56
57
De Voorzitter: Ik wil even van mijn kant nog uw
aandacht vragen voor het volgende: Het is mij wel
gebleken, dat het toch inderdaad gevaarlijk is om uit
het geheugen te citeren, want de uitspraak van de
Kroon i.z. het beroep van de die dan nu in af
schrift voor mij ligt, betrof niet de eis t.a.v. de hoogte
van de schoorsteen, maar t.a.v. een doeltreffende cy-
cloon-roetvang-installatie en de Kroon heeft geoordeeld,
dat die eis kon vervallen, mits een tweetal andere vor-
waarden bleef gehandhaafd, met wijzigingen zoals die
in dat Kroonbesluit zijn vermeld. De zaak komt dus in
hoofdzaak wel op hetzelfde neer, alleen ik was zopas
niet helemaal exact.
De heer Bootsma staat er als lid van de Commissie
voor de openbare werken op, dat hij de concepten voor
de bouwverordeningen ter inzage krijgt. Ik heb zopas al
gezegd, dat ik er geen bezwaar tegen heb. Ik blijf van
mening, dat deze aangelegenheid niet in de eerste
plaats op het terrein van die commissie ligt; het gaat
hier niet over openbare werken van de gemeente Leeu
warden. Maar nogmaals: we zullen wel een modus vin
den, dat de commissie deze concepten ter inzage krijgt.
Ik moet wel even bezwaar maken tegen de verwachting
van de heer Bootsma, dat de gang van zaken zou zijn,
dat pas op vrijdag te voren de tekst voor de raads
leden ter inzage zal worden gelegd, vóór de raadsver
gadering dus van woensdag daarop. De heer Bootsma
heeft toch werkelijk geen aanleiding om te verwachten,
dat het college t.a.v. dergelijke belangrijke zaken de
raad niet beter zou voorlichten. Onze bedoeling is wel
een geheel andere, n.l. om elk raadslid tijdig te voren
de concepten van deze verordening toe te sturen.
Volgno. 168 wordt onveranderd vastgesteld.
HOOFDSTUK VI. Algemeen.
De heer Heidinga: In de mem.v.a. op blz. 26 onder 4
staat een vraag, gesteld door een van de leden, over
de personeelsverhoudingen bij openbare werken. Nu is
daar in de sectie, waarvan ik het genoegen had deel uit
te maken, over gesproken, maar ik kan mij helemaal
niet herinneren, dat die vraag daar zó is gesteld. Ze
is kennelijk door de sectierapporteurs verkeerd opge
nomen. De tendenz, die uit de gedrukte vraag valt af
te lezen, lag er helemaal niet in. Tot mijn grote spijt
is deze dus onjuist in het sectierapport gekomen en om
dat het sectierapport ook openbaar is, meende ik dit
hier toch even naar voren te moeten brengen. Er staat
ook als de mening van een lid vermeld, dat de interne
personeelsverhoudingen bij deze dienst te wensen over
laten. In mijn sectie is naar voren gekomen, dat de
mogelijkheid zou kunnen bestaan, dat door verschillen
de opdrachten te verstrekken aan architecten buiten de
dienst om de mensen van die dienst zich gepasseerd
zouden kunnen gevoelen en daardoor de werklust be
nadeeld zou kunnen worden. In die geest is dat be
sproken.
De heer Spiekhout: Dat was geen opmerking van u.
De heer Heidinga: Neen, maar ik mag er toch wel
even op reageren?
Stemmen: Het was in een andere sectie.
De heer Van der Schaaf (weth.): Niet in onze sectie.
De heer Heidinga: Dan moet de hier weergegeven
opmerking uit een andere sectie zijn. In mijn sectie is ook
over dit onderwerp gesproken, maar wat daar gezegd
is, komt in het gehele sectieverslag niet voor. Daarom
concludeerde ik uit wat in het sectieverslag staat, dat
het in onze sectie besprokene niet juist is weergegeven.
De Voorzitter: Heren, ik wil u helemaal niet beper
ken in uw spreeklust, maar ik zou toch wel even, voor
zoveel nodig dan altijd, op de klok willen wijzen.
De heer Klijnstra: Zojuist is door de heer Heidinga
iets opgemerkt over de personeelsverhoudingen bij de
openbare werken, speciaal wat betreft de bouwkundige
afdeling. Niet alleen de heer Heidinga heeft daar vra
gen over gesteld. Ook ik heb daaromtrent een opmer
king gemaakt en misschien ben ik dan wel de schul
dige. Maar ik meen me toch ook in dezelfde geest als
de heer Heidinga te hebben uitgelaten. Ik zou nog het
volgende willen opmerken. Er hapert naar mijn mening
beslist iets. Veel werk wordt er uit handen gegeven en
het komt mij voor, dat aan deze dienst ondanks andere
opmerkingen, die ik heb gehoord, toch te weinig ver
trouwen wordt geschonken. Dit acht ik werkelijk be
treurenswaardig, aangezien ik er van overtuigd ben,
dat deze heren ruim voldoende bekwaam zijn. En daar
de leden van dit college of van deze raad u houde
me dit ten goede meestal, net als ik, geheel onbe
kwaam zijn om terzake te kunnen oordelen, vind
ik het jammer, dat er opmerkingen worden gemaakt
aan het adres van de leiding van deze afdeling, die vaak
grievend genoemd mogen worden. Helaas kan ik hier
omtrent om meerdere redenen het is een openbare
vergadering niet in finesses treden.
