68 69 gunste van de Stins. De heer Engels heeft ook niet bedoeld hier een aanmerking op te maken, hij wilde alleen maar vragen: probeert u zo snel mogelijk tot een gelijke subsidiëring te komen, opdat op deze wijze de gelijke monniken ook hier gelijke kappen zullen dragen. Ik wil graag de ontwikkeling van dit werk eens aanzien en mocht daartoe aanleiding zijn, dan ben ik graag bereid op deze aangelegenheid terug te komen. Ik zeg nog eens: ik durf terzake geen termijnen te noemen. Ik zal erg dankbaar zijn, als deze nieuwe sub sidies bij een niet-sluitende begroting ongehinderd de barrière van het financiële toezicht zullen passeren. De heer Engels: Het spijt mij, maar ik ben toch echt niet tevreden met het antwoord, dat de wethouder heeft gegeven op de vragen die ik heb gesteld. De wet houder zegt, dat het hem spijt, dat wij teleurgesteld zijn en zo weinig waardering hebben voor zijn experi mentele opzet. Laat ik u dan alleerst zeggen, mijnheer de wethouder, dat ik in mijn streven om kort te zijn wellicht onvoldoende heb laten uitkomen, dat ik wel degelijk waardering heb voor uw pogen en experimen teren. Toch blijf ik er bij, dat op onvoldoende wijze alle geldende kostenfactoren in de subsidieberekening zijn betrokken. Ik moet ook zeggen, dat ik de toezegging van de wethouder, dat hij zal afwachten, hoe het werk zich ontwikkelt en daarbij zal overwegen, of hij met mijn opmerking t.a.v. de kostenfactoren rekening kan houden, te vaag vind, wanneer ik in aanmerking neem, dat wij na soortgelijke vage toezeggingen jaren lang hebben moeten wachten op het ontwerp, dat thans voor ons ligt. Bij alle respect voor het experiment, dat u hier gewaagd heeft, en bij alle begrip voor de moei lijkheden waarmee u zit t.a.v. de Stins, die een sub sidie heeft, dat op geen enkele wijze genormeerd is, wil ik u daarom toch dringend uitnodigen om een sub sidieregeling te ontwerpen, die gelijke normen kent voor alle jeugdzorginstellingen. Daartoe dien ik een voorstel in, dat mede ondertekend is door de heer De Jong, en dat als volgt luidt: „De raad van de gemeente Leeuwarden spreekt de wens uit, dat binnen een termijn van 3 jaren een sub sidieregeling voor jeugdzorginstellingen wordt vastge steld, welke mede van toepassing is op de Stichting Clubhuis voor Ongeorganiseerde Arbeidersjeugd en welke geen nadelige invloed heeft op het tot dan toe verstrekte subsidie aan deze Stichting". De Voorzitter: U heeft het voorstel van de heren Engels en K. J. de Jong gehoord; dat kan dus nu on derwerp van de beraadslagingen uitmaken. De heer Drent je: Hoeveel waardering ik ook heb voor normering van subsidies, ik kan het toch ditmaal niet met deze gedachte eens zijn, vooral niet met de vergelijking, die wordt gemaakt met de subsidie van de Stins. Ik kan me levendig voorstellen, dat men pleit voor subsidiëring van een bepaalde vereniging, maar ik moet er bezwaar tegen maken, dat dat voortdurend gebeurt in vergelijking met de subsidie die aan de Stins wordt gegeven. Destijds is bij de oprichting van de stichting de Stins, in welker bestuur dat mag ik rustig zeggen alle geestelijke stromingen van onze stad vertegenwoordigd waren, zeer langdurig en zeer nauwgezet en zeer weloverwogen de grondslag vastge steld waarop zou worden gebouwd, waarop zou worden gewerkt en het doel waarnaar zou worden gestreefd. Dat is met zoveel zorgvuldigheid gebeurd, dat uiteindelijk de vertegenwoordigers van al de geestelijke stromingen zich daarmee konden verenigen. Daar ook de jeugd die daarbij betrokken is, toch van alle gezindten afkomstig is, draagt het werk van de Stins een min of meer uni verseel karakter (met nadruk vooral op „meer" en niet zozeer op „min"). De Stins is dus een vorm van jeugdzorg op zichzelf in onze stad. En nu vind ik, dat het niet opgaat, dat men een andere vorm van jeugdzorg, waarvoor ik overigens, begrijp me goed, ook zeer veel waardering heb, daarmee gaat vergelijken. Ik gun natuurlijk graag alle vormen van jeugdzorg een hoge subsidie, zodat ze flink kunnen werken, maar die behoeft niet vergeleken te worden met die van de Stins. De heer K. J. de Jong: Ik wil eigenlijk wel even op komen tegen de opmerkingen van de heer Drentje met betrekking tot het voorstel van de heer Engels en van mij, want ik geloof toch eigenlijk, dat wij als raad boven het door hem beredeneerde moeten staan. Wij moeten eigenlijk geen onderscheid maken door te vragen uit welke hoek de wind waait. Het is nu eenmaal zo, dat, nadat de Stins opgericht was en de jonge mensen niet meer kon herbergen, andere instellingen ook met jeugd zorg begonnen zijn, voor dezelfde soort jeugd. Waarom zullen wij als raad dan ook niet hetzelfde zeggen als wat wij met betrekking tot de subsidies voor gezins zorg en tot allerlei andere subsidies, zoals die voor de Kruisverenigingen, zeiden, n.l.: Wij objectiveren deze subsidies en wij doen dat naar redelijke maatstaven, die voor al deze instellingen gelijk gelden. Ik heb er begrip voor, als de wethouder zou zeggen: Laat de gevraagde subsidieverhoging nu niet op deze begroting van in vloed zijn, laten we daar een termijn voor stellen van drie jaar, dan kunnen we die subsidies geleidelijk op trekken. Op deze wijze zouden we een eerlijke en reële subsidiëring krijgen voor al deze organisaties, die op precies hetzelfde vlak werkzaam zijn, precies dezelfde jeugd willen bereiken. Wil men deze taak levensbe schouwelijk bekijken, dan hebben wij haar uiteindelijk niet te beoordelen, maar juist de mensen die op dit ge bied bezig zijn. Dat staat toch naar mijn mening in deze tijd wel vast. Over een opvatting als die van de heer Drentje zijn we toch wel heen. De heer Tiekstra (weth.): De heer Engels dient in tweede instantie een voorstel in, omdat naar zijn oor deel de toezeggingen die ik in eerste instantie heb ge daan, te vaag zijn. Van dit voorstel zou ik willen zeg gen, dat ik op dit moment de financiële gevolgen er van, gegeven de toevoeging van de op dit ogenblik door de heer Engels genoemde grote onbekende factor, nog niet kan overzien. Ik zou het betreuren, als dit voorstel in behandeling kwam en stellig ook wanneer dit voorstel verworpen zou worden. Ik kan mij dat kan de heer Engels begrijpen na mijn betoog in eerste instantie moeilijk achter dit voorstel plaatsen. Zou het voorstel verworpen worden, dan ligt er m.i. een uitspraak van de raad, waar we ook moeilijk omheen kunnen. Ik zou dus met nadruk willen zeggen: Laat de heren Engels en De Jong genoegen nemen met wat ik in eerste in stantie gezegd heb en laten we afwachten, hoe de zaak zich ontwikkelt. Wij zijn nu begonnen met de subsidiëring van de hier in het geding zijnde organisaties en ik geloof, dat deze omstandigheid bepaald geen aanleiding geeft tot dit voorstel. Dat is wat ik er op dit ogenblik, in deze in stantie van wil zeggen. Ik wil daaraan toevoegen, dat ik de indiening van dit voorstel bepaald ook om meer redenen betreur. De heer Engels: In de woorden, die de wethouder zo juist gesproken heeft, kan ik inderdaad aanleiding vinden na ruggespraak met de heren De Jong en Kamstra om mijn voorstel in te trekken. De heren Engels en K. J. de Jong trekken hun voor stel in. Volgno. 604 wordt onveranderd vastgesteld. HOOFDSTUK IX. Maatschappelijke steun en voorzorg Algemeen. De heer Venema: In de mem.v.a., onder het hoofd Maatschappelijk Hulpbetoon, bij punt 2, zeggen b. en w. dat zij van plan zijn, in de eerstkomende jaren door te zullen gaan met de besteding van f 15.000,per jaar voor de verbetering van de outillage van het Stadsver- zorgingshuis. Daar is mijn fractie wel mee ingenomen, maar toch zijn er nog grote moeilijkheden. Steeds heb ben wij als fractie het standpunt ingenomen in verband met een eventuele nieuwbouw, geen grote bedragen in het oude gebouw te moeten steken. Nu echter blijkt, dat ook bij b. en w. de mening heeft post gevat, dat de bouw van een nieuw huis nog wel enige jaren zal duren, door welke oorzaken dan ook, moeten wij met elkaar trachten, in het belang van de oude mensen, van dit huis te maken wat er van te maken valt. M.i. is er nog wel iets van te maken, maar dan zal men moeten overgaan tot een investering, die iets heeft te betekenen. Er is ten eerste behoefte aan een lift, ten tweede aan een totale vernieuwing van de keuken en ten derde aan een oliestook. Overgang op oliestook be tekent echter, dat een stoker kan worden uitgespaard. Tussen haakjes: de ketels die thans in gebruik zijn, z ij n oliestookketels. Men zou voorts ook een grote ver betering kunnen bereiken door de gangen en wat daar bij behoort een wat zonniger aanzien te geven. Ik ben er van overtuigd, dat al mijn wensen betreffende dit huis nog niet zijn opgesomd, maar ik weet zeker te spreken namens allen die het goed menen met de oude mensen en wie doet dat tegenwoordig niet? een beroep te mogen doen op het college een gunstige beslissing te nemen door het beschikbaar stellen van een extra krediet, opdat zo spoedig mogelijk met de vernieuwing zal kunnen worden begonnen. Onder punt 3 staat als antwoord van het college op de vraag, of in het Stadsverzorgingshuis invalide, maar geestelijk gezonde mensen tussen minder volwaardige oude men sen geplaatst worden, dat dit niet gebruikelijk is. Ge lukkig niet. „Slechts bij hoge uitzonderingen heeft dit in het verleden wel eens plaats gehad". Dat is het nu juist. Er is beslist geen mogelijkheid om de eerstge noemde categorie beneden in een aparte kamer te huis vesten. Zou er nu een lift zijn, dan hadden we meer mogelijkheden. En dan ben ik er van overtuigd, dat het voor iedereen èn voor de leiding èn voor het personeel en vooral voor de oudjes zelf daar toch niet zo slecht wonen was. De heer Vellenga (weth.): De heer Venema is be gonnen met aan te haken bij datgene wat ook op pa gina 26 van de mem.v.a. door ons terzake is medege deeld. Het bedrag van f 15.000,dat daar wordt ge noemd en dat, naar de bedoeling is, een keer of drie op de jaarlijkse begroting zal prijken, is grotendeels be stemd voor de vernieuwing en verbetering van de keuken, waarop de heer Venema heeft gedoeld. Daar naast heeft hij een aantal andere wensen opgesomd, die ons ook bekend zijn. Ik kan wel zeggen, dat aan het voldoen aan een aantal daarvan op het ogenblik intern wordt gewerkt op grond dus ook van een bepaalde be handeling in principe en het uitstippelen van de richt lijnen in ons college tijdens de behandeling van de be groting van Maatschappelijk Hulpbetoon en dus ook van de zaken van het Stadsverzorgingshuis. Wij zijn het in zoverre met de heer Venema eens, dat, wanneer de nieuwbouw langer uitblijft dan ook ons lief zou zijn, een aantal noodzakelijke maatregelen in het Stadsver zorgingshuis in de Haniasteeg zou moeten worden ge troffen. Wat punt 3 betreft, is hij het met ons eens, dat de door hem bedoelde vermenging van groepen bewoners van het huis niet gebruikelijk is en dat deze tot de hoge uitzonderingen moet behoren. Wij zullen er ook naar streven om te proberen, dat deze hoge uitzondering inderdaad een hoge uitzondering blijft, omdat ook wij deze vermenging in het geheel niet passend en wense lijk achten. De heer Venema: Ik kan mij in grote trekken wel hij de wethouder aansluiten, maar hij weet ook wel, lat, als die f 15.000,drie jaren betreffen, het te lang duurt, voordat er van verbetering sprake is. Ik ben dan ook blij, dat hij min of meer een toezegging doet, dat wij kans hebben op een extra krediet. Wat punt 3 betreft, als wij invalide, doch geestelijk gezonde bejaarden moeten opnemen, dan hebben we voor deze mensjes geen andere plaats dan een ka mertje, waar ze niet horen. Dat is mijn bezwaar. De heer Vellenga (weth.): Als ik heb gezegd, dat die f 15.000,drie keer op de begroting zal prijken, dan zal dat in totaal dus een bedrag van f 45.000,uit maken. Bovendien heeft er op het ogenblik overleg plaats tusen de afdeling financiën en openbare werken wat de andere punten betreft, waarover de heer Vene ma heeft gesproken. Die zullen dus binnenkort ook wel op de tafel van het college komen. T.a.v. het laatste punt kan ik mij wel bij zijn op vattingen aansluiten. Volgno. 612. Subsidies enz. f83.460, Mevrouw Boersma-Hemminga: Het is mij bekend, dat het kinderdagverblijf in moeilijkheden verkeert. Deze moeilijkheden zijn blijkbaar van financiële en be stuurlijke aard. Zonder mij in allerlei details te begeven, wil ik als mijn mening te kennen geven, dat het voort bestaan van het kinderdagverblijf noodzakelijk is. Ik hoop, dat een bespreking tussen uw college en het be stuur van het kinderdagverblijf tot de conclusie zal leiden, dat het voortbestaan gewaarborgd zal moeten worden. De heer Tiekstra (weth.): Ik geloof, dat mevrouw Boersma met de mededeling die in de mem.v.a. voor komt over het subsidie aan het kinderdagverblijf, op het ogenblik wel weer „voort kan". Wel geloof ik met nadruk te moeten zeggen, dat die zaak aanzienlijk min der eenvoudig ligt, dan het zo over het algemeen wel gesteld wordt. Mevrouw Boersma heeft o.a. gezegd te hopen, dat in een bespreking tussen het college en het bestuur van dit kinderdagverblijf de zaak geregeld zou kunnen worden. Van een bespreking is mij op dit mo ment niets bekend. Ik heb wel kennis genomen van een brief die ook ik als lid van de raad heb ontvangen, maar deze brief heeft, omdat hij aan de leden van de raad gericht is en niet aan b. en w., uiteraard in geen enkel opzicht onderwerp van bespreking in het college uitgemaakt. Meer kan ik er op dit moment niet van zeggen. Volgno. 612 wordt onveranderd vastgesteld. INKOMSTEN. Volgno. 111. Staangelden bij kermis en andere gele genheden f 60.000, De heer K. J. de Jong: Hierbij de gebruikelijke op merking van onze kant, dat wij tegen de kermisont- vangsten principiële bezwaren hebben en dus geacht worden tegen deze post te stemmen. Volgno. lil wordt onveranderd vastgesteld, met aan tekening, dat de a.r. fractie tegen is. Volgno. 131. Huren f 49.070, De heer Ytsma: Ik meen, dat de huren, die geba seerd zijn op de exploitatiekosten, dikwijls te hoog zijn. Ik heb daarbij het oog op de huren die geheven wor den van de lokalen in het Nieuwe Stadsweeshuis. Die huren zijn niet reëel. Ik geloof, dat dit nog eens moet worden bekeken. Deze hoge huren brengen mee, dat allerlei instanties, die de lokalen gebruiken, in financiële moeilijkheden geraken en ik meen, dat men tot een andere huurberekening moet komen. Mag ik dit nog eens in de aandacht van uw college aanbevelen? De heer Tiekstra (weth.)Ik geloof, dat de heer Ytsma met betrekking tot de vraag i.z. de huren voor lokalen van het Nieuwe Stadsweeshuis een onjuist woord gebruikt. Hij zegt n.l.: De huren zijn niet reëel. En al zou dat dan zo zijn, de kosten zijn zeer reëel. Deze belopen een bedrag van bijna f 31.000,Wanneer de heer Ytsma dan over te hoge huren spreekt, moet hij zich wel realiseren, dat bij de gevraagde bruto huren alle kosten van verwarming, schoonhouden, elektrici teit, water enz. inbegrepen zijn. Hij vraagt een andere huurberekening. Hij wil hiermee dus eigenlijk zeg gen: Wilt u de huur verlagen? Huurverlaging zou in dezen natuurlijk stille subsidiëring van de gebruikers van dit gebouw betekenen en ik meen, dat hier voor stille subsidiëring bepaald geen plaats is, ook al, omdat daardoor stilzwijgend het gat in de begroting uiter aard nog aanzienlijk zou worden vergroot. De exploi tatie van dit gebouw is waarlijk geen groot genoegen. Volgno. 131 wordt onveranderd vastgesteld.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1960 | | pagina 36