15 H geveer een jaar geleden gelanceerd plan tot premie- bouw in het Nijlan, lijkt mij daar op haar plaats te zijn. De heer Kamstra heeft na zijn beschouwingen over de industrialisatie, waarbij hij ook nog de prijs van de grond heeft genoemd, ook verschillende vragen ge steld en beschouwingen gegeven naar aanleiding van het onderdeel „stadsontwikkeling". Ook deze zou ik gaarne willen beantwoorden bij post 166 van de be groting. En tevens datgene wat de heer Kamstra heeft opgemerkt over de dorpen. Verder is er door de heren Santema, Beuving en Klijnstra nog een aantal opmerkingen gemaakt, die naar mijn idee ook meer betrekking hebben op onder delen, waarbij ze beter passen dan in de algemene be schouwingen. De opmerkingen van de heer Beuving over de ver keersproblemen en het aandringen op goedkope wonin gen geven overigens weinig aanleiding tot een ant woord. Wat de heer Klijnstra heeft opgemerkt over de wo ningbouw, zou ik eveneens gaarne in de beantwoording bij het hoofdstuk Volkshuisvesting betrekken. Met deze korte beantwoording die kort kan zijn, omdat de algemene beschouwingen eendeels kort zijn gehouden en anderdeels door mij zijn ingekort meen ik te kunnen volstaan. Ik kom dus in de loop van de dag op een aantal andere punten gaarne terug. De Voorzitter: Ik zou van mijn kant nog wel het een en ander willen zeggen in antwoord op verschillende opmerkingen die vanmorgen vanuit de raad zijn ge maakt en dan geloof ik, dat ik, waar het hier over algemene beschouwingen gaat die inderdaad zeer alge meen gehouden zijn, deze wel op dezelfde wijze mag beantwoorden. Er is door verschillende heren gesproken over de wenselijkheid van verdergaande industrialisatie en het spreekt vanzelf, dat het college die woorden geheel onderschrijft. Er is in dat verband ook gesproken over een paar zaken die voor deze ontwikkeling noodzakelijk zijn, en dat is in de eerste plaats de woningvoorziening. Het college is het helemaal eens met de opmerkingen, die gaan in deze richting, dat voor het slagen van de gedachte van verdere industrialisatie een betere wo ningvoorziening absolute eis is. Er is zeer stellig in Leeuwarden nog een zeer groot aantal woningen nodig voor de verhuur tegen zo laag mogelijke huurprijzen. En daarom blijft dit college ik mag wel zeggen mèt uw raad het betreuren, dat de mogelijkheden van de bouw in de woningwetsector zo beperkt zijn geworden, nog beperkter dan zij in het verleden waren, te meer omdat uit het regeringsbeleid, hoewel gericht op het bouwen van meer woningen in de premiesector, zoals de zaken op het ogenblik staan, toch nog moet blijken, of het van dien aard is, dat daardoor dit groot aantal woningen tegen lage huurprijzen zal worden gereali seerd. Aan de andere kant is ook het college realistisch genoeg om de behoefte misschien een beperkte, maar dan toch een behoefte aan woningen van epu zeer tegengestelde soort, n.l. die waarover de heer V-n der Veen heeft gesproken, te erkennen en het is dan ook daarom, dat het college opdracht heeft gegeven om van het uitbreidingsplan Ielan het meest westelijke deel, dat bestemd is voor de bouw van bungalows, bij voorrang te detailleren. Daar zal dus de gelegenheid gecreëerd worden voor de bouw van woningen van dien aard, ter wijl die gelegenheid ook al aanwezig is, zoals de raad weet, in het westelijke deel van het uitbreidingsplan 't Nijlan. Een andere eis voor het slagen van het streven naar verdere industrialisatie is, dat de maatregelen ter ver betering van de infra-structuur de raad heeft in zijn vergadering van mei van het vorig jaar kredieten ge geven voor een groot aantal plannen nu werkelijk ook genomen zullen kunnen worden. En nu is het juist voor het college een bijzondere teleurstelling, dat van de rijksbijdragen ter verbetering van de infra-structuur in deze zin tot op vandaag nog niets bekend is. Wij hebben het vorige jaar grote haast gemaakt om voor september wat echter niet helemaal voor die datum is mogen gelukken een aantal plannen gereed te hebben. De raad weet, dat daarna nog een aantal be- steksklaar is geworden. De raad heeft de plannen vast gesteld, maar ik mag herhalen tot dusver is het ons volstrekt onbekend