5 4 een vorige vergadering aanvaard en wij menen, dat juist de gemeente Leeuwarden zoveel mogelijk moet trachten deze gehele regeling tot haar recht te doen komen en wij zullen van onze kant alsnog trachten het voorstel, zoals wij dit aan de raad hebben gedaan, te doen verwezenlijken. Omtrent de vraag van de heer Boomgaardt, hoe men dit in het algemeen doet, kan ik nog het volgende op merken. Wij hebben in ons raadsvoorstel al gewezen op een precedent van zeer nabij, n.l. de grenswijziging, die in de oorlogsjaren met de gemeenten Leeuwardera- deel en Tietjerksteradeel is tot stand gekomen en die ten aanzien van Leeuwarderadeel een heel duidelijke vergoedingsregeling bevatte, die ook tot werkelijkheid is gebracht. De gemeente Leeuwarden heeft dan ook over een reeks van jaren een aantal bedragen aan de gemeente Leeuwarderadeel vergoed. En wij menen, dat de afspraak, zoals die nu tussen de beide gemeenten Menaldumadeel en Leeuwarden gemaakt is, ook bepaald niet een heel bijzondere is. Wij menen, dat er, behalve het voorbeeld, dat wij zelf hebben genoemd, nog veel meer voorbeelden te noemen zouden zijn, hoewel ik moet bekennen, dat ik op het ogenblik geen bepaalde namen zou kunnen noemen. Ik mag herhalen, mijnheer Boomgaardt, dat mijn antwoord dus onvolledig is, maar ik kan u niet beter antwoorden. Z.h.st. wordt besloen overeenkomstig het voorstel van b. en w. Punt 17 (bijlage no. 122). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. Punt 18 (bijlage no. 129). De vergadering wordt voortgezet nadat de wethou ders zich hebben verwijderd. De heer Beuving: Er ligt een schrijnende tegenstel ling in de beloning van hogere en lagere ambtenaren. De loonpolitiek, die door de regering wordt voorgesteld, wijst steeds meer in de richting van de bevoorrechting van een superklasse van hoge ambtenaren naast de sobere beloning van het lagere personeel. Direct na de bevrijding van ons land werd gesproken over het ge lijk verdelen van de koek, maar dit was al spoedig vergeten. Er wordt een koers gevolgd, die lijnrecht in strijd is met de opvatting, dat ieder die werkt zijn loon waardig is. De nood in de gezinnen van de meest hard werkende mens is niet uitgebannen. Nu gaat het niet in de eerste plaats om de vraag, of de beloning van de wethouders een waardige beloning is, of dat die daar bovenuit gaat, doch wij zijn van mening, dat in de allereerste plaats de lagere lonen moeten worden op getrokken. Op deze gronden wil ik geen medewerking verlenen aan deze verhoging. De hear Santema: Ik sprek net nammens de fraksje mar persoanlik. Dizze kwesje hat foar üs, dy't al lan ger yn 'e rie sitte as dizze perioade, al faker oan'e oar- der west en hat foaral foar de fraksje fan de C.H. altiten in dreech stik west. Wy seagen nammentlik de funksje fan wethalder yn it alderearste plak as de funksje fan immen, dy't keazen is, likegoed as oare riedsleden en dy't dus ek alhielendal yn it flak leit fan de funksje fan riedslid. In wethalder wurdt keazen troch de riedsleden en wy binne fan bi tinken (dat wiene wy eartiids ek), dat der foar al it wurk, dat hja forrjochtsje, yndied ek in ridlike forgoeding foar oer stean moat. Mar om bygelyks, lyk as de hear Beu- ving docht, de forgelyking to lüken fan amtners en wet halders, dat liket my al de forkearde kant üt to gean. Ik wol daliks tastimme, dat de kans om sa to redenear- jen foar it gripen leit. It is in hiel typysk „symptoom" mei ik hast wol sizze, om de taljochting op dit ütstel foar forheging, dat in forgelikingsbasis lein wurdt mei de léste salarisforhegingen. En ik leau, dat wy op dy basis it bislüt net nimme meije. Hwant ik sjoch per soanlik noch altiten yn de wethaldersfunksje, likegoed as yn de funksje fan riedslid, in eare-amt. En likegoed as by de foarige bisprekking by de bigreating, doe't it presinsjejild fan de riedsleden forhege waerd ta f 15,en doe't der yn de rie oer praten waerd, dat dat eigentlik to min wie en doe't wy fan foarsitterskant to hearren krigen, dat wy dochs foaral der om tinke moas- ten, dat it in eare-amt wie, soe ik nou datselde jilde litte wolle foar de salarissen fan de wethalders. Jitris, ik bin der flak foar, dat der in ridlike forgoeding jown wurdt, mar hwannear't der nou op dit stuit al in bi- drach biskikber steld is fan f 10.500,dan soe