2 3 Punt 3. De aanbeveling van het College van Curatoren luidt als volgt: 1. D. D. Osinga, alhier; 2. J. P. Wouda te Rijswijk. Benoemd wordt de heer Osinga, met 32 stemmen. De heren Spiekhout en Volbeda vormden het stem bureau. Punten 4 en 5 (bijlagen nos. 120 en 126). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van b. en w. Punt 6 (bijlage no. 119). De hear Santema: Wy kinne üs mei dit punt wol forienje. Allinnich kaem der by üs in fraech op, to mear omdat wy hjir to dwaen hawwe mei in kompleks fan lannen, hwerfan in diel biset is troch sportfjilden. En omdat wy noch altiten hwat yn it Ongewisse forkeare oer it ütwreidingsplan „it Aldlan" en wy dus net witte hwat de bistimming fan dizze lannen wêze sil b.g. foar wenningbou of sportfjild, moatte wy dochs wol efkes oan b. en w. freegje, oft hja üs al in ynljochting jaen kinne oer hwat yndied de bistimming hjirfan is. Wy binne der fan oertsjüge, dat dit sportfjildenkompleks dêrre just goed to plak leit. Wy krije skieik ommers in kompleks yn it westlik diel fan it Nijlan en de sport fjilden, dy't dan it tichtste by binne, dat binne de sport fjilden oan de Greunswei. Dat binne gans öfstannen. Dêrom soene wy wol graech hawwe, dat it bisteande sportfjild oan de Bomiastrjitte der ek noch bliuwt. Sa lang as wy net witte, hoe't it Aldlan der ütsjen sil, bliuwe dat foar üs in pear ünwisse punten. It koe gjin kwea, tocht üs,, as wy b. en w. dêr ris nei freegje. De hear Van der Schaaf (weth.): Ik meitsje üt de wurden fan de hear Santema op, dat hy net tsjin de oankeap fan dizze lannen is en ek net tsjin de priis, dy't hjir oerien kommen is. De fragen hawwe bitrekking op it ütwreidingsplan en uteraerd kin dêr op'theden net folie fan sein wurde, hwant it kolleezje fan b.en w. kin op dit stuit net sizze, hwat de bistimming wurde sil. Dat sil ütmakke wurde troch de rie, as dy it plan yn syn gehiel foarlein kriget. Ik meitsje dêrom üt de wur den fan de hear Santema op, dat hy it bilang nei foaren bringe wol fan it oanlizzen fan in sportfjild ek yn it kompleks Aldlan. Sa haw ik dit bigrepen. Ut de stüdzjes, dy't der binne foar it ütwreidingsplan ik kin net mear sizze as de „stüdzjes", omdat de fêststel- ling fan it plan noch net pleats foun hat blykt, dat dit fjild syn bistimming nei alle wierskynlikheit forlieze en in oare bistimming krije sil. Mar der kin ik tsjinoer stelle, dat b. en w. der alle each foar hawwe, dat ek foar de biwenners fan dit stêdsdiel sportterreinen oan- lein wurde moatte om dizze sportterreinen to forfangen. Ik kin dus net tasizze, dat dizze fjilden de bistimming „sportterrein" halde; ik moat seis sizze, dat hja nei alle wierskynlikheit dy bistimming forlieze sille, alteast foar in part, mar dat de bihoefte oan forfanging bikend is en dat dêr each foar bistiet by it kolleezje. De hear Santema: Ik tankje de wethalder wol foar syn biantwurding en it liket my it béste ta, dat wy by de bihanneling fan dit ütwreidingsplan seis op dizze saek werom komme. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. Punten 7 t.e.m. 14 (bijlagen nos. 117, 123, 116, 121, 115, 124, 118 en 114). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van b. en w. Punt 15 (bijlage no. 127). De heer K. J. de Jong: Ik zou de gelegenheid willen aangrijpen om bij dit punt enkele opmerkingen te ma ken over de opleiding van administratief personeel. Het komt ons voor, dat deze opleiding, die door het bestuur van de Fryske Akademy mogelijk gemaakt wordt, van groot belang is voor onze gemeente. Het is immers zo, dat we de laatste tijd al enkele andere onderwijsinitia tieven hebben gezien, die allemaal liggen in deze zelfde richting: een uitbreiding van het onderwijs, de verdere uitbouw van het onderwijs en nu weer de opleiding van administratief personeel. Zou dat laatste misschien met die andere initiatieven, die we de laatste jaren gezien hebben, een brug kunnen vormen naar het Atheneum, dat we al eens meer besproken hebben in deze raad? Ik geloof, dat vooral de functie, die Leeuwarden ver vult in deze tijd en de kansen, die Leeuwarden heeft voor de toekomst, voor een groot deel mee bepaald zul len worden door de onderwijsmogelijkheden, die hier aanwezig zijn. Wij juichen het van harte toe, dat deze opleiding hier komt en omdat het de eerste is in ons land zouden we het bijzonder op prijs stellen, wanneer wij in de toekomst mogen vernemen hoe de ervaringen zijn met dit instituut. Ik geloof, dat wij daar veel be lang bij hebben, net zoveel belang als wij eigenlijk zonet ook hadden moeten tonen bij het punt „ingekomen stuk ken". Het spijt mij, dat dat ons een beetje overrompeld heeft, want ik geloof, dat het van zo groot belang is, dat we als raad eigenlijk een beetje tekort geschoten hebben, door daar niet even op te reageren. Wij hebben het schrijven van ged.st. niet gezien omdat het niet bij de stukken was, maar ik vind, dat we er zeer in tekort geschoten zijn door daar niets van te zeggen. Ik geloof, dat dat zo'n belangrijk geval is, dat wij als raad ook wel even mogen uitspreken, dat we er buitengewoon dankbaar voor zijn ,dat we eindelijk deze kraan op zo'n forse wijze aan het lopen gekregen hebben. Naar mijn mening hadden wij ook als raad daar wel even uiting aan mogen geven. Dit is even buiten de orde, maar ik geloof, dat u het mij niet kwalijk neemt. Het derde punt waar ik iets over zeggen wilde be treft de uitbreiding van de dienst van Sociale Zaken. Wij hebben ons de vraag gesteld, of daar nu direct 2 ambtenaren bij moeten. Het is n.l. zo, dat de laatste jaren het aantal onbewoonbaar verklaarde woningen een vrij permanent karakter heeft. Het zijn ongeveer 100 woningen per jaar en we stellen ons de vraag of het nu ineens in 1960 zo geworden is, dat, zonder dat het aantal onbewoonbaar verklaarde woningen toe neemt, daarvoor twee ambtenaren aangesteld dienen te worden. Is het niet mogelijk om het werk, dat hier aan vast zit, zo veel mogelijk te verrichten in overleg met instanties, die buiten de gemeentelijke dienst hiermee te maken hebben? Misschien zou de taak van de gemeente meer een coördinerende taak kunnen zijn, waardoor dan het aantal ambtenaren beperkt zou worden. Het aan trekken van 2 ambtenaren zonder verdere motivering heeft ons de vraag doen stellen, of dit nu direct wel zo nodig is. Dat er voor deze mensen wat gebeuren moet, zijn wij het wel mee eens, maar dat is de laatste jaren ook telkens al gebeurd. Het aantal woningen, dat on bewoonbaar verklaard wordt, breidt zich in verhouding niet uit. Kan daar ook nog iets naders van gezegd wor den, waardoor de motivering iets sterker wordt? En dan vervolgens nog de vraag, of het niet mogelijk is om de taak, die hier ligt, uit te voeren zoveel mogelijk in overleg met de andere instanties, die in de gemeente Leeuwarden ook op dit gebied werkzaam zijn. Daardoor zou de taak van de gemeente kunnen worden beperkt inplaats van uitgebreid. Graag hierover enige nadere in lichtingen. De heer Tiekstra (weth.): Over punt 5 heb ik na de waarderende woorden van de heer De Jong eigenlijk niet zo heel veel te zeggen. Ik zou wel met hem willen onderstrepen de grote betekenis, die de opleidingen, die de Fryske Akademy laat ik het zo zeggen onderhoudt, hebben niet alleen voor Leeuwarden maar stellig voor geheel Friesland. Nu is hier ook aan de orde een hogere beroepsopleiding. Welke vorm dit straks gaat krijgen durven we nog niet te zeggen. Ik heb al de overtuiging, dat, gegeven het feit, dat dit in samenwerking tussen de Fryske Akademy, het provinciaal bestuur en de gemeentebesturen tot stand komt, en waaruit later het curatorium zal komen, ook de raadsleden door middel van het ter inzage krijgen van verslagen op de hoogte van de ontwikkeling kunnen worden gesteld. Ik zeg het met opzet nog even wat uitvoeriger, omdat de heer De Jong er terecht op gewezen heeft, dat dit een eer ste initiatief is van deze aard in Nederland en dat Friesland in dit opzicht dus pioniersarbeid verricht. Gegeven het niveau, waarop de opleidingen aan de Fryske Akademy staan, geloof ik, dat dit initiatief alle kans van slagen heeft. Wel zou men de vraag kun nen stellen (maar dan kom ik haast buiten de orde) of eenzelfde initiatief met betrekking tot de opleiding van administratief personeel ook niet van particuliere zijde kan worden tegemoet gezien. Uiteraard is dat een zaak van het particuliere bedrijfsleven. Ik wil me dus graag aansluiten bij de woorden van waardering, die de heer De Jong heeft uitgesproken en met hem zullen we hopen, dat deze opleiding te gelegenertijd alle mogelijkheden op dit terrein zal bie den en dat ook van Rijkswege erkende diploma's kun nen worden verstrekt. Ik geloof, dat we dan ten bate van de bestuursapparaten in Friesland goed werk heb ben gedaan. De heer Vellenga (weth.)De heer De Jong heeft eigenlijk twee vragen gesteld naar aanleiding van deze zaak en de eerste is: is deze uitbreiding wel nodig? Hij meent, dat voorheen een zekere geleidelijke sanering, een afbreken dus van woningen en alles wat daarbij hoort, ieder jaar opnieuw in een bepaald kwantum, was te constateren en dat het nu zo is, dat wij plots klaps voor een stormachtige ontwikkeling staan, dat het nu zoveel vlugger gaat, en dat nu plotsklaps het corps van mensen van mijn dienst zou moeten worden uitge breid. Nu is het zo, dat er natuurlijk geregeld een be paalde sanering plaatsvindt, o.m. dus op grond van het feit, dat woningen onbewoonbaar worden verklaard en ook wel door de totale schrapping van bepaalde buur ten. Het tempo van de sanering is met name de laatste twee jaar wel versneld in verband met plannen voor het vestigen van bijv. gebouwen voor de rijksoverheid in bepaalde stadsdelen. Nu is het zo, dat de dienst van sociale zaken o.m. in samenwerking met het bureau huisvesting (u zou het misschien andersom kunnen zeggen, maar dat doet er niet zoveel toe) deze sanering probeert te begeleiden door aan het bureau huisvesting ook rapporten te ver schaffen over de verschillende gezinnen, die uit bepaal de buurten overgepoot moeten worden. Op dit punt is echter sprake van een zekere achterstand, omdat het corps van de dienst van sociale zaken dermate bezet is met andere taken, dat men aan deze speciale taak tot nogtoe te weinig aandacht heeft kunnen besteden. Men zou kunnen zeggen als men toch bij was, dan zouden de rapporten een zekere oppervlakkigheid moeten verra den, wat natuurlijk deze materie vast en zeker niet ten goede komt. Nu er een zekere achterstand is, is er natuurlijk te meer reden om te zeggen: wanneer wij dit goed gaan aanpakken, dan moet dus het tempo hoger, opdat wij de zaak kunnen bijhouden. Wij moeten er echter zeker van kunnen zijn, dat de rapporten gedegen van inhoud zijn. Om aan die twee criteria te voldoen is de bestaande bezetting op dit ogenblik onvoldoende en vandaar dus, dat men gezegd heeft: laten wij hier voor twee mensen, die nu al in de dienst werkzaam zijn, zij het administratief, maar die een zo grote liefde hebben voor het maatschappelijk werk, dat ze het diplo ma hebben gehaald, hiervoor gaan inzetten en dan in de administratieve sector twee mensen aantrekken. De tweede vraag van de heer De Jong, die hier zeer wel mee samenhangt, is deze: is er niet een samen werking mogelijk met andere instanties, die deels ook werkzaam zijn op dit terrein, waardoor misschien van uit die hoek een zekere mankracht geleverd zou kun nen worden, zodat aan deze uitbreiding ook te ontko men zou zijn Ik formuleer het een beetje zo zo, maar u begrijpt me wel. Natuurlijk is er wel een bepaalde vorm van samenwerking met zekere instanties en van de kant van de gemeente wordt er inderdaad ook naar gestreefd (een enkeling in deze zaal zou dat kunnen bevestigen) aan die vorm van samenwerking enige uit breiding en versteviging te geven, maar dat levert voorshands de eerste jaren waarschijnlijk niet een uit breiding op van deskundige beroepskrachten op dit ter rein. Hier zijn dus wel instanties bezig, maar die heb ben zelf eigenlijk onvoldoende deskundige mensen. Dat is dus voor een deel werk van vrijwilligers, van men sen, die buiten hun schuld te weinig deskundigheid op dit terrein hebben. Daardoor kan het dus wel verklaard worden, dat van die kant op dit moment voor dit werk eigenlijk onvoldoende mankracht geleverd kan worden. En waar wij het toch stellig eens zijn over het feit, dat die samenwerking juist met betrekking tot deze materie van het grootste belang is en er van mijn kant ook altijd naar wordt gestreefd om die contacten zo breed mogelijk te leggen en zo hecht mogelijk te maken, is ook van die kant bekeken deze uitbreiding met twee mensen naar het oordeel van het college verantwoord. De heer J. de Vries: Ik moet iets gaan zeggen wat ik bij dit onderwerp onderbreng, hoewel ik het eigen lijk eerst zou moeten zeggen nadat dit punt is aange nomen. Maar dan ben ik uiteraard buiten de orde; van daar dat ik dit dus bij voorbaat doe. Ik zou n.l. graag, nu wij hier te maken hebben met een nieuwe opleiding voor administratief personeel, het college willen toe wensen, dat aan deze zaak de nodige publiciteit wordt gegeven en wel zodanig, dat dit alom bekend wordt. Ik heb overigens het volste vertrouwen, dat dat van de kant van de pers ook zal worden gedaan. Ik heb ook het vertrouwen, dat ze mij nu verstaan. Ik heb wel eens in de krant gelezen, dat de stem van de C.H.U. bijzonder moeilijk verstaanbaar is in deze raadszaal, maar ik geloof, dat dat nu wel zal gaan. Als ik dan toch het woord heb hoop ik, dat u het mij niet ontneemt als ik nu aan het college dank breng voor de werkzaamheden, die het ongetwijfeld zal moe ten hebben verricht om te komen tot de toezegging, die van de kant van de minister is ontvangen voor de aanleg van een gedeelte van de ringweg en het viaduct. Ik verblijd mij daarover bijzonder, omdat ik van mening ben, dat na dit ene schaap ook stellig nog andere scha pen over de dam zullen komen. Immers deze zaak is niet rond indien niet de gehele weg gereed is. Ik wens u daarbij veel sterkte. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. Punt 16 (bijlage no. 128). De hear Boomgaardt: Ik kin my foarstelle, dat de üntwerpregeling, sa't dy oan de gemeente Ljouwert en oan de gemeente Menaldumadiel tastjürd is fan it kol leezje fan dippetearre steaten fan Fryslan, foar Menal dumadiel dochs wol in hwat kalde douche west hat en dat wy yn Ljouwert ynwindich sizze kinne: „dat is wol aerdich". De saken binne nammentlik sa, dat der in oerienkomst troffen waerd (uteraerd ünder foarbihald fan hegere goedkarring) oer grinswiziging en dat Ljou wert dan in kompensaesje jaen soe oan Menaldumadiel fan goed f 28.000,En nou komt it birjocht, dat de minister en it kolleezje fan dippetearre steaten fan mie- ning binne, dat dat net moat. En dêr stiet dan sa typysk by: „yn it algemien". Yn it stik, dat wy nou fan it kolleezje tastjürd krigen hawwe, stiet, dat yn forskate gefallen dy forgoeding wol jown is. Nou riist by my dizze fraech: kin fan de kant fan it kolleezje ek düdlik makke wurde hwat yn sokke ge fallen as „algemien" bisköge wurdt en om hwat reden men de gemeente Ljouwert dan miskien as in ütsün- dering sjen wol. En is it ek bikend, hoe't men dat yn it algemien yn it lün docht? Ik fyn dit earlik wier hwat in frjemde situaesje en ik soe dus graech wolle, dat wy der dochs in bytsje mear ljocht oer krigen. Wy sille der fierders wol net iens folie oan dwaen kinne, tink ik. De Voorzitter: Dan rust op mij de taak om de heer Boomgaardt te beantwoorden. Ik moet tot mijn spijt echter bekennen, dat ik hem vermoedelijk niet tot zijn bevrediging zal kunnen beantwoorden, omdat wij van onze kant ook niet weten wat, zoals de heer Boom gaardt vraagt, onder de uitdrukking „in het alge meen" wordt verstaan en welke gevallen zowel de minister als gedeputeerde staten als uitzonderingen zouden willen zien. Dat is ons niet bekend en ik moet dus helaas het antwoord schuldig blijven. Ik kan alleen zeggen: wij hebben deze regeling met de buurgemeente Menaldumadeel getroffen. Dit was vanzelfsprekend een voorlopige regeling, die door de Kroon zal moeten worden aanvaard. Wij vinden het tegenover onze buurgemeente niet aardig, als ten nadele van deze buurgemeente van deze afspraak zou worden afgeweken. De raad heeft die regeling ook in

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1960 | | pagina 2