gebleven, in hoeverre ons de gelegenheid zal worden geboden om die plannen uit te voeren. En als er dus gesproken wordt over pogingen die van overheidswege gedaan moeten worden om deze zaken te bespoedigen, dan geloof ik, dat deze twee zaken: dus zowel de bouw van talrijke woningen met lage huren, alsmede de uitvoering van de grote plannen voor verbetering van de infra-structuur, alsnog met de grootste snelheid ter hand genomen dienen te worden. De infra-structuur betreft uit de aard van de zaak niet alleen deze twee aangelegenheden. Er is zopas al op gemerkt, dat daar ook toe behoort, zij het dan in zeer ruime zin, de verhouding tussen het gemeentebestuur en de burgerij en omgekeerd. Nu geloof ik, dat wij toch wel erg voorzichtig moeten zijn om tegenstellingen te vermoeden die er niet zijn. Want m.i. zijn er, in het algemeen dan, tussen de burgerij en het gemeentebe stuur geen tegenstellingen aanwezig. Wij behoeven maar niet een beroep op de burgerij te doen, of mede werking wordt ons vlot verleend. Ik noem slechts de werkzaamheden van het Comité Leeuwarden - Fries- lands Kern, de medewerking van het bestuur van de Stichting Leeuwarder Industriegebouwen en hieraan zou ik nog ettelijke gevallen van medewerking kunnen toevoegen. Als typisch voorbeeld daarvan zou ik het volgende kunnen zeggen en dat is dan de verhou ding in omgekeerde zin Toen vanuit het bedrijfsle ven de opmerking werd gemaakt, dat de aanleg van de zuidoostelijke rondweg voor de bedrijven aan de oost kant van de stad van zeer groot belang zou zijn, heeft het gemeentebestuur van zijn kant deze bedrijven op gewekt om daarvan ook in het openbaar te doen blijken, opdat juist de pogingen van het gemeentebestuur om dat rondwegenstelsel zo snel mogelijk tot stand gebracht te krijgen een dergelijke steun zouden kunnen ontvangen. Die steun is ons vanzelfsprekend dan ook vlot verleend. En ook buiten het gebied van de verhouding tot het be drijfsleven kunnen we zeggen, dat elk beroep op de burgerij betreffende zaken van de gehele stedelijke of gehele plaatselijke gemeenschap steeds wordt beant woord. Ik zou opnieuw een paar voorbeelden, die ook weer met vele te vermeerderen zijn, kunnen noemen: de medewerking die sinds jaren gegeven wordt door de burgerij voor de bescherming bevolking, de medewer king voor de reserve-politie. Ik noem maar een paar zaken, die speciaal op het terrein van mijn portefeuille liggen, maar daartoe is deze medewerking niet beperkt. Nogmaals, ik geloof, dat wij toch wel heel erg voor zichtig moeten zijn om tegenstellingen te maken die w;j, voor ons althans, niet aanwezig achten. Als de heer Van der Veen spreekt over de wenselijk heid, dat Leeuwarden een prettige stad is, moge ik het volgende zeggen: Komen functionarissen bij mij om af scheid te nemen, nadat ze hier een bepaalde ambts periode hebben meegemaakt, dan mag ik onveranderlijk hetzelfde geluid van hen horen, n.l. dat zjj een aanta! goede jaren in Leeuwarden hebben doorgebracht en Leeuwarden in een prettige herinnering zullen houden Het geldt ook in het algemeen voor congressen. Wij hebben de ervaring, dat men graag naar Leeuwarder komt en als wij de eer en het genoegen hebben om be paalde congressen hier in het stadhuis te mogen ont vangen, dan krijgen wij onveranderlijk ook weer de zelfde geluiden te horen. En dan wil ik even met name noemen het congres van bierhandelaren, dat niet ge vraagd heeft om in het stadhuis ontvangen te mogen worden. Dat is werkelijk ook onze schuld niet en ik geloof, dat, waar hier door de voorzitter van dat ge zelschap de eis is gesteld, dat tegenover een congres van bierhandelaren niet over bier gesproken mocht worden, dit meningsverschil dan toch wel is opgeblazen tot een proportie, die ook de voorzitter van dat congres zelf niet bedoeld heeft. Ik voor mij heb de indruk, dat we er persoonlijk even goede vrienden om zijn gebleven. Dan is er door de heer Santema nog even gesproken over de wenselijkheid, dat b. en w. de directies van de kranten bijelkaar zouden roepen om de burgerij in te lichten. Ik geloof niet, dat dit in de eerste plaats een taak van de directies van de verschillende bladen is. Aan de andere kant lijkt het mij ook niet juist, dat wij zouden trachten om aan de vrijheid van de kranten redacties een bepaalde richting te geven. Ik geloof, dat wij deze redacties, die werkelijk van hun kant wel weten wat hun kranten nodig hebben, in dat opzicht geen directieven moeten proberen te geven. Het is wel zo, dat zo nu en dan dat kunnen wij graag erkennen kritiek wordt uitgeoefend, maar daarvoor leven wij in een democratie. Wij moeten de vrijheid tot het uit oefenen van kritiek respecteren; die moeten wij zelfs als wenselijk aanvaarden, en verder moeten we ook er kennen, dat een gemeentebestuur niet onfeilbaar is. Daartegenover wil ik niet nalaten om te zeggen, dat er toch ook wel kritiek is die uitgaat van een onvol doende kennis van feiten en op basis van die onvol doende kennis van feiten dus tot onjuiste conclusies komt. Dat is dan ook voor het gemeentebestuur mee een reden geweest om het Bureau Voorlichting in te stellen en wij hebben de indruk, dat juist het Bureau Voorlichting in dat opzicht bijzonder prettig werk doet. Wat de straatnamen betreft, in dat opzicht is ook een gebrek aan souplesse bij het gemeentebestuur aan wezig geacht. Dit is wel een bijzonder eigenaardige zaak. Hoe is de gang van zaken geweest? U weet, dat het gemeentebestuur tientallen jaren lang de straat namen heeft vastgesteld, krachtens een delegatie door de raad, die niet zwart op wit achterhaald is kunnen worden. Maar ik mag wel zeggen, dat er in al die jaren heel weinig van kritiek sprake is geweest. Vanuit de raad is aandrang op het college uitgeoefend om deze zaak te regelen. Er is ook de wens geuit om de raad daarin een zekere zeggenschap te geven en het gevolg ervan is geweest, dat wij aan de raad een verordening hebben voorgesteld op het geven van de straatnamen, waarbij een commissie zou worden ingesteld, waarin ook enkele raadsleden zitting zouden hebben. En ik mag wel zeggen, dat, toen het eerste grote werkstuk, om het zo te mogen noemen, van deze commissie aan het gemeentebestuur werd voorgelegd de straatnaam- geving van de straten in het Nijlan voor het ge meentebestuur een belangrijk element is geweest het feit, dat deze commissie met dit advies bij het ge meentebestuur kwam. (De heer Van der Veen: U be doelt met gemeentebestuur: b. en w. Ja, inderdaad, dat is het normale spraakgebruik, mijnheer Van der Veen. Hierover zijn moeilijkheden ontstaan dat mag ik ook wel even opmerken terwijl ondergetekende afwezig was, want het besluit van b. en w. tot het veranderen van bepaalde straten is genomen zonder de b. (De heer Tiekstra (weth.): Neen.) (De heer Van der Schaaf (weth.): Ik was er ook niet bij. (Gelach).) Ja zeker, mijnheer Tiekstra, dat is 22 juni geweest. Ik zal het geheugen van de heren moeten opfrissen: Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden, Overwegende, enz.; dat het wenselijk is aan de bestaande straten ten zuiden van de Julianalaan, welke deel uitmaken van het genoemde uitbeidingsplan, zoveel mogelijk gelijk soortige namen te geven; gezien het advies van de commissie van advies inzake de naamgeving van wegen in de gemeente Leeuwar den enz.; gelet op de verordening op de naamgeving van we gen enz.; besluiten in te trekken de plaatselijke benamingen van de a. Arubastraat, Bonairestraat enz.; b. Pieter Lastmanstraat, enz. Leeuwarden, 22 juni 1959 (Toen zat ik in Frankrijk). Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden voor noemd, (getekend) J. Tiekstra, loco-burgemeester. De Jong, secretaris. (De heer Vellenga (weth.): Dat zegt niets.) (De heer Tiekstra (weth.)Het besluit is ge nomen in een vergadering van b. en w., waarvan de burgemeester voorzitter was. Dat dit besluit naderhand uitgevoerd werd en door mij getekend, is waar. (De heer Van der Schaaf (weth.): Neen, neen!) (Vrolijkheid.) Er zijn moeilijkheden over ontstaan, zoals U weet. B. en w., met de b erbij, hebben de commissie geraad pleegd, opnieuw geraadpleegd over de vraag, of nadat dus deze zaak zo was gelopen, op deze kwestie teruggekomen moest worden. Het is weer de commissie geweest, die aan b. en w. heeft geadviseerd om het te laten, zoals het was, d.w.z. de verandering te laten, zoals die was, en b. en w. hebben dat advies van de commissie gevolgd. Nu is het natuurlijk de vraag: aan welke kant moet men de souplesse betrachten? Aan de kant van de adressanten of aan de zijde van de commissie? Wegens de, ook al in een vorige raadsver gadering uiteengezette, zakelijke bezwaren, hebben b. en w. dus tenslotte gemeend, dat het niet wenselijk was in een toestand, die eenmaal tot stand gekomen was, weer verandering te brengen. Ook hier moeten wij een beetje voorzichtig zijn. Er is in het verloop van al deze moei lijkheden steeds gesproken over „de gehele buurt", „de gehele burgerij" zelfs. Het is niet aannemelijk, dat de gehele burgerij hier achter staat. Daar weet niemand iets van. We kunnen net zo goed het tegendeel beweren. En wat „de gehele buurt" betreft, de cijfers zijn deze: dat van de 150 gezinshoofden intussen 23 vertrokken zijn. Dat vertrekpercentage is vrij normaal en dat zou dus betekenen, dat na ongeveer 5Vi jaar deze gehele buurt van gezinshoofd (gemiddeld dan) veranderd is. Ik denk dus de tijd heelt alle wonden dat deze wond wel heel snel weer door de tijd bezig is geheeld te worden. Na het laatste raadsbesluit in deze zaak dat is in de raadszitting van 16 november 1959 ge weest heeft de raad een motie-Van Balen Walter met de strekking om deze zaak naar de commissie terug te sturen, verworpen; toen is het adres van de bewoners voor kennisgeving aangenomen. Dat was de derde keer, dat de raad zich over deze zaak heeft uit gesproken. Ik geloof, dat we nu toch werkelijk wel een streep onder deze zaak mogen zetten, dat we dus het adres, dat vanmorgen bij de ingekomen stukken was, voor kennisgeving zullen mogen aannemen en dat ik over dit punt verder wel kan zwijgen. Ik zou nu terug willen keren tot een heel ander on derwerp, n.l. tot wat de heer Kamstra heeft gezegd over de streekfunctie van Leeuwarden. De heer Kamstra heeft zijn blijdschap uitgesproken over de voortgang voor de plannen voor het medisch centrum en heeft een andere naam daarvoor in overweging gegeven. Die benaming is ook niet van b. en w. afkomstig, maar van de groep, die deze plannen opgezet heeft, ik meen van de Stichting Friesland voor Maatschappelijk Werk. Het is echter een tip die te overwegen valt, want het woord is inderdaad niet erg gelukkig uitgevallen. Een zake lijke en concrete aanduiding is wenselijk. Wij hopen met de plannen voor het verpleeghuis dat staat trouwens ook al in de stukken binnen zeer korte tijd bij de raad te kunnen komen, vermoedelijk niet in de eerstvolgende zitting, maar dan toch de tweede of derde raadsvergadering hierna. Het bejaardentehuis dat door U is genoemd, is niet zozeer een onderwerp van mijn portefeuille, maar mis schien mag ik er toch wel van zeggen, dat het een zaak is van een particuliere groep, zodat het gemeentebe stuur in dat opzicht niet meer kan doen dan zoveel mogelijk medewerking verlenen en afwachten, hoe spoe dig het deze groep gelukt om de plannen verder te brengen. Hier staat in de aanbiedingsbrief dan nog bij, dat het benodigde bouwvolume nog niet bekend is, maar daaraan kunnen wij verder niets veranderen. Ik mag echter wel zeggen, dat, voorzover het van het gemeente bestuur afhangt, stellig alle medewerking zo vlot mo gelijk zal worden verleend. De heer Klijnstra heeft dan tenslotte nog gesproken over de door hem niet gewenste mogelijkheid van het invoeren van een klassestelsel in het te bouwen zieken huis. Deze zaak is wel in hoge mate prematuur, want daar is het nog lang niet aan toe, zoals U weet. Eerst zal het schetsplan uitgewerkt moeten worden en met de nodige becijferingen aan de raad moeten worden voorgelegd. Het is een punt dat wij dus in overweging moeten houden en waarover wij vandaag verder niets kunnen zeggen. Ik geloof, dat ik mg hiertoe kan bepalen en mochten er toch punten zijn, die bij deze, laat ik mogen zeggen „algemene", algemene beschouwingen niet beantwoord zijn van de kant van deze tafel, dan horen wij dat graag en anders is het misschien moge lijk om bij de afzonderlijke hoofdstukken daar dan nog een antwoord op te geven. Hierna wordt de vergadering geschorst.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1960 | | pagina 8