ik sizze: dat liket der wol op. Ik kin net bést persoanlik wurde, mar as ik üs fjouwer wethalders sa lans gean, dan soe ik net sizze, dat der ien by is, dy't der fan sa'n salaris net komme kin. (Ik brük hjir suver as fansels al wer it wurd „salaris". Dat is alhiel troch de, ik soe hast sizze tsjintwurdige sjenswize dêrop sa kommen). Ik per soanlik kin der net foar fiele, dat wy nou op 'e nij nochris wer f 2000,-dér boppe op lizze sille, hwant ik hald it der dochs altiten foar, dat wy as wethalders en as riedsleden der allegearre ta roppen binne om mei ynset fan al üs krêften to wurkjen foar it bilang fan de gemeente. En dan is it bidrach by my net it alder earste en it aldermeaste. De forgoeding foar de wet halders moat fansels sa wêze, dat hja foar harren hüs- halding goed wêze kinne, mar it komt my foar, dat de tsjintwurdige bileanning dêr mear as foldwaende foar is. De foarige kear is, miende ik, ek üt de C.H. troch de müle fan de hear Van der Meer in lyksoartige stim nei foaren kommen, n.l. dat wy oppasse moatte, dat wy dit net oan't yn it Oneindige trochfiere. De heer K. J. de Jong: Ik zou er ook wel iets van willen zeggen, juist omdat ik na de twee vorige spre kers toch eigenlijk wel graag een ander geluid wil laten horen. Ik geloof, dat wij niet moeten uitgaan van de vraag: met welk bedrag kunnen deze mensen rond komen? Ik geloof, dat we dan een foutief uitgangs punt nemen wanneer we spreken over de bezoldiging of de jaarwedde van de wethouders. Wanneer raads leden zich beschikbaar stellen voor het wethouder schap, betekent zulks naar mijn mening, dat dat een behoorlijk risico voor deze mensen met zich meebrengt. Ze weten wel, dat ze wethouder zijn, maar hoe lang ze dit kunnen blijven hangt van zoveel factoren af, dat dit ten enenmale niet te vergelijken is met een ambte naarsfunctie, die uiteindelijk ook nog gebaseerd is op een ambtenarenreglement en alles wat daarmee samen hangt. Dat ligt hier heel anders. Bovendien is het voor de gemeente Leeuwarden zo, dat wij wethouders nodig hebben, die zich zo goed mogelijk voor hun taak moe ten kunnen geven. Vooral in deze tijd nu wij financieel toch werkelijk niet zo gemakkelijk rond kunnen komen, moet het bepaald niet zo wezen, dat wij wethouders krijgen, die het er zo'n beetje bij doen en zich eigenlijk niet volledig voor deze belangrijke en moeilijke taak kunnen inzetten omdat de bezoldiging te wensen over laat. En ik zou er dan voor willen pleiten om in dezen van de gemeente Leeuwarden toch bepaald niet een achtergebleven gebied te vormen. Ik zou toch bepaald wel bij de bezoldiging willen laten gelden wat verge lijkbare gemeenten in Nederland voor de wethouders aan jaarwedde beschikbaar stellen. En nu, volgens de brief, die bij de stukken ter inzage gelegd is, het ge middelde van de vergelijkbare gemeenten vrij juist over een komt met het voorstel, dat ons hier voorgelegd wordt, geloof ik, dat wij ons daarbij moeten aanslui ten. Ik zou toch bepaald niet willen, dat wij in Leeu warden de functie van wethouder lager waarderen dan in de vergelijkbare gemeenten in Nederland. Bovendien hebben wij ons tot nog toe bij het invoeren van loon- ronden eigenlijk altijd zo'n beetje afgevraagd: hoe ligt het met de stijging van de kosten van levensonderhoud Niet dat een wethouder met een ambtenaar gelijkge schakeld is, maar uiteraard ligt het met de vergoe dingsregelingen op zichzelf toch wel zo, dat men zich mede daar naar richt. Het is niet enkel geweest een richten naar die percentages, maar het is ook geweest een zien naar datgene, wat andere vergelijkbare ge meenten hiervoor beschikbaar stellen. Wanneer we het zo stellen bestaat er toch eigenlijk weinig bezwaar te gen een verhoging als hier in uitzicht is gesteld. Van onze kant kunnen we alleen maar zeggen: laten we toch wethouders hebben, die, wat de bezoldiging be treft, zich zodanig vrij kunnen maken uit hun parti culiere werk, dat een beroep op hen gedaan kan wor den, dat zij in ieder geval het werk, dat van hen ge vraagd wordt, zodanig kunnen verrichten, dat de ge meente Leeuwarden daar uiteraard ten zeerste mee ge diend is. Wij moeten hier mensen hebben, die bij wijze van spreken als een soort managers mee deze zaak trachten te runnen. Dat is in deze tijd geloof ik wel terdege van belang en ik zou