67
toch wel lets tekort schiet. Er moet, dunkt mij, een
sprekende behoefte aan goed toneel bestaan. Als dus
de belangstelling, zoals ik het bij de laatste uitvoering
deze week persoonlijk heb meegemaakt, zeer gering is,
dan is dat toch wel een zeer ernstig verschijnsel.
De heer Ytsma: Ik heb bij het maken van opmer
kingen over de moeilijkheden die er zijn t.a.v. het geven
van toneelvoorstellingen door beroepsgezelschappen,
niet in de eerste plaats bedoeld hier een subsidie te
bepleiten. Ik heb alleen maar, voorzoveel dat noodza
kelijk was, de zorgwekkende toestand van dit stukje
culturele leven hier in Leeuwarden onder de aandacht
van uw college willen brengen, in de hoop, dat deze
mededelingen van mij u wellicht aanleiding zouden
kunnen geven om een gesprek te beginnen met deze
uitkoopverenigingen. Dat heb ik uitsluitend bedoeld.
De heer Tiekstra (weth.Ik kan de heer Ytsma wel
mededelen, dat ik persoonlijk met betrekking tot dit
vraagstuk maar enkele besprekingen heb gevoerd. Het
is alleen jammer, dat ter zake te weinig voortgang
gemaakt kan worden. Wel wil ik nog graag toezeggen,
dat ik zo mogelijk zal proberen om de verenigingen
eens bij elkaar te krijgen. Of het voor alle gelukt, is
voor mij een vraag. Ik heb met een zekere voldoening
genoteerd, dat de heer Ytsma niet in de allereerste
plaats aan subsidiëring dacht, maar ik geloof wel, dat
oplossing van de moeilijkheden, gegeven de aard daar
van, deze consequentie, waar we dus toch wel voor
zichtig mee moeten zijn, wel zal meebrengen.
Volgno. 580 wordt onveranderd vastgesteld.
Volgno. 584. Fonds voor culturele doeleinden
f 10.000,—.
De heer Heidinga: Het is mij niet helemaal duidelijk,
hoe hier f 10.000,voor geraamd wordt, terwijl er
volgens de kapitaaldienst een saldo is van f 20.000,—,
dat wordt overgeboekt op de jaarrekening. Is dat fonds
zo zuinig of wordt er veel te veel geld aangevraagd?
Ik ben er helemaal niet voor, dat het geld verbrast
wordt, maar ik geloof toch wel, dat er zeer veel dingen
zijn, die wel eens een steuntje mochten hebben en die
het misschien niet krijgen. Maar als het fonds dus met
veel minder toe kan, dan zou ik zeggen: schrap deze
post; die is dan nu niet nodig op de begroting.
De heer Tiekstra (weth.): De heer Heidinga heeft,
sprekende over dit onderwerp, dit volstrekt in de fi
nanciële sfeer gehouden, waarvoor ik hem dankbaar
ben. Hij zegt: U trekt jaarlijks f 10.000,uit op de
kapitaaldienst, maar er is nog een fonds van f 20.000,
Zouden we die post dan maar niet eens wat verlagen?
Ik moet hem zeggen, dat mij dat niet verstandig lijkt.
Ik kan hem ter illustratie daarvan even mededelen,
dat over 1959 een bedrag van ruim f 18.000,de
specificatie heeft bij de stukken gelegen uit het
fonds is geput. Dat betekent dus, dat, al heeft de
storting wel een rechtlijnig verloop, de donaties uit het
fonds ten behoeve van bepaalde manifestaties dit recht
lijnig verloop niet vertonen. Hierbij wordt, zoals
het in de cultuur gebruikelijk is, nog wel eens met
kromme lijnen gewerkt. Het is dus wel van bijzonder
groot belang, dat het fonds buiten de jaarlijkse stor
ting om nog een zeker kapitaal achter de hand heeft,
waaruit een enkele keer een manifestatie van zeer
grote culturele betekenis zou kunnen worden gesub
sidieerd.
Volgno. 584 wordt onveranderd vastgesteld.
Volgno. 594. Sportterreinen f 94.280,
De heer Volbeda: Ik heb in de sectie de vraag ge
steld, hoe het komt met het sportterrein Achter de
Hoven. Ik heb nu gelezen en ook gehoord van de voor
zitter van de kaatsvereniging Achter de Hoven-Plein,
dat men bezig is dit sportterrein in orde te maken,
maar het lijkt mij eigenlijk niet goed mogelijk om het
deze zomer nog te gebruiken. Nu staat er in de mem.
v.a., dat men opdracht heeft gegeven tot het plegen
van overleg met de Sportstichting om eventueel een
ander sportterrein ter beschikking te stellen voor deze
vereniging. Ik zou wel graag willen weten, hoe dat
afgelopen is. Is er inderdaad gelegenheid voor deze
vereniging om de kaatssport op een ander terrein te
beoefenen
Dan zou ik me graag aansluiten bij wat mevrouw
Boersma hier heeft gezegd over de braakliggende ter-
reintjes. Ik kan me eigenlijk niet voorstellen, waarom
het stukje grond tussen Corellistraat en Euterpestraat
nog nooit geëgaliseerd is, desnoods voor de helft; dan
blijft de andere helft nog over voor jonge kinderen om
te graven en te spelen. We hebben dezer dagen in de
krant foto's gezien van een deel van de jeugd uit die
buurt, die opgetrokken is naar politiebureau en ge
meentehuis, geloof ik, om te demonstreren voor een
voetbalveld. Het ligt toch wel moeilijk aan die kant
van de stad. Overal is het misschien moeilijk, maar
speciaal wel aan die kant. Wanneer de jongens daar
vliegers oplaten, is er ogenblikkelijk de militaire politie
om dit te verbieden. Wanneer zij met scheepjes varen
in de vijver aan de Euterpestraat, verbiedt de politie
dat, niet uit veiligheidsoverwegingen voor die kinderen,
maar meer met het motief, dat het gras vertrapt wordt.
Het wordt op deze manier wel moeilijk voor de jeugd
om zich uit te leven. Hier gaat het speciaal om die
jeugd, die te oud is voor de speeltuinen en eigenlijk
niet meedoet aan het georganiseerde sportleven. Daar
om zou ik er met klem op willen aandringen, dat men
probeert om vooral dat stuk terrein tussen Euterpe
straat en Corellistraat desnoods voor de helft te ega
liseren, zodat jongens, die graag willen voetballen, daar
terecht kunnen.
De heer Tiekstra (weth.): Ik wil deze vragen wel
graag delegeren, voor zoveel nodig, aan de wethou
der der Openbare Werken.
De heer Van der Schaaf (weth.): De wethouder van
Sociale Zaken, zou, in antwoord op de vraag van de
heer Volbeda, over het terreintje bij de Corellistraat,
kunnen mededelen, dat getracht is dit door middel van
de GS W-regeling (de gemeentelijke sociale werkvoor
zieningsregeling) geslecht te krijgen. Dat betekent dus,
dat minder valide mensen die wij op andere gebieden
inzetten, bijv. voor het ontgraven van funderingen on
der gesloopte pandjes, ook dit werk, dat daarvoor wel
geschikt leek, zouden uitvoeren. Het is echter niet
gelukt om hiervoor van de rijksinstanties die er mee
te maken hebben, de vereiste medewerking te krijgen,
zodat het toen is blijven liggen. Ik weet niet, of een
hernieuwde poging in die richting zin heeft, maar dat
wil ik graag ter overweging aan de wethouder van
Sociale Zaken doorgeven. De tweede vraag van de heer
Volbeda was: Welk resultaat heeft het onderhandelen
met de kaatsvereniging „Achter de Hoven-Plein" op
geleverd? De inspecteur van de lichamelijke opvoeding,
die dit karweitje heeft opgeknapt, heeft mij zeer recent
daarover meegedeeld, dat hij met de betreffende ver
eniging tot een bevredigende regeling is gekomen. De
vereniging kan voor het kaatsen worden toegelaten op
de terreinen aan de Greunsweg en de vergoeding die
daarvoor wordt betaald, is bepaald in het kader van
de algemene vergoedingen per gebruikseenheid, waar
bij dan het kaatsen als een lichtere gebruikseenheid
wordt aangemerkt dan voetballen.
Volgno. 594 wordt onveranderd vastgesteld.
Volgno. 600. Speelplaatsen en -tuinen f 14.360,
Mevrouw Boersma-Hemminga: Het antwoord, dat ik
gekregen heb op mijn vraag, die ik in de sectie gesteld
heb, n.l.: welke bevindingen zijn opgedaan met open
stelling van enkele speelplaatsen buiten de schooluren,
luidt: „Deze bevindingen zijn in het algemeen niet on
gunstig". Dit antwoord verheugt mij, zodat ik de vrij
heid neem om het college te verzoeken meerdere school
pleinen open te stellen voor de jeugd. Ik vind het n.l.
van heel groot belang, dat de jeugd gelegenheid wordt
geboden om op plaatsen met de bal te spelen, waar
ze niet weggestuurd wordt door de politie of door men
sen die menen, dat ze als zodanig moeten optreden.
Ik geloof stellig en dat heb ik op deze plaats al
enige malen eerder betoogd dat de opzettelijke ver
nieling en de baldadigheid hierdoor zullen verminderen.
Ook ben ik van mening, dat op dit gebied een taak voor
de ouders ligt en daarom kan ik het eens zijn met uw
antwoord op een andere vraag, n.l. om braak liggende
terreintjes als speelplaatsen in te richten met mede
werking van de ouders. Ik hoop van harte, dat de door
u bedoelde activiteiten van de ouders om zich met het
eventuele beheer te belasten, spoedig op de geschikte
plaatsen tot stand zullen komen. Dit is in het belang
van de jeugd, van de ouders en van de gemeente.
De heer Tiekstra (weth.): Mevrouw Boersma heeft
dus nog even ingehaakt op het antwoord in de mem.
v.a., over het gebruik van de schoolpleinen als open
bare speelgelegenheden. Ik kan dit antwoord alleen
maar onderstrepen, maar ik moet er aan toevoegen,
dat natuurlijk niet bij alle scholen de omstandigheden
van dien aard zijn, dat zonder al te veel bezwaren het
plein voor dit doel gebruikt kan worden. Wel wil ik
graag haar verzoek in overweging nemen om dus de
proef die genomen is, mogelijkerwijs voor daarvoor ge
schikte scholen uit te breiden. Anderzijds mag ik er
wel op attenderen, dat dit gebruik bij gebrek aan de
mogelijkheid van doeltreffende bewaking oogluikend
wordt toegestaan, maar het schijnt toch niet veel ern
stige gevolgen te hebben. Ik ben het volkomen met
haar en ook met de heer Volbeda eens, dat de behoefte
aan speelgelegenheid, in het bijzonder dus voor de laat
ik zeggen middelbare, jeugd, ik bedoel de jeugd van
15, 16, 17 jaar, die een „schopveldje" moet hebben.
Met een „wijs woord" gezegd, de behoefte aan „wijk-
sport" is zeer groot en daaraan is tot op heden nog
steeds onvoldoende tegemoet gekomen. Het is echter
niet gemakkelijk om deze projecten tot uitvoering te
brengen, omdat hier nu eenmaal allerhande moeilijk
heden bij spelen. Het is de raad voldoende bekend,
welk bedrag aan grondkosten bijv. een speeltuinter
rein vraagt. Ik herinner mij, dat bijv. het terrein van
de speeltuinvereniging Insulinde een bedrag van ik
zeg het uit mijn hoofd f 70.000,heeft gekost. Het
zal u wel duidelijk zijn, dat dit niet anders mogelijk is
dan met toepassing van bepaalde werkverruimingsre
gelingen; ik denk aan G.S.W.- of D.A.C.W.-verband
(Of eigenlijk heet dat op het ogenblik R.A.W.). Mis
schien kunnen we op die wijze in deze volkomen ge
rechtvaardigde behoeften voorzien.
Volgno. 600 wordt onveranderd vastgesteld.
Volgno. 604. Jeugd-ontwikkelings- en ontspannings
werk f 31.430,—.
De heer Engels: Ik wilde met name iets zeggen over
de subsidie voor het jeugdzorgwerk. Wat daarover in
de aanbiedingsbrief staat, heb ik met gemengde ge
voelens gelezen. Met een beetje plezier, omdat zowel
de heer De Jong als ondergetekende herhaaldelijk heb
ben aangedrongen op subsidiëring van de jeugdzorg en
nu constateren, dat alle jeugdzorginstellingen in de stad
voor subsidie in aanmerking komen. Met gemengde
gevoelens, omdat er een duidelijke onderscheiding ge
maakt wordt tussen de subsidie Clubhuis voor ongeor
ganiseerde arbeidersjeugd, ook een stichting jeugd
zorg, en de overige jeugdzorginstellingen, en voorts
omdat er over de wijze van subsidiëring, de basis van
subsidiëring voor andere instellingen dan de Stins,
toch wel het een en ander te zeggen is. Ik geloof, dat
ik hier zeker iets van zeggen moet, nadat ik gehoord
heb wat de wethouder geantwoord heeft op de sub
sidieregeling voor de Kruisverenigingen, die zo maar
niet een-twee-drie na een jaar tijds zou kunnen worden
herzien. Wat ik nu ga opmerken, zeg ik ook met ge
mengde gevoelens, omdat ik weet, dat de wethouder,
twee wethouders zelfs, hun best gedaan hebben om de
betreffende subsidieregeling tot stand te brengen en
omdat ik het risico loop de indruk te wekken, dat ik
iets tegen de subsidiëring van de Stins zou hebben.
Ik ga dus uit van respect voor deze subsidieregeling
en geef vooraf de verzekering, dat het geenszins mijn
bedoeling is om te raken aan de subsidie van de Stins.
De regeling voor de jeugdzorgsubsidie zoals die hier
ligt, is geborduurd op hetzelfde stramien als dat van
de regeling voor de Kruisverenigingen: men zoekt naar
kostenfactoren. Men heeft die kostenfactoren gevonden
in: huisvestingskosten, bijdragen voor het clubwerk,
f 25,aan materialen en een post voor buitengewone
gebeurtenissen. Hier zou dus kunnen worden gesproken
van extra materialen, extra gebeurtenissen als kam
pen e.d. Men heeft echter een heel belangrijke kosten
factor in dit jeugdwerk, dunkt mij, over het hoofd ge
zien en wel de kosten van de gesalarieerde jeugdleiding
en de kosten voor opleiding, scholing en bijscholing
van de vele vrijwillige jeugdleiders en -leidsters, die
aan dit jeugdwerk meedoen. Het is juist deze kosten
factor, die het werk zo duur maakt, en juist deze kos
tenfactor is in de calculatie niet opgenomen. Ik zou
voorts kunnen praten over die 12 kinderen per club,
en over het clubwerk alszodanig, het jeugdzorgwerk
heeft n.l. heel sterk een instuifkarakter maar ik wil
mij beperken om des tijds wille. Wel wil ik even iets zeg
gen over de vergelijking tussen dit jeugdzorgwerk en
de subsidie aan de Stins. Ik heb bij de stukken niet
alle subsidie-aanvragen van alle instellingen gevonden,
maar uit een berekening die ik heb kunnen maken in
zake deze instelling, is mij gebleken, dat volgens deze
regeling een bepaalde instelling met 140 kinderen een
gemeentesubsidie krijgt van ongeveer f 1500,terwijl
diezelfde instelling een rijkssubsidie van f 6.500,ont
vangt. Het gemeentesubsidie bedraagt dus ongeveer
een kwart van het rijkssubsidie. Vergelijk ik de be
dragen van gemeente- en rijkssubsidie bij die van de
Stins, dan constateer ik, dat in dit geval het gemeen
tesubsidie veel meer bedraagt dan een kwart van het
rijkssubsidie. Ik constateer dus een verschil in sub
sidiëring, dat om een verklaring vraagt.
De heer K. J. de Jong: Ik geloof met de heer Engels,
dat wij bij de subsidiëring zoveel mogelijk moeten stre
ven naar objectieve normen en dat is precies wat de
heer Engels bedoelt. Ik zou zeggen, dat we dan ook
uit een oogpunt van billijkheid een goede weg bewan
delen. Men zou t.a.v. dit punt een eenparig versnelde
beweging kunnen toepassen, die we hier wel eens meer
toegepast hebben, wanneer er een bepaalde achter
stand was. Als die bijv. in een jaar of drie zou kunnen
worden ingelopen, dan zouden we misschien die objec
tivering bereikt hebben en daarmee dus gelijk recht
voor allen, wat het subsidiebedrag betreft. Ik zou me
daar volledig bij kunnen aansluiten.
De heer J. de Vries: Ik kan mij met het betoog van
de beide vorige sprekers wel verenigen.
De heer Tiekstra (weth.): De heer Engels heeft met
de nodige voorzichtigheid gesproken over de subsidiëring
van de jeugdzorgorganisaties, in het bijzonder over
de verhouding van deze subsidiëring tot die van de
Stins. De heren K. J. de Jong en de heer De Vries zijn
hem daarin bijgevallen. Het spijt mij eigenlijk wel, dat
men zich teleurgesteld toont, juist omdat ik eigenlijk
toch wel een klein beetje vreugde beleef aan de expe
rimentele subsidies voor deze organisatie. En ik had
zo de hoop gehad, dat daar toch ook wel iets van ge
zegd zou worden. Ik heb met opzet het woord „expe
rimenteel" gebruikt en de heer Engels begrijpt dat ook
wel, omdat dit z.g. instuifwerk toch wel heel moeilijk
grijpbaar is, evenals het „object" van de werkzaam
heden van deze organisatie. Hij vroeg een verklaring
van de feiten; hij wil binnen een met name genoemde
termijn streven naar subsidiëring, die er toe leidt, dat
al dit werk in een gelijke mate gesubsidieerd wordt.
De heer Van der Schaaf heeft zich vandaag enkele
malen nadrukkelijk onthouden van het noemen van een
termijn en ook ik zou toch wel graag aan de heren
willen vragen, mij daarvan op dit moment te ontslaan.
Ik geloof, dat wij de ontwikkeling met betrekking tot
deze subsidiëring eens even moeten afwachten. Ik wil
graag nagaan, welk effect het door de heer Engels
opgemerkte eventueel in de regeling zou hebben. Ik
wil er alleen op wijzen, dat zijn veronderstelling, dat
door deze nieuwe subsidieregeling een nauwe band zal
bestaan tussen de subsidiëring van de niet bij name
genoemde organisaties en die van de Stins, niet juist
is. Niet allèen heeft de Stins tot op heden een ander
subsidiëringssysteem gehad en in feite was het geen
systeem, het was een gefixeerd bedrag maar boven
dien maakt dat bij normering niet eens zo heel veel
verschil uit. Dat verschil is per saldo, wanneer ik het
subsidie van de Stins even normeer en bij de andere
subsidies vergelijk, iets van ruim duizend gulden, ten