62
63
en ik mag wel zeggen van onze kant geen be
zwaar tegen zou zijn, wanneer van gemeentewege in
derdaad subsidie werd verleend om het godsdienston
derwijs op de openbare scholen mogelijk te maken.
Waarbij ik uitdrukkelijk wil stellen, dat een dergelijke
subsidie mogelijk zou moeten zijn voor elk kerkgenoot
schap, ook voor diegenen dus, die op het ogenblik nog
geen aanvrage hebben ingediend. Een eventuele aan
drang op het college om deze aangelegenheid nog eens
nader te bezien, zal ook door ons niet worden afge
wezen, maar onderschreven.
De heer Spiekhout: Eén opmerking, mijnheer de
voorzitter. Ik zou kunnen zeggen: „Overigens ben ik
van mening, dat Carthago verwoest moet worden",
waarmee ik dan bedoel, dat ik van mening blijf, dat,
zoals ik bij de vorige begrotingsvergadering breder heb
uiteen gezet, dat ook in Leeuwarden schoolmelkvoor-
ziening op zijn plaats zou zijn en dat ik het niet eens
ben met het argument, in de mem.v.a., dat we maar
moeten wachten, tot de gezondheidstoestand werkelijk
zodanig is, dat die voorziening nodig is. Ik dacht, dat
er ook zoiets als preventie was. Om des tijds wille zou
ik het hierbij willen laten.
De heer Heidinga: Mag ik misschien nog even in
haken op punt 5 van blz. 18 van de mem.v.a., dat gaat
over de psychologische test voor de schooljeugd. Daar
antwoordt het college op: „Het betreffende onderzoek
heeft nog niet tot een positief resultaat geleid". Die
test acht ik persoonlijk wel van groot belang; naar mij
ter ore is gekomen, wordt deze ook in vele Friese ge
meenten toegepast en in de praktijk blijkt zij ook wel
goede resultaten te hebben. Ik geloof, dat Leeuwarden
dus in dit opzicht achteraan komt. Aan de andere kant
heb ik pas weer gehoord, dat een ambtenaar van het
rijksarbeidsbureau wel eens met deze taak wordt be
last, dat de test soms maar een wassen neus is. Maar
in ieder geval acht ik het onderwerpen van de school
jeugd aan een psychologische test toch wel van een
dermate groot belang, dat ik graag wilde, dat de wet
houder ons hier nader over voorlicht, opdat de raad
kan weten wat daar nu precies mee annex is en of
het in Leeuwarden toch niet kan worden ingevoerd.
Onder punt 8 van blz. 19 der mem.v.a. staat de vraag,
of het aanbeveling zou verdienen in verband met de
behoefte aan u.l.o.-scholen in het westen der stad, tij
delijk enige lokalen van andere scholen daar in gebruik
te nemen en het antwoord daarop is: "Dit verdient
geen aanbeveling. Er zijn in de openbare scholen geen
ongebruikte lokalen". Nu kan dat wel waar zijn, maar
ik meen te hebben vernomen, dat er in de binnenstad
twee scholen moeten worden gesloten, maar dat heb ik
van horen zeggen. Ik wilde graag van de wethouder
weten: is dat waar en als het inderdaad waar is, dat
daar twee scholen moeten worden gesloten, omdat daar
dus niet genoeg kinderen voor zijn, dan vraag ik mij
af, waarom het college ons hier voorschotelt, dat er in
de openbare scholen geen ongebruikte lokalen zijn.
De heer Klijnstra: Inhakende op hetgeen de heer
Heidinga heeft opgemerkt, kan ik wel zeggen, dat vol
gens de stukken die wij gekregen hebben, inderdaad één
of twee scholen gesloten zullen moeten worden. Maar ik
zou, indien dit noodzakelijk mocht blijken, het college
toch wel willen vragen (maar we mogen daarop ook
wel vertrouwen), met de nodige voorzichtigheid te werk
te gaan. Onderwijskrachten en ook ouders van leer
lingen hebben het bezwaar geopperd, dat de kinderen
na sluiting van deze scholen naar een veel verderaf
gelegen school zullen moeten gaan. Dit zou moeilijkhe
den meebrengen vanwege de afstand en ook vanwege
het verkeer en aangezien deze raad moet waken
of men vóór- of tegenstander is van het openbaar on
derwijs doet hier niet ter zake voor de belangen van
het onderwijs op de gemeentescholen, zou ik de wethou
der alleen maar even willen vragen, de nodige voor
zichtigheid te betrachten.
De hear Santema: Ik woe allinnich mar efkes for-
klearje, dat ik bliid bin mei it twadde rapport fan de
„Commissie Hoger Onderwijs in Friesland", dat ik siker
wier wöl as in twadde rapport biskógje.
De hear Boomgaardt: Ik kin ek tige koart oer dit
twadde rapport wêze. Yn de ynlieding, it foarwurd,
stiet ek düdlik, dat dy saken, dy't mr. Van der Veen
wierskynlik bidoelt, noch lizzen bleaun binne. En dér
stiet by, dat it tredde rapport dy noch wol bihannelje
kin. Ik foar my kin it dochs net litte om myn greate
wurdearring üt to sprekken foar dit twadde rapport
en ek foar de meiwurking, dy't mr. Kingma hjiroan
forliend hat. Dit rapport is, tinkt my, om twa redenen
sterk. Hjir sit yn it foarste plak de goede, soune en
reële suggesty yn om to sizzen: bigjin mei de kandi-
daten-oplieding en doch dat yn mear as ien hoeke fan
Nederlan; dan hat men mear as ien kans om to sjen,
hoe't him dat üntjowt. En yn it twadde plak is, tinkt
my, dit rapport sterk, trochdat hjir sein wurdt: bisykje
oerliz ta stan to bringen mei oere universiteiten. En
dêrtroch wurdt mei de wei iepene, al sil it net iens sa
maklik wêze om yn dit forban in oparbeidzjen to krijen
fan minsken, dy't fan üngelikense rjochting binne en
as sadanich in üngelikense fisy op it ünderwiis hawwe.
De heer Tiekstra (weth.)De heren Ten Brug en
De Vries, wier woorden werden onderstreept door de
heer Engels, hielden beschouwingen over subsidiëring
van het godsdienstonderwijs aan de openbare lagere
scholen. Het is inderdaad juist, dat de belangstelling
voor dit onderwijs aan de openbare lagere scholen bij
zonder groot is, ik mag wel zeggen tot zeer veel vol
doening stemt. Ik meen, dat 95 pet. van de leerlingen
hieraan deelneemt. Hier doet zich een belangwekkende
ontwikkeling voor, die zowel aard als omvang van het
onderwijs betreft. Ik moet de heer De Vries, die een
aantal subsidievoorbeelden heeft aangehaald, er echter
even op wijzen, dat we toch niet kunnen zeggen,
dat we ons hier in de volstrekt vrije sfeer van de sub
sidiëring bevinden. Het is zo jammer, dat de Lager-
onderwijswet deze ontwikkeling niet op de voet ge
volgd heeft. Ik laat in het midden, in hoever dit argu
ment kan zijn. Wél moet ik er natuurlijk op wijzen, dat
een zeer bela ngrijk ander argument blijft dat zal mis
schien straks wel eens weer aan de orde komen; het
is ook al eens eerder in de raad ter sprake geweest
de omstandigheid, dat het bij deze begrotingspositie
toch wel bijzonder moeilijk wordt om weer een sub
sidie tot dit bedrag uit te trekken. De wal zal ook hier
vermoedelijk wel het schip keren. Hoe het ook zij, ik
geloof niet, dat de raadsleden uit het antwoord in de
mem.v.a. moeten concluderen, dat dit subsidie in de
volstrekte zin afgewezen wordt en dat daarop niet te
ruggekomen zou kunnen worden. Ik geloof stellig, dat
nadere overweging bij verdere ontwikkeling hier mo
gelijk is. Hiermee is dus ook door mij persoonlijk de
betekenis van dit onderwijs toch wel even onder
streept.
Aan het adres van de heer Spiekhout, die een uit
spraak van een der grote Romeinen: „Carthago moet
verwoest worden", citeert, kan ik dit zeggen: Ik hoop,
dat de kindertjes zo gezond blijven, dat Carthago kan
blijven bestaan.
Als de heer Heidinga veronderstelt, dat de terug
lopende leerlingenaantallen van de centrumscholen ten
gevolge zouden hebben, dat er lokalen leeg staan, dan
vergist hij zich ter dege. Bij het u.l.o. moet zoveel met
dependances worden gewerkt, dat voor dit onderwijs
elk leeg schoollokaal een welkome bijdrage is in de be
hoefte aan lokalen. En dit geldt niet alleen voor het
u.l.o., maar ook voor het nijverheidsonderwijs. Ik denk
bijv. aan de bakkersvakschool en ook aan de hogere
landbouwschool. Daar bestaat nog een zeer grote be
hoefte aan lokalen, zodat leegstaande lokalen hier niet
aan de orde komen. Maar de vraag was ook een an
dere, n.l. of het niet wenselijk zou zijn in verband met
de behoefte aan lokalen in het westen van de stad voor
u.l.o.-scholen niet tijdelijk een lokaal van de Telemann
scholen en van enkele andere lagere scholen in gebruik
te nemen. Het laatste gebeurt dus op dit ogenblik al,
maar de Telemannscholen kunnen onmogelijk lokalen
afstaan, omdat dit volledige scholen zijn.
Ook de heer Klijnstra heeft de positie van de cen
trumscholen nog even aangeroerd. Laten we daar van
nacht echter niet te lang over praten, want ik heb de
overtuiging, dat de raad, die toch een besluit ter zake
moet nemen, zeer binnenkort met deze materie in haar
volle omvang geconfronteerd zal worden. Ik wil op
dit ogenblik aan de heer Klijnstra alleen dit zeggen,
dat het juist wegens het veelvuldig overplaatsen van
de kinderen en de elk jaar zo moeilijke distributie van
de kinderen over de scholen noodzakelijk is, dat we het
openbaar lager onderwijs in het centrum van de stad
gezond maken. Daar gaat het om en de gezondmaking
houdt in, dat er twee scholen zullen moeten verdwijnen.
Maar als de raad straks deze gehele materie vóór zich
krijgt, kan hij zich, hoop ik, een oordeel vormen. Wel
ben ik het volkomen met u eens, dat dit geen gemak
kelijke aangelegenheid is. Het is zelfs een zeer moei
lijke zaak.
De heer Heidinga vraagt, wat het beroepskeuze-on
derzoek door de arbeidsbureaus heeft te betekenen. Dit
is voor deze bureaus een afzonderlijke taak, die
dus uitsluitend plaats vindt doordat ouders inlichtingen
ter zake aan het arbeidsbureau vragen, maar de ar
beidsbureaus gaan natuurlijk niet eigener beweging de
scholen af, tenzij zij dit doen in overleg met het ge
meentebestuur. Ik heb echter niet de indruk, dat deze
voorlichting met gebruikmaking van de bij de arbeids
bureaus beschikbare beroepskeuze-adviseurs, nog ge
beurt. Ik geloof eerder, dat het Instituut voor de Gees
telijke Gezondheidszorg aan de Arendstuin daar meer
voor in aanmerking komt.
De heer Heidinga heeft ook nog over de schoolpsy
chologische test voor de beroepskeuze gesproken en
dringt aan op voortzetting van de studie ter zake. Ik
mag wel zeggen, dat het college inderdaad dit is ook
uit het antwoord wel af te leiden dit onderzoek voort
zet. Het is echter niet zo eenvoudig om tot een afge
rond standpunt te komen. Deze experimentele psycho
logische test, het massa-onderzoek dus van de school
jeugd met medewerking van enige plattelandsgemeen
ten, heeft n.l., naar ik meen, nog maar in enkele ge
meenten in Friesland plaatsgevonden en er zijn nog
niet zoveel gegevens beschikbaar, dat wij met recht
kunnen zeggen, dat dit een doelmatige onderzoek
methode is. Ik geloof niet, dat men zal kunnen zeggen,
dat dus het massaal onderzoeken van de schooljeugd
een uitkomst biedt. In overleg met het Medisch Op
voedkundig Bureau en het Psychologisch Bureau van
het Instituut voor de Geestelijke Gezondheidszorg zal
moeten worden besproken, of dit inderdaad aan be
hoorlijke eisen van doelmatigheid voldoet.
Ik kan me volledig bij het betoog van de heer Boom
gaardt aansluiten. Het was een bijzonder prettige om
standigheid, dat op deze wijze medewerking kon worden
verleend. Ik hoop, dat ook het derde rapport met de
medewerking van de gemeente Leeuwarden kan ver
schijnen.
De heer J. de Vries: In verband met de subsidiëring
van het godsdienstonderwijs van de openbare scholen
die pas is besproken, had ik het voornemen een voor
stel in te dienen, mede ondertekend door de heer Ten
Brug, een voorstel, dat als volgt luidt:
,De raad der gemeente Leeuwarden; verzoekt het col
lege van b. en w. een onderzoek in te stellen naar de
mogelijkheid tot het subsidiëren van het godsdienst
onderwijs op de openbare scholen en aan de raad een
voorstel daaromtrent te doen".
Ik heb uit het antwoord van de wethouder begrepen,
lat hij eigenlijk precies hetzelfde toezegt als in dit
oorstel staat, n.l. de bereidheid om een onderzoek in
le stellen, en als dat inderdaad zo is, dan wil ik dit
voorstel alsnog graag intrekken.
De heer Hoekstra: Ik zou graag even willen ingaan
op het betoog van de heer Tiekstra, die enige gedach
ten te berde heeft gebracht over de psychologische test.
Volgens hem zou die test uitsluitend tot doel hebben
om voor de schooljeugd de beroepskeuze gemakke
lijker te maken. Ik voor mij kan nog niet zo duidelijk
:ien, dat op deze jeugdige leeftijd reeds over beroepen
een oordeel kan worden geveld op grond van karakter
eigenschappen of intelligentie. Ik ben ook niet vol
doende psycholoog om dat nu hier precies uiteen te
zetten, maar in ieder geval is zo'n psychologische test
geschikt, als men die tenminste als doelstelling neemt,
om de leerlingen te onderscheiden in gewone leerlingen
en leerlingen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden. Ik
zou dus tussen punt 5 en punt 4, dat op laatstgenoemde
leerlingen betrekking heeft, verband willen leggen. Ik
zie dan ook tot mijn genoegen, dat u deze aangelegen
heid in studie heeft. Juist daarom zou ik gaarne die
studie willen uitbreiden met de doelstelling van het
psychologische onderzoek, waarover de heer Heidinga
het ook al had. Dan krijgt men dus een indruk van het
intelligentiepeil der kinderen. Dan weet men, wie min
der intelligent, debiel, imbeciel, of idioot zijn. Er zijn op
dit gebied vele subtiele verschillen. Ik zou u willen ver
zoeken om al uw energie te zetten achter de oprichting
van zo'n leer- en opvoedingsmoeilijkhedenschool, de
l.o.m.-school. Er zijn zeer vele ouders die grote moei
lijkheden hebben met kinderen, waar heus wel wat in
zit en die juist dank zij een psychologisch juiste opvoe
ding aan een uitstekende carrière kunnen worden ge
holpen. Aan de andere kant zijn het deze kinderen, die
de discipline op de gewone scholen ondermijnen en het
zou een groot geluk zijn, vooral gezien de overgrote
klassen, als men die kinderen er uit kon halen en in
een aparte school plaatsen, waar ze persoonlijk on
derwijs kunnen krijgen. Juist dat persoonlijke onder
wijs is zo noodzakelijk voor die kinderen. Daar komt
nu eigenlijk niets van terecht. Ze komen op de b.l.o-
school; daar worden ze bedorven door, laat ik maar
zeggen, debiele of idiote kinderen, daardoor worden ze
teruggehouden, terwijl er voldoende in hen zit. Juist
deze groep kinderen zou door een psychologische test
ontdekt kunnen worden. Ze horen niet op de b.l.o.-
school, maar ze horen ook niet op de gewone lagere
school; ze moeten door deze test geselecteerd worden.
Daarom zou ik dus met grote aandrang willen verzoe
ken om deze aangelegenheid in studie te doen nemen,
zodat de raad daar in de loop van dit jaar nader over
zal horen.
De heer Balt: De vraag die de heer Heidinga stelde,
heeft, zo geloof ik, betrekking op het volgende. Ik zat
tot verleden jaar in het bestuur van de Stichting chris-
telijke school- en beroepskeuze in Friesland en daardoor
weet ik, dat er de laatste jaren bij het arbeidsbureau
een opleiding op dit gebied is geweest voor ambtenaren;
die om de 14 dagen zaterdagsmorgens een cursus volg
den. Er kwamen dan leerlingen uit de hoogste klas,
die de lagere school zouden verlaten; deze werden daar
getest, om te kunnen vaststellen, voor welk beroep zij
het meest geschikt waren. Dit was natuurlijk een test,
die voor ons van nul en gener waarde was. Het bleek
ook wel, want als er bijv. in de metaalbranche veel be
hoefte was aan personeel, dan werden door het arbeids
bureau verscheidene getesten geschikt geacht voor de
metaalbranche, maar testing door het bureau aan de
Arendstuin of dat aan de Willemskade van dokter
Hofer, waar mensen de leiding hebben, die daar jaren
voor aan een universiteit hebben gestudeerd, leverde
een heel verschillend resultaat op. Ik geloof, dat de
heer Heidinga op deze onderzoeken van het gewestelijk
arbeidsbureau doelde.
De hear Boomgaardt: Ik soe in inkelde fraech stelle
wolle yn forban mei de urginsjelist dy't opnommen is
yn it oanbiedingsbrief fan it kolleezje, hwat bitreft de
skoallebou en dan doel ik noch spéciael op gymnastyk-
lokalen by de skoallen. Hjir stiet op nümer 5: gymna-
styklokael Karei Doormanstrjitte; en dêr stiet by:
„komt voor op de urgentielijst 1955". Hwat my hjirby
opfalt is, dat dizze oanfraech fan in eardere datum is
as oare gymnastyklokalen, dy't nou wol realisearre
binne, mar doe noch net yn oanfraech wêze koenen.
Dan doel ik dus op de m.u.l.o. yn Huzum. It is my na-
tuerlik tige wolgefallich, dat dy der is, mar dat wekket
dochs sterk de yndruk, dat de oanfraech fan de Karei
Doormanstrjitte fan aldere datum is en dat dy yn
Huzum dus nei foaren helle is. As wy by alle nije
skoallebou hjir dus fuortendaliks gymnastyklokalen pro-
jektearre soenen, dan komt dy Karei Doormanstrjitte
nea oan bar; dat soe men alteast wol sizze. Ik kin net
neigean, yn hoefier as dat in saek is fan üs wethalder
of fan De Haech. Hoe dat hinne en wer skoud wurdt,
dêr bliuw ik nou mar efkes óf. Mar as it koe, dan soe
ik der dochs wol in inkelde ynljochting fan de wet
halder oer hawwe wolle.