toch bepaald niet willen, dat wij dit door toekenning van een te lage bezoldiging onmogelijk maken. De heer Spiekhout: Ik zou toch ook graag nog een paar korte opmerkingen maken om ons standpunt met betrekking tot dit onderwerp duidelijk te maken. Ik wil beginnen met te verklaren, waarom ik aan vankelijk hierover eigenlijk niets had willen zeggen. Wij hebben in 1957 deze vergoeding voor de wethouders vastgesteld op f 10.500,Daar is de raad toen mee akkoord gegaan. Wij zijn nu drie jaar verder en alleen al op grond van de loon- en prijsstijgingen, die er sinds dien op alle terreinen zijn geweest, geloof ik, zoals U ook in dat stuk hebt aangetoond, dat het salaris om en nabij deze f 12.500,terecht zou moeten komen. Als wij dus deze aanpassing niet zouden tot stand bren gen zouden we eigenlijk ons besluit van 1957 aan tasten, omdat niets doen in werkelijkheid zou betekenen, dat wij de vergoedingen van de wethouders op dit mo ment op een lager niveau zouden vaststellen dan wij in 1957 meenden, dat het moest zijn. Om die reden had ik dus aanvankelijk helemaal geen aanleiding om hier iets van te zeggen, want dit was voor mij een vanzelf sprekende zaak; eigenlijk meer een formaliteit om de bestaande regeling aan te passen aan de gewijzigde omstandigheden. Ik geloof dus, ook al zouden we niet voor een verhoging voelen, dat we dan een verande ring tot stand zouden moeten brengen en dat we met het brengen op f 12.500,niet meer doen dan het con tinueren van de situatie, die we in 1957 juist achtten. De heer Santema heeft nogal uitvoerig uitgewijd over het ereambt, dat deze wethoudersstaat zou zijn. Ik weet niet recht wat ik daar mee aan moet. Ik ben het met hem eens, dat het een eervolle zaak is wan neer men tot wethouder gekozen wordt, maar wat is een ereambt en een erebaantje? Ik heb het gevoel, dat dat één of andere functie is, waarvoor men bijv. een paar vergaderingen per jaar zou moeten meemaken en waaraan men een heel klein gedeelte van zijn tijd zou moeten besteden. Ik ken wel dergelijke erebaantjes, waarvoor men een paar vergaderingen per jaar mee maakt en waarvoor men dan soms tienduizenden gul dens toucheert. We hebben hiér te maken met wet houders, waarvan de meeste een volledige dagtaak vin den in het werk, dat zij voor de gemeente moeten doen. Willen wij dit aan hen mogelijk maken, dan moeten wij hen daar ook naar salariëren, dus naar de verantwoor delijkheid, die ze hebben en naar het werk, dat zij daarvoor doen. IEr is ook een ander aspect aan verbonden. Wanneer men het over de boeg van het erebaantje gooit, dan be tekent het, dat men een grote groep mensen uitschakelt en hen de mogelijkheid ontneemt om ooit wethouder te worden. De heer Santema zegt wel: ik zou het eigen lijk het mooiste vinden als ze het er bij doen. Maar dat kan iedereen niet. Dat hangt van de aard van het werk af en ook van de aard van de inkomsten. Ik zou het bepaald niet weer willen hebben zoals dat vroeger wel eens geweest is, n.l. dat alleen hij wethouder kan worden die zoveel eigen inkomsten had, dat hij het er inderdaad als een erebaantje bij kan doen. Ik geloof niet, dat we die kant weer op moeten. Om die reden ben ik dus van mening, dat wij een redelijke beloning moeten geven, die in overeenstemming is met de ver antwoordelijkheid, die deze mensen dragen en met de tijd, die ze er aan besteden. En ik kan u dan ook zeg gen, dat wij met deze aanpassing van de vergoeding gaarne akkoord zullen gaan. De heer Engels: Zowel de heer De Jong als de heer Spiekhout hebben mij al aardig het gras voor de voeten weggemaaid. Zij hebben een aantal argumenten ge noemd, waarvoor wij dunkt mij de aanpassing van deze jaarwedde toch wel moeten toejuichen. Ik wil er de I nadruk op leggen (en mij overigens ook aansluiten bij de woorden van de heer De Jong), dat hier eigenlijk nauwelijks van een verhoging kan worden gesproken, maar louter van een aanpassing. En wanneer hier tel kens het woord „ambtenaren-salarissen" gevallen is, la ten we dan in aanmerking nemen, dat iedere werknemer in Nederland sinds 1957 door een aantal factoren buiten hem om is geconfronteerd met een aantal prijsverho gingen, tengevolge waarvan de regering het noodzake lijk heeft geacht om voor praktisch iedere werknemer een verhoging voor te schrijven, opdat zijn salