2
3
Punt 3.
De aanbeveling van het College van Curatoren luidt
als volgt:
1. D. D. Osinga, alhier;
2. J. P. Wouda te Rijswijk.
Benoemd wordt de heer Osinga, met 32 stemmen.
De heren Spiekhout en Volbeda vormden het stem
bureau.
Punten 4 en 5 (bijlagen nos. 120 en 126).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van b. en w.
Punt 6 (bijlage no. 119).
De hear Santema: Wy kinne üs mei dit punt wol
forienje. Allinnich kaem der by üs in fraech op, to mear
omdat wy hjir to dwaen hawwe mei in kompleks fan
lannen, hwerfan in diel biset is troch sportfjilden. En
omdat wy noch altiten hwat yn it Ongewisse forkeare
oer it ütwreidingsplan „it Aldlan" en wy dus net witte
hwat de bistimming fan dizze lannen wêze sil b.g. foar
wenningbou of sportfjild, moatte wy dochs wol efkes
oan b. en w. freegje, oft hja üs al in ynljochting jaen
kinne oer hwat yndied de bistimming hjirfan is. Wy
binne der fan oertsjüge, dat dit sportfjildenkompleks
dêrre just goed to plak leit. Wy krije skieik ommers in
kompleks yn it westlik diel fan it Nijlan en de sport
fjilden, dy't dan it tichtste by binne, dat binne de sport
fjilden oan de Greunswei. Dat binne gans öfstannen.
Dêrom soene wy wol graech hawwe, dat it bisteande
sportfjild oan de Bomiastrjitte der ek noch bliuwt. Sa
lang as wy net witte, hoe't it Aldlan der ütsjen sil,
bliuwe dat foar üs in pear ünwisse punten. It koe gjin
kwea, tocht üs,, as wy b. en w. dêr ris nei freegje.
De hear Van der Schaaf (weth.): Ik meitsje üt de
wurden fan de hear Santema op, dat hy net tsjin de
oankeap fan dizze lannen is en ek net tsjin de priis,
dy't hjir oerien kommen is. De fragen hawwe bitrekking
op it ütwreidingsplan en uteraerd kin dêr op'theden net
folie fan sein wurde, hwant it kolleezje fan b.en w. kin
op dit stuit net sizze, hwat de bistimming wurde sil.
Dat sil ütmakke wurde troch de rie, as dy it plan yn
syn gehiel foarlein kriget. Ik meitsje dêrom üt de wur
den fan de hear Santema op, dat hy it bilang nei foaren
bringe wol fan it oanlizzen fan in sportfjild ek yn it
kompleks Aldlan. Sa haw ik dit bigrepen. Ut de
stüdzjes, dy't der binne foar it ütwreidingsplan ik
kin net mear sizze as de „stüdzjes", omdat de fêststel-
ling fan it plan noch net pleats foun hat blykt, dat
dit fjild syn bistimming nei alle wierskynlikheit forlieze
en in oare bistimming krije sil. Mar der kin ik tsjinoer
stelle, dat b. en w. der alle each foar hawwe, dat ek
foar de biwenners fan dit stêdsdiel sportterreinen oan-
lein wurde moatte om dizze sportterreinen to forfangen.
Ik kin dus net tasizze, dat dizze fjilden de bistimming
„sportterrein" halde; ik moat seis sizze, dat hja nei alle
wierskynlikheit dy bistimming forlieze sille, alteast
foar in part, mar dat de bihoefte oan forfanging bikend
is en dat dêr each foar bistiet by it kolleezje.
De hear Santema: Ik tankje de wethalder wol foar
syn biantwurding en it liket my it béste ta, dat wy by
de bihanneling fan dit ütwreidingsplan seis op dizze
saek werom komme.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van b. en w.
Punten 7 t.e.m. 14 (bijlagen nos. 117, 123, 116, 121, 115,
124, 118 en 114).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van b. en w.
Punt 15 (bijlage no. 127).
De heer K. J. de Jong: Ik zou de gelegenheid willen
aangrijpen om bij dit punt enkele opmerkingen te ma
ken over de opleiding van administratief personeel. Het
komt ons voor, dat deze opleiding, die door het bestuur
van de Fryske Akademy mogelijk gemaakt wordt, van
groot belang is voor onze gemeente. Het is immers zo,
dat we de laatste tijd al enkele andere onderwijsinitia
tieven hebben gezien, die allemaal liggen in deze zelfde
richting: een uitbreiding van het onderwijs, de verdere
uitbouw van het onderwijs en nu weer de opleiding van
administratief personeel. Zou dat laatste misschien met
die andere initiatieven, die we de laatste jaren gezien
hebben, een brug kunnen vormen naar het Atheneum,
dat we al eens meer besproken hebben in deze raad?
Ik geloof, dat vooral de functie, die Leeuwarden ver
vult in deze tijd en de kansen, die Leeuwarden heeft
voor de toekomst, voor een groot deel mee bepaald zul
len worden door de onderwijsmogelijkheden, die hier
aanwezig zijn. Wij juichen het van harte toe, dat deze
opleiding hier komt en omdat het de eerste is in ons
land zouden we het bijzonder op prijs stellen, wanneer
wij in de toekomst mogen vernemen hoe de ervaringen
zijn met dit instituut. Ik geloof, dat wij daar veel be
lang bij hebben, net zoveel belang als wij eigenlijk zonet
ook hadden moeten tonen bij het punt „ingekomen stuk
ken". Het spijt mij, dat dat ons een beetje overrompeld
heeft, want ik geloof, dat het van zo groot belang is,
dat we als raad eigenlijk een beetje tekort geschoten
hebben, door daar niet even op te reageren. Wij hebben
het schrijven van ged.st. niet gezien omdat het niet bij
de stukken was, maar ik vind, dat we er zeer in tekort
geschoten zijn door daar niets van te zeggen. Ik geloof,
dat dat zo'n belangrijk geval is, dat wij als raad ook
wel even mogen uitspreken, dat we er buitengewoon
dankbaar voor zijn ,dat we eindelijk deze kraan op zo'n
forse wijze aan het lopen gekregen hebben. Naar mijn
mening hadden wij ook als raad daar wel even uiting
aan mogen geven. Dit is even buiten de orde, maar ik
geloof, dat u het mij niet kwalijk neemt.
Het derde punt waar ik iets over zeggen wilde be
treft de uitbreiding van de dienst van Sociale Zaken.
Wij hebben ons de vraag gesteld, of daar nu direct 2
ambtenaren bij moeten. Het is n.l. zo, dat de laatste
jaren het aantal onbewoonbaar verklaarde woningen
een vrij permanent karakter heeft. Het zijn ongeveer
100 woningen per jaar en we stellen ons de vraag of
het nu ineens in 1960 zo geworden is, dat, zonder dat
het aantal onbewoonbaar verklaarde woningen toe
neemt, daarvoor twee ambtenaren aangesteld dienen te
worden. Is het niet mogelijk om het werk, dat hier aan
vast zit, zo veel mogelijk te verrichten in overleg met
instanties, die buiten de gemeentelijke dienst hiermee te
maken hebben? Misschien zou de taak van de gemeente
meer een coördinerende taak kunnen zijn, waardoor dan
het aantal ambtenaren beperkt zou worden. Het aan
trekken van 2 ambtenaren zonder verdere motivering
heeft ons de vraag doen stellen, of dit nu direct wel zo
nodig is. Dat er voor deze mensen wat gebeuren moet,
zijn wij het wel mee eens, maar dat is de laatste jaren
ook telkens al gebeurd. Het aantal woningen, dat on
bewoonbaar verklaard wordt, breidt zich in verhouding
niet uit. Kan daar ook nog iets naders van gezegd wor
den, waardoor de motivering iets sterker wordt? En
dan vervolgens nog de vraag, of het niet mogelijk is
om de taak, die hier ligt, uit te voeren zoveel mogelijk
in overleg met de andere instanties, die in de gemeente
Leeuwarden ook op dit gebied werkzaam zijn. Daardoor
zou de taak van de gemeente kunnen worden beperkt
inplaats van uitgebreid. Graag hierover enige nadere in
lichtingen.
De heer Tiekstra (weth.): Over punt 5 heb ik na de
waarderende woorden van de heer De Jong eigenlijk
niet zo heel veel te zeggen. Ik zou wel met hem willen
onderstrepen de grote betekenis, die de opleidingen, die
de Fryske Akademy laat ik het zo zeggen onderhoudt,
hebben niet alleen voor Leeuwarden maar stellig voor
geheel Friesland. Nu is hier ook aan de orde een hogere
beroepsopleiding. Welke vorm dit straks gaat krijgen
durven we nog niet te zeggen. Ik heb al de overtuiging,
dat, gegeven het feit, dat dit in samenwerking tussen
de Fryske Akademy, het provinciaal bestuur en de
gemeentebesturen tot stand komt, en waaruit later het
curatorium zal komen, ook de raadsleden door middel
van het ter inzage krijgen van verslagen op de hoogte
van de ontwikkeling kunnen worden gesteld. Ik zeg
het met opzet nog even wat uitvoeriger, omdat de heer
De Jong er terecht op gewezen heeft, dat dit een eer
ste initiatief is van deze aard in Nederland en dat
Friesland in dit opzicht dus pioniersarbeid verricht.
Gegeven het niveau, waarop de opleidingen aan de
Fryske Akademy staan, geloof ik, dat dit initiatief
alle kans van slagen heeft. Wel zou men de vraag kun
nen stellen (maar dan kom ik haast buiten de orde)
of eenzelfde initiatief met betrekking tot de opleiding
van administratief personeel ook niet van particuliere
zijde kan worden tegemoet gezien. Uiteraard is dat een
zaak van het particuliere bedrijfsleven.
Ik wil me dus graag aansluiten bij de woorden van
waardering, die de heer De Jong heeft uitgesproken
en met hem zullen we hopen, dat deze opleiding te
gelegenertijd alle mogelijkheden op dit terrein zal bie
den en dat ook van Rijkswege erkende diploma's kun
nen worden verstrekt. Ik geloof, dat we dan ten bate
van de bestuursapparaten in Friesland goed werk heb
ben gedaan.
De heer Vellenga (weth.)De heer De Jong heeft
eigenlijk twee vragen gesteld naar aanleiding van deze
zaak en de eerste is: is deze uitbreiding wel nodig? Hij
meent, dat voorheen een zekere geleidelijke sanering,
een afbreken dus van woningen en alles wat daarbij
hoort, ieder jaar opnieuw in een bepaald kwantum,
was te constateren en dat het nu zo is, dat wij plots
klaps voor een stormachtige ontwikkeling staan, dat het
nu zoveel vlugger gaat, en dat nu plotsklaps het corps
van mensen van mijn dienst zou moeten worden uitge
breid. Nu is het zo, dat er natuurlijk geregeld een be
paalde sanering plaatsvindt, o.m. dus op grond van het
feit, dat woningen onbewoonbaar worden verklaard en
ook wel door de totale schrapping van bepaalde buur
ten. Het tempo van de sanering is met name de laatste
twee jaar wel versneld in verband met plannen voor
het vestigen van bijv. gebouwen voor de rijksoverheid
in bepaalde stadsdelen.
Nu is het zo, dat de dienst van sociale zaken o.m.
in samenwerking met het bureau huisvesting (u zou
het misschien andersom kunnen zeggen, maar dat doet
er niet zoveel toe) deze sanering probeert te begeleiden
door aan het bureau huisvesting ook rapporten te ver
schaffen over de verschillende gezinnen, die uit bepaal
de buurten overgepoot moeten worden. Op dit punt is
echter sprake van een zekere achterstand, omdat het
corps van de dienst van sociale zaken dermate bezet is
met andere taken, dat men aan deze speciale taak tot
nogtoe te weinig aandacht heeft kunnen besteden. Men
zou kunnen zeggen als men toch bij was, dan zouden de
rapporten een zekere oppervlakkigheid moeten verra
den, wat natuurlijk deze materie vast en zeker niet ten
goede komt. Nu er een zekere achterstand is, is er
natuurlijk te meer reden om te zeggen: wanneer wij dit
goed gaan aanpakken, dan moet dus het tempo hoger,
opdat wij de zaak kunnen bijhouden. Wij moeten er
echter zeker van kunnen zijn, dat de rapporten gedegen
van inhoud zijn. Om aan die twee criteria te voldoen
is de bestaande bezetting op dit ogenblik onvoldoende
en vandaar dus, dat men gezegd heeft: laten wij hier
voor twee mensen, die nu al in de dienst werkzaam
zijn, zij het administratief, maar die een zo grote liefde
hebben voor het maatschappelijk werk, dat ze het diplo
ma hebben gehaald, hiervoor gaan inzetten en dan in
de administratieve sector twee mensen aantrekken.
De tweede vraag van de heer De Jong, die hier zeer
wel mee samenhangt, is deze: is er niet een samen
werking mogelijk met andere instanties, die deels ook
werkzaam zijn op dit terrein, waardoor misschien van
uit die hoek een zekere mankracht geleverd zou kun
nen worden, zodat aan deze uitbreiding ook te ontko
men zou zijn Ik formuleer het een beetje zo zo, maar
u begrijpt me wel. Natuurlijk is er wel een bepaalde
vorm van samenwerking met zekere instanties en van
de kant van de gemeente wordt er inderdaad ook naar
gestreefd (een enkeling in deze zaal zou dat kunnen
bevestigen) aan die vorm van samenwerking enige uit
breiding en versteviging te geven, maar dat levert
voorshands de eerste jaren waarschijnlijk niet een uit
breiding op van deskundige beroepskrachten op dit ter
rein. Hier zijn dus wel instanties bezig, maar die heb
ben zelf eigenlijk onvoldoende deskundige mensen. Dat
is dus voor een deel werk van vrijwilligers, van men
sen, die buiten hun schuld te weinig deskundigheid op
dit terrein hebben. Daardoor kan het dus wel verklaard
worden, dat van die kant op dit moment voor dit werk
eigenlijk onvoldoende mankracht geleverd kan worden.
En waar wij het toch stellig eens zijn over het feit, dat
die samenwerking juist met betrekking tot deze materie
van het grootste belang is en er van mijn kant ook
altijd naar wordt gestreefd om die contacten zo breed
mogelijk te leggen en zo hecht mogelijk te maken, is
ook van die kant bekeken deze uitbreiding met twee
mensen naar het oordeel van het college verantwoord.
De heer J. de Vries: Ik moet iets gaan zeggen wat
ik bij dit onderwerp onderbreng, hoewel ik het eigen
lijk eerst zou moeten zeggen nadat dit punt is aange
nomen. Maar dan ben ik uiteraard buiten de orde; van
daar dat ik dit dus bij voorbaat doe. Ik zou n.l. graag,
nu wij hier te maken hebben met een nieuwe opleiding
voor administratief personeel, het college willen toe
wensen, dat aan deze zaak de nodige publiciteit wordt
gegeven en wel zodanig, dat dit alom bekend wordt.
Ik heb overigens het volste vertrouwen, dat dat van de
kant van de pers ook zal worden gedaan. Ik heb ook
het vertrouwen, dat ze mij nu verstaan. Ik heb wel
eens in de krant gelezen, dat de stem van de C.H.U.
bijzonder moeilijk verstaanbaar is in deze raadszaal,
maar ik geloof, dat dat nu wel zal gaan.
Als ik dan toch het woord heb hoop ik, dat u het mij
niet ontneemt als ik nu aan het college dank breng
voor de werkzaamheden, die het ongetwijfeld zal moe
ten hebben verricht om te komen tot de toezegging,
die van de kant van de minister is ontvangen voor de
aanleg van een gedeelte van de ringweg en het viaduct.
Ik verblijd mij daarover bijzonder, omdat ik van mening
ben, dat na dit ene schaap ook stellig nog andere scha
pen over de dam zullen komen. Immers deze zaak is
niet rond indien niet de gehele weg gereed is. Ik wens
u daarbij veel sterkte.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van b. en w.
Punt 16 (bijlage no. 128).
De hear Boomgaardt: Ik kin my foarstelle, dat de
üntwerpregeling, sa't dy oan de gemeente Ljouwert en
oan de gemeente Menaldumadiel tastjürd is fan it kol
leezje fan dippetearre steaten fan Fryslan, foar Menal
dumadiel dochs wol in hwat kalde douche west hat en
dat wy yn Ljouwert ynwindich sizze kinne: „dat is wol
aerdich". De saken binne nammentlik sa, dat der in
oerienkomst troffen waerd (uteraerd ünder foarbihald
fan hegere goedkarring) oer grinswiziging en dat Ljou
wert dan in kompensaesje jaen soe oan Menaldumadiel
fan goed f 28.000,En nou komt it birjocht, dat de
minister en it kolleezje fan dippetearre steaten fan mie-
ning binne, dat dat net moat. En dêr stiet dan sa
typysk by: „yn it algemien". Yn it stik, dat wy nou
fan it kolleezje tastjürd krigen hawwe, stiet, dat yn
forskate gefallen dy forgoeding wol jown is.
Nou riist by my dizze fraech: kin fan de kant fan it
kolleezje ek düdlik makke wurde hwat yn sokke ge
fallen as „algemien" bisköge wurdt en om hwat reden
men de gemeente Ljouwert dan miskien as in ütsün-
dering sjen wol. En is it ek bikend, hoe't men dat yn
it algemien yn it lün docht?
Ik fyn dit earlik wier hwat in frjemde situaesje en
ik soe dus graech wolle, dat wy der dochs in bytsje
mear ljocht oer krigen. Wy sille der fierders wol net
iens folie oan dwaen kinne, tink ik.
De Voorzitter: Dan rust op mij de taak om de heer
Boomgaardt te beantwoorden. Ik moet tot mijn spijt
echter bekennen, dat ik hem vermoedelijk niet tot zijn
bevrediging zal kunnen beantwoorden, omdat wij van
onze kant ook niet weten wat, zoals de heer Boom
gaardt vraagt, onder de uitdrukking „in het alge
meen" wordt verstaan en welke gevallen zowel de
minister als gedeputeerde staten als uitzonderingen
zouden willen zien. Dat is ons niet bekend en ik
moet dus helaas het antwoord schuldig blijven. Ik
kan alleen zeggen: wij hebben deze regeling met
de buurgemeente Menaldumadeel getroffen. Dit was
vanzelfsprekend een voorlopige regeling, die door
de Kroon zal moeten worden aanvaard. Wij vinden
het tegenover onze buurgemeente niet aardig, als ten
nadele van deze buurgemeente van deze afspraak zou
worden afgeweken. De raad heeft die regeling ook in