De heer Van der Schaaf (weth.): Het doet mij ge
noegen, dat de heren Heidinga en Klijnstra even terug
zijn gekomen op de passage in het verslag in de
mem.v.a., waarin gesproken wordt over de personeels
verhoudingen bij de dienst openbare werken. Ik heb
mij hierover verstaan met de directeur en deze heeft
mij meegedeeld, dat hij inderdaad wat hierover in de
stukken is gekomen, niet prettig gevonden heeft, om
dat hem ook van een minder juiste verhouding in de
persoonlijke sfeer niets bekend was. Er zijn natuurlijk
mensen die heel goed met elkaar kunnen opschieten
en er zijn er ook wel een paai-, die geen bepaalde
boezemvrienden van elkaar zijn; dat doet zich altijd
voor. Maar er is toch zeker geen reden dat wil ik
stellen en ik ben dankbaar dat ik daar ook de gelegen
heid voor krijg om te zeggen, dat de personeelsver
houdingen bjj de dienst van openbare werken, noch bij
de waterbouwkundige afdeling, noch bij de bouwkun
dige afdeling, er aanleiding toe geven om er over te
spreken, zoals in het verslag is gedaan. Het is dus
gelukkig, dat we dit in het openbaar even kunnen
rechtzetten.
De heer Klijnstra zegt nog, dat de dienst met te
weinig vertrouwen wordt tegemoet getreden. Dat weet
ik haast niet. Ik kan mij niet herinneren, dat er in
deze raad nu bepaald klinkende of reprimerende opmer
kingen zijn geweest. Wanneer dat het geval mocht zijn
en die mochten mij zijn ontkomen, dan spijt mij dat.
Wanneer een dergelijke opmerking ergens zou worden
gemaakt, zou ik daar, naar mijn gewoonte, tegenop
komen, omdat ik te goed weet, dat deze niet op haar
plaats zou zijn. Laten we er ons dus met elkaar over
mogen verheugen, dat de verhoudingen bij de dienst
zodanig zijn, dat daar niets over behoeft te worden
gezegd.
Volgno. 186. Onderhoud van straten en pleinen
f 939.980,—.
De hear Santema: Ik soe noch in lytse opmerking
meitsje wolle oer de rounwei of de ringwei, sa't dy hjir
yn de mem.f.a. neamd wurdt. Ik soe tsjin it idé fan
b. en w., dy't pleitsje foar in ütfiering op deselde tiid
fan dizze beide rounwegen yn de südeastlike en yn de
noardeastlike sektor, ynlizze wolle, dat der wol forskil
is; to'n earsten hawwe wy dochs foaral üt it easten
wei in sterke oandrang krigen om de südeastlike roun
wei sa gau mooglik oan to lizzen. Dat is dus net allin-
nich foar it forkear, mar ek foar de yndustry fan bi-
lang en mei de oanliz fan de noardeastlike rounwei
kinne wy to'n earsten allinnich mar in forkearsbilang
tsjinje. En omdat it iene nei myn idé urginter is as it
oare, soe ik dochs wol it idé fan üs fraksje nei foaren
bringe wolle, n.l., dat wy der op steane, dat yn alle
gefallen de südeastlike rounwei it earste oanlein wurdt.
Boppedat foarsjoch ik foar de takomst, hwannear't de
noardeastlike rounwei der wêze sil, in lichte strop foar
üs winkelstan, omdat dan de gelegenheit yn pleats fan
de stêd oan to dwaen om 'e stêd hinne to riden noch
folie greater wurdt.
De hear Boomgaardt: Ik soe by dit punt in inkeld
wurd sizze wolle oer sanearring binnenstêd, dat yn de
seksjes oan de oarder kommen is. Ik kin dat hiel koart
dwaen. De earste opmerking meitsje ik üt namme fan
de fraksje, dêr't ik ta bihear. Yn de mem.f.a. wurdt
sein: Wy sille aensens de rie, as it hwat fierder is, wol
ynformaesje jaen en ir. Kuiper freegje, de rie ris for-
troulik it ien en oar oer dit Onderwerp to fortellen. Wy
woene dat, hwat de tiid bitreft, wol hwat konkreter
ütdrukt sjen. Nou hat de wethalder fan iepenbiere wur-
ken niis forteld, dat hy bang is foar datums. Ik leau,
dat dit dochs in gefaerlike ütspraek is, dy't ek net past
yn de moderne opfettingen fan it bidriuwsbihear, hwant
yn it bidriuwslibben stelt men altiid in „streefdatum",
dêr't men op oan wurket. Ik soe dochs wol üt 'e müle
fan de wethalder of fan de kant fan it kolleezje hearre
wolle: Hwannear tinkt men, dat dit ré kin, dat wy hwat
mear witte fan de plannen yn de binnenstêd? Hjir sitte
hiel hwat dingen oan fêst; dat hat de wethalder al sein.
Nammers to mear reden, dat de rie ek ris ynljochte
wurdt. Nou bigjinne wy en dat is dan it twadde
punt en dat stel ik persoanlik mei de muorren fan
de grêften op to laepjen en sa en dêrmei rinne wy ein-
liks al op dy dingen foarüt. Yn it seksjerapport is ek
de fraech steld: Hoe tinkt it kolleezje oer it dimpen fan
de grêften en dan antwurdzje b. en w.: Dy moatte alle-
gearre bistean bliuwe. Ik wol der dizze joun bislist net
in diskusje oer ütlokje, mar fan myn kant, nou't dit yn
it seksjerapport to praet komt, dochs efkes forklearje,
dat ik in öfwikende opfetting datoangeande haw.
De heer J. de Jong: Ik heb in de sectievergadering
een vraag gesteld over o.a. de verbetering van de trot
toirs in de Jacob Binckesstraat. Tot mijn vreugde heb
ik in de mem.v.a. gelezen, dat zo mogelijk uit de post
van f 20.000,voor onderhoud van trottoirs ook het
trottoir van de Jacob Binckesstraat zal worden ver
beterd, maar ik mag u er nogmaals opmerkzaam op
maken, dat het dringend noodzakelijk is. Wanneer er
bijvoorbeeld eens enige regenachtige dagen zijn, dan is
het voor de voetgangers niet meer te doen om op die
trottoirs te lopen. Dan moet men gebruik maken van
de straat zelf. Het verkeer is er vrij intensief, zodat
er dan voor de wielrijders niet veel plaats meer over
blijft en het is al eens een paar keer gebeurd, dat èn
de wielrijder èn de voetganger beiden in een plas te
recht kwamen. Daar komt nog bij, dat, wanneer die
trottoirs niet worden veranderd, het voor de bewoners
niet meer doenlijk is om 's winters aan hun burgerplicht,
het trottoir voor de woning sneeuwvrij te houden, te
voldoen. De afgelopen winter is mijn sneeuwschuiver
er gesneuveld, omdat hij telkens tegen de losse stenen
opbotste, kortom, het is een onmogelijke toestand daar.
Er werd al enige jaren over geklaagd en ik mag u er
aan herinneren, dat in de Kernweek in de ideeënbus
ook het idee is gedeponeerd om die trottoirs te verbete
ren. Dat heb ik er niet in gedaan, maar ik wil er slechts
mee zeggen, dat deze klacht niet alleen bij mij leeft.
Daarom wil ik het college in overweging geven, er alle
aandacht aan te besteden, zodat die trottoirs nu ein
delijk in 1960 eens een keer verbeterd worden. Het is
een levensbelang voor de geachte ingezetenen, want
anders breken ze daar allemaal hun nek.
De hear Van der Schaaf (weth.): De hear Santema
bipleitet, dat it kolleezje bipaeld it earste stik fan de
südeastlike rounwei preferinsje jaen sil boppe oare
-likken. Ik leau, dat ik der goed oan doch om to bliuwen
by hwat yn üs biantwurding steld is, n.l. dat wy de
ringwei as ien gehiel sjogge en dernei stribje om dy sa
mooglik as ien wurk der troch to krijen. Ik wit net, oft
de situaesje him foardwaen kin, dat wy in kar dwaen
moatte. Dan kinne wy rekken halde mei hwat de hear
Santema sein hat, foar safier as wy it der mei iens
wêze soene, mar ik leau, dat wy yn dit stadium it
oêste dogge troch to sizzen, dat wy dit wurk as ien
wurk sjogge en de urginsje dêrfan ek fêsthalde.
Dan komt de hear Boomgaardt noch mei de opmer
king, dat hy oer de grêften oars tinkt as de measten
yn dizze rie. Wy nimme dêr nota fan, mar dat sil pas
fierder geande gefolgen hawwe, as der harren folie
mear ta dat stanpunt bikeare. Syn fraech is fierders:
soe it net goed wêze, as ir. Kuiper in datum kriget Hy
bat my foarhalden, dat it goed is om in datum to stel
len, mar ik bin, sa't ik al sein haw, der deabinauw
foar om in datum to neamen, as ik net wit, dat ik de
realisearring neikomme kin. Dat is mooglik ünmodern,
mar lit ik dan op dat punt konservatyf wêze: dêr soe
ik my net foar skamje. Ik doar op dit eagenblik net to
sizzen, dat ir. Kuiper foar in bipaelde datum yn de rie
forskine sil. Ik hoopje fan wol en ik wol der o sa tige
op oanstean, mar omdat wy it net folledich yn 'e han
hawwe, nou't wy fan himsels noch net in datum hawwe,
doar ik dat op dit momint net to üntjitten.
De heer J. de Jong heeft verbetering van het trot
toir van de Jacob Binckesstraat bepleit en de nood
zakelijkheid daarvan aangetoond met een aantal bij
zonderheden. Ik wil de mededelingen van de heer De
Jong tot mij nemen en wanneer er niet andere dingen
naar voren komen die meer urgent zijn dan de Jacob
Binckesstraat, dan heeft het wel kans, dat dit kan
worden uitgevoerd. Onder zeker voorbehoud wil lk dit
dus tot m(j nemen.
De hear Santema: It is kompleet in illusy fan de
wethalder, hwannear't hy tinkt, dat beide rounwegen
yn ien kear ütfierd wurde kinne. As wy allinnich al
sjogge hwat in ynspanning it kostet om ien diel ré to
krijen, n.l. dat fan de Julianaleane yn forbining mei de
Heliconwei, dan soe ik sizze, dat wy der net op hoege
to rekkenjen, dat dy beide ea op itselde stuit ütfierd
wurde kinne. Foar safier bin ik it abslüt net lens mei
it stanpunt fan b. en w.
Volgno. 186 wordt onveranderd vastgesteld.
De Voorzitter: Zouden wij in het vervolg van deze
begroting niet met één instantie kunnen volstaan
(Protesten uit de raad.) Akkoord. We hebben het wel
eens meer met slechts één instantie gedaan, maar ik
praat er niet meer over.
Volgno. 188. Onderhoud van wegen en voetpaden
f 17.660,
De hear Hartstra: In koarte fraech. Yn de seksje is
frege, oft der ek plannen bisteane oangeande de for-
bettering fan de Legedyk en yn de mem.f.a. wurdt sein:
„Terzake bestaan thans nog geen plannen". Moat ik
dêr üt konkludearje, dat dy plannen der yn de neiste
takomst wol komme
De heer Jongbloed: Ik heb in de sectie al een vraag
gesteld over het eerste gedeelte van de Fopma's reed
in Wytgaard. Dit verkeert in slechte staat. De bewo
ners klagen hier voortdurend over. Het is een particu
liere weg. Is hier iets aan te doen, door bijv. een ver
goeding voor verbetering te geven of kan de gemeente
dit stukje weg overnemen?
De hear Van der Schaaf (weth.)Op de fraech fan
de hear Hartstra oer plannen foar forbettering fan de
Legedyk yn de oansteande takomst, soe ik anderje
wolle, dat dizze opmerking fan in bipaelde spitsheit op
de middennachtlike ure tsjüget, hwant as wy sizze: dy
binne der nou net, dan soe men dêr dus üt öfliede
kinne: yn de oansteande takomst wol. It is dus de
spitsheit fan geast, dy't ik hjir wurdearje kin. Oft wy
der yn de oansteande takomst oan ta komme? Ik leau,
dat ik my better fan in antwurd Qnthalde kin, omdat
dan fuortynienen de oare fraech wêze soe: Hwat is de
oansteande takomst? Hoefolle jierren wurde dêr ün-
der forstien? By de urginsje fan alle dingen yn it ka
der fan it biskikbere jild sille wy dit ek it plak jaen
moatte, dêr't it rjocht op hat, mar mear kin ik noch
net tasizze.
En dan nog de Fopma's reed. Ik herinner me niet,
dat wij van de belanghebbenden hierover een adres
hebben gehad. Wanneer dat niet het geval is, dan kan
men ons natuurlijk geen verwijt maken. Als er iets
aan deze weg zou moeten gebeuren en het onderhoud
zou van de betrokkenen afgenomen moeten worden,
dan zouden zij daar stellig een tegenprestatie in geld
tegenover moeten stellen. Ik zou er daarom verder op
dit ogenblik niets van willen zeggen; alleen dit: Wan
neer de betrokkenen deze zaak aan het rollen willen
maken, moeten zij adresseren aan b. en w. of aan de
raad en dan moeten zij er op rekenen, dat zij, als tot
overname van gemeentewege zou worden besloten
hetgeen niet zeker is een beduidende bijdrage zouden
moeten leveren.
Volgno. 188 wordt onveranderd vastgesteld.