10
11
to meitsjen, dat it yndied oan it lést ta ynteressant
bliuwt en dêrom by elk haedstik dus efkes yn koarte
trekken algemiene biskógingen.
De Voorzitter: Ja, mijnheer Santema, de bedoeling
is vanzelfsprekend voortreffelijk; alleen wij zijn hier
tenslotte om zaken te doen in het belang van de ge
meente en wel aan de hand van zeer concrete punten.
Die punten zijn de posten van de begroting, die wij
vandaag moeten vaststellen. Dus ik geloof toch, dat we
het moeten blijven stellen, zoals ik meen, dat het af
gesproken was en zoals de heer K. J. de Jong het heeft
bevestigd; deze heeft dit onderstreept met een voor
beeld, waar ik het zeer mee eens ben. Maar ik geloof,
dat ik hier verder nu over kan zwijgen. Al deze dingen
zullen natuurlijk even moeten wennen, zoals dat bij
elke verandering het geval is. En dan zullen we er
toch wel uit komen.
De heer Beuving: Ik zou naar aanleiding van wat
de vorige sprekers hebben gezegd de kern van de zaak
willen raken. En dat zijn volgens mij: de financiën. Ik
zou, voordat ik hierover begin, eerst een woord van
waardering willen uitspreken voor het vrij eenvoudige
overzicht, dat wij hebben van de gang van zaken be
treffende de begroting, maar ik wil ook het college be
danken voor het vele werk, dat het in 1959 aan de raad
heeft voorgelegd. Ik zou mijn korte beschouwing willen
beginnen met op te merken, dat deze ontwerp-begro-
ting per se niet straalt van optimisme.
Hoe kan het ook anders, want nog vele urgente za
ken, waarvoor in vorige jaren reeds plannen zijn be
sproken en ten aanzien waarvan ook besluiten zijn ge
nomen, zijn nog niet of slechts gedeeltelik in uitvoe
ring.
We denken in de eerste plaats aan afschaffing ton
nenstelsel door uitvoering van het centrale riolerings
plan in vlot tempo; dan denken we aan het opruimen
van krotwoningen en het beschikbaar stellen van goede
en goedkope arbeiderswoningen, het verkeersprobleem,
door vorige sprekers reeds genoemd, door verbetering
overweg Schrans en het verbreden en vernieuwen van
bruggen.
De financiële verhouding tussen rijk en gemeenten,
zoals ze in de aanbiedingsbrief is gesteld, geeft geen
mogelijkheden aan, dat hier op korte termijn verbete
ring zal worden gebracht.
We zien dus, dat plannen en voor uitvoering klaar
liggende objecten voldoende aanwezig zijn, doch zij
kunnen slechts tot uitvoering komen, als voldoende
gelden beschikbaar worden gesteld.
De dwangpositie, waarin de gemeenten worden ge
drongen, kan dan ook slechts doorbroken worden, als
de gehele raad, b. en w. incluis, geen genoegen neemt
met een dergelijke gang van zaken. Op z'n minst is
een woord van protest hier op zijn plaats.
Hogere uitkeringen uit het gemeentefonds moeten er
komen. Wat blijft er over van een zelfbestuur der ge
meenten, wanneer de middelen om dit uit te oefenen
hun worden onthouden? En de gelden zijn er. Op on
verantwoorde wijze worden toch door de machtige
concerns, de zelfde machten, welke in hoofdzaak de
regeringspolitiek bepalen, miljarden aan winsten ge
maakt. Zij bepalen, dat de miljoenen aan bewapening
worden geofferd, terwijl de gehele mensheid op het
ogenblik streeft naar ontwapening. Zij toch bewerkstel
ligen de koude oorlogvoering, om hun winsten veilig
te stellen. Een regering, die zich laat leiden door deze
krachten, kan ik kan het niet anders zien geen
regering zijn, die de belangen van het gehele volk
voorstaat. Zij laat voor hoge salarissen sprookjes ver
tellen over bestedingsbeperkingen, waardoor de bouw
van goede arbeiderswoningen en scholen wordt ge
remd, terwijl n.b. oud-commissarissen jaarlijks hun fa
belachtige arbeidsloze salarissen opstrijken. Zij vertel
len ons ook over industrievestiging in het noorden des
lands, terwijl ze weten, dat de groot-industriële belangen
in het westen en zuiden liggen. Doch sprookjes, hoe
mooi ook, brengen niet de gelden op om de gemeente
besturen in staat te stellen de belangen van hun inge
zetenen te dienen. Geen stagnering van de meest ur
gente werken moeten we hebben. Wat we moeten heb
ben, is: opheffing van de woningellende, scholenbouw
voor lager en hoger onderwijs, en, wat de volksgezond
heid betreft, geneeskundige inrichtingen en ziekenhui
zen, voorts industrievestiging, maar dan ook met vol
ledige ondersteuning van de overheid.
Verschil van overtuiging daar wil ik de nadruk
op leggen mag nooit een beletsel zgn voor het dienen
van het algemeen belang.
Hier zou ik het bij willen laten.
De heer Klijnstra: Ik zal misschien in mijn eerste
algemene beschouwing toch nog een beetje te veel ge
detailleerd zijn en te weinig algemeen. Maar alles moet
leren. Het is niet mijn bedoeling om na al hetgeen we
gehoord hebben veel in herhaling te treden, al is het
misschien, doordat wij deze beschouwingen op schrift
hebben gesteld, meestal ondoenlijk om datgene wat een
herhaling van de woorden van anderen zijn, er uit te
pikken.
Hoewel ook wij het enigermate betreuren, dat wij
deze begroting krijgen te behandelen als het lopende
jaar voor één derde is heengegaan, verheugen wij er
ons aan de andere kant over, dat de te verwerken stof
zo uitvoerig werd behandeld en Uw college de in de
sectievergaderingen gestelde vragen over het algemeen
zo positief wist te beantwoorden.
Ook ons moet het opnieuw van het hart, dat de raad
slechts een speelbal is in de handen van onze lands
regering en zijn autonomie praktisch geheel te loor is
gegaan. Den Haag remt vele goede initiatieven van de
raad af. Wij vragen ons dan ook af, of hieraan niet
meer is te doen of gedaan kan worden; wij denken
bijv. aan het werk van de Vereniging van Ned. Ge
meenten.
Dat het aantrekken van meer en grotere industrieën
minder vlot verloopt, is het gevolg van meerdere oor
zaken, welke, naar het mij toeschijnt, hier niet allemaal
genoemd mogen worden. Bij één dier oorzaken zou ik
toch wel even stil willen staan en dat is het gebrek aan
woningen in het algemeen. Nu kunnen we zeggen: dat
is niets bijzonders, want dat weten we allemaal wel en
geen van allen ziet kans daarvoor een oplossing te
vinden. Maar iedere industrieel zal eerst informeren, hoe
of het met de arbeidskrachten die hij moet aantrekken,
is gesteld en zodra deze mensen van buiten moeten ko
men, schrikt hij vaak al terug, maar als ze dan ook
nog tamelijk ver buiten de gemeente moeten worden
gezocht, dan worden zijn bezwaren meestal onover
komelijk. Een eerste vereiste is dus wel: meer goed
kope woningen. Het contingent woningwetwoningen is,
zoals bekend, schrikbarend klein. Wij zullen dus nu ook
meer de schijnwerper op de premiebouw moeten rich
ten en wij menen, dat de industrie, wanneer deze zelf
ook tot resultaten wil komen, op dit gebied haar volle
medewerking zal moeten verlenen; dan kan er ook
meer gedaan worden. Wij blijven dan ook hoopvol ge
stemd en blijven geloven in een gunstiger ontwikkeling
naarmate de zon dit wolkendek gaat doorbreken.
Hoewel de gemeente zeer afhankelijk is van de rijks
bijdragen, zal het zeker gewenst zijn, dat de aanleg van
de ringweg sneller zal vorderen. Aangezien hier ook al
over is gesproken, kan ik er verder wel aan voorbij
gaan. De ellendige en zeer gevaarlijke situatie van de
spoorwegovergang is ook reeds besproken.
Over de ontwikkeling van de centrale riolering mo
gen we ons verheugd tonen. Wij vertrouwen echter
dat de minst draagkrachtigen worden vrijgesteld van
de aangekondigde rioolbelasting.
De totstandkoming van de nieuwe veemarkt heeft
steeds onze bijzondere aandacht. Het komt ons echter
voor, dat de werkzaamheden een vlotter verloop had
den kunnen hebben. Ook wat de a.s. bebouwing be
treft, vragen wij ons af, of de voorbereidende werk
zaamheden niet eerder een aanvang hadden kunnen
nemen.
De volkshuisvesting is en blijft het grote zorgenkind
van onze gemeente. Niet alleen, dat het aantal woning
wetwoningen dat gebouwd mag worden, veel te klein
is, maar de huurprijzen van de nieuwe woningen zijn
voor de meeste arbeiders beslist onbetaalbaar. Wij mo
gen gerust stellen, dat het huisvestingsprobleem volks
vijand no. 1 is geworden en de geringe toewijzing is
een ramp zonder meer. Nu zijn bijv. te Drachten en te
Dokkum woningwetwoningen gebouwd, waarvan de
huurprijs f 9,— per week bedraagt. Deze woningen ver
schaffen allerlei gerief: ze bevatten woonkamer, keu-
- ■'■V
ken, slaapkamers, vliering, douche, ja zelfs een w.c.
En toch is de grondprijs daar vrg hoog. Ik meende ge
hoord te hebben van het college, dat de grondprijs daar
goedkoper zou zijn, maar ik betwijfel dat. Als deze zeer
mooie en deugdelijke arbeiderswoningen met veel licht
en zon daar gebouwd kunnen worden en tegen de ge
noemde prijs verhuurd, dan vraag ik mij toch wel af,
of dit in Leeuwarden niet kan. We zijn er van over
tuigd, dat de huidige woningnood de geestkracht en
de geestelijke gezondheid van een deel van ons volk
ondermijnt. Er zijn op dit gebied drie problemen: le.
te weinig woningen; 2e. vele woningen voldoen niet
aan redelijke eisen en 3e. de huren van de nieuwbouw
woningen zijn veel te hoog. De kosten zouden zeker
gedrukt kunnen worden, als de aannemerswinsten ver
laagd zouden kunnen worden door inlevering van ge
detailleerde bouwkostenbegrotingen en de omzetbelas
ting op bouwwerken en de registratiekosten zouden
kunnen worden afgeschaft. Voorts zou een scherpe con
trole op de bouwmaterialen moeten worden gehouden
en zou de nieuwbouw niet tot een winstobject gemaakt
mogen worden. Er zou een prijsstop voor de grond
prijzen moeten worden ingevoerd en de erfpachtscanon
zou dienen te worden verlaagd. Wij geven echter toe,
dat het meeste hiervan buiten de competentie van uw
college en deze raad ligt.
Nu binnen enige tijd het te bouwen verpleeghuis aan
besteed kan worden en de voorbereidingen voor de
bouw van een nieuw stadsziekenhuis met daaraan ver
bonden neveninstellingen zijn getroffen, mogen wij van
het college verwachten, dat de meeste spoed zal wor
den betracht, omdat het een urgentiezaak geworden is.
Onzerzijds zouden wij er bij het college op willen aan
dringen geen klasse-indeling toe te passen. Dat iemand
zonder geld of bezit een minder goede behandeling
ontvangt, minder goede maaltijden krijgt en minder
dikwijls bezocht mag worden, achten wij uit den boze.
Indien het noodzakelijk mocht blijken een of twee
gemeentescholen te sluiten, dan zullen kinderen van
deze school die indruk hebben wij van enkele ouders
gekregen misschien naar een andere school, waar
ander onderwijs gevolgd wordt, worden gestuurd.
Mét vele stadgenoten betreuren wij het ten zeerste
dat het carillon nu al jaren nutteloos ligt opgeslagen in
de kelders van het stadhuis. Hoewel ik het graag een
leuriger plaats had gegund, geloof ik toch, dat er op
het ogenblik geen betere plaats is dan de door uw col
lege voorgestelde, n.l. de Oldehove.
Ik had nog verschillende zaken betreffende het per
soneel willen aanroeren, maar het lijkt mij beter, dit
maar na te laten, daar het hier eigenlijk minder van
toepassing is.
Het is u allen bekend, dat de kwestie van de invals
wegen die door het college vorig jaar niet tot voor-
vangsweg konden worden verklaard, nu weer aan de
orde is, maar ik kom daar ook straks, als het kan,
graag op terug.
Het begrotingstekort voor 1960 wijst bijna l'/2 mil
joen aan, welk bedrag teruggebracht zou kunnen wor
den tot ruim 1 miljoen. Uit de algemene reserves van
voorgaande jaren is nog miljoen over, welk bedrag
nu moet woren aangewend. Rest dus nog een tekort
van ruim miljoen. De kostenstijging blijft aanhou
den, terwijl de reserves zijn uitgeput. Ik ben helemaal
geen financieel deskundige, maar het lijkt me zo toe,
dat het sein op onveilig staat. Zal een woonplaatsbe
lasting uitkomst brengen? Hierover zou ik graag door
het college worden ingelicht. Hopelijk zullen de lagere
inkomens niet zwaarder worden belast dan op het
ogenblik.
Ik wil gaarne toch hoopvol eindigen, wetende, dat
ons college bestaat uit mensen van formaat, die des
noods naar Den Haag gaan, om te halen wat er er te
halen is.
De Voorzitter: Ik zou graag om te beginnen na
mens het gezelschap hier achter de tafel de raadsleden
die hun waardering hebben uitgesproken aan het adres
van het college voor het gevoerde beleid enerzijds en
voor de voorbereiding van deze begrotingsbehandeling
anderzijds, dank betuigen voor hun vriendelijke woor
den. Wij willen daarbij ook vooral niet vergeten, dat
die woorden het meest zijn gericht tot de medewerkers,
die inderdaad een heel groot aandeel in de totstand
koming van deze stukken hebben gehad. Wij zullen van
onze kant graag die woorden van waardering aan hen
overbrengen.
De heer Tiekstra (weth.): Bij de beantwoording
van de algemene beschouwingen zal ik mij bepalen tot
dat algemene onderdeel, dat ook in deze algemene be
schouwing past, in casu de financiële positie van de
gemeente. En voorzover er dus opmerkingen of vragen
zijn gesteld die betrekking hebben op andere hoofd
stukken als ik het zo eens mag noemen zal ik
me veroorloven om zo nodig bij de beantwoording van
vragen betreffende die hoofdstukken daarop terug te
komen. Dit geldt eigenlijk alleen maar voor de vraag
van de heer Klijnstra, die betrekking heeft op de cen
trumscholen.
In de achtereenvolgens door de fractievoorzitters
gehouden beschouwingen is van verschillende kanten
aan de financiële aspecten aandacht geschonken. En
daarbij is het toch wel frappant, dat men onder de
indruk is gekomen van de noodtoestand bij de eindfase
van de bestaande financiële verhouding rijk en ge
meenten. Ik zeg met opzet de noodtoestand van deze
eindfase. Ik mag het wel stellen, zoals de heer De Jong
het deed: In deze situatie kunnen wij nog globaal een
jaar vooruit, n.l. het jaar 1960, en daarna is de koek
toch werkelijk wel volkomen op. Ik kom daar straks
nog even op terug. Deze positie maakt het duide
lijk, dat het dringend nodig is, dat grote haast betracht
wordt met het tot stand brengen van de nieuwe finan
ciële verhouding, maar ik heb niet de overtuiging, dat
deze haast daar, waar het ook wel nodig zou zijn, in
derdaad betracht wordt. Nu hebben wij natuurlijk
de heer De Jong heeft dat ook aangehaald uit het be
toog van professor Pen op de academische dag van
vorig jaar met allerlei opvattingen over die finan
ciële zelfstandigheid te maken. En er wordt ons bij
herhaling gevraagd een oordeel daarover te geven. Het
is voor mij wel heel erg moeilijk om zulks op dit ogen
blik te doen, omdat het beoordelen van de financiële
zelfstandigheid deel uitmaakt van het totale financieel-
economische beleid. Geen gemeente zit op een eiland en
tezamen hebben de gemeenten uiteraard een grote in
vloed in de financieel-economische sector. Men zou dus
mogen stellen, dat de eigen volstrekte financiële zelf
standigheid vermoedelijk wel illusoir zal blijven.
Maar ik geloof wel en dan kom ik dus op
de opmerking van de heer Klijnstra over de woonplaats
belasting dat het de gemeenten mogelijk zal zijn om
toch in het totale kader van de fiscale voorzieningen
in ons land een vrije operatie te houden. Juist daardoor
zullen naar mijn mening de gemeenten nog een stuk
eigen beleid kunnen uitstippelen. En dan zal dus toch
nog duidelijk iets terecht komen van de eigen financiële
verantwoordelijkheid. Dat is dus min of meer een ant
woord op de opmerking van de heer Klijnstra i.z. de
woonplaatsbelasting. Ik kan hem zeggen, dat de com
missie-Oud daaromtrent een voorstel heeft gedaan, een
voorstel, dat door de regering in ontwerp niet is over
genomen en welks lot dus nog afhangt van de behan
deling in de Kamer.
De heer K. J. de Jong heeft bepleit, althans ver
zocht, de begroting 1961 nog dit jaar bij de raad in te
dienen. Ik kan uiteraard onmiddellijk zeggen, dat wij
dit verzoek hopelijk zullen inwilligen, maar dan moeten
de volgende maand de desbetreffende werkzaamheden
al weer beginnen. Ik hoop, dat het ons inderdaad ge
lukt om daartoe te komen.
De heer K. J. de Jong heeft voorts nog een opmer
king gemaakt over de gang van zaken bij het verlenen
van machtiging tot uitvoeren van onuitstelbare kapi-
taalswerken. Hij heeft daarbij gezegd, dat het tot vol
doening stemt, dat het provinciaal bestuur daarbij in
geschakeld is. In zekere zin is dat zo. Alleen moeten
we ons wel bewust zijn van het feit, dat elke nieuwe
schijf in deze machinerie uiteraard op zichzelf weer een
vertraging kan opleveren. Het is dus voor mij de vraag,
of het telkens weer over nieuwe schijven laten lopen
van deze aangelegenheden inderdaad een vlotte af
doening bevordert. Ik hoop alleen, dat zulks in de ver
houdingen, zoals die hier in Friesland tussen provin
ciaal bestuur en de gemeenten bestaan, inderdaad mo
gelijk zal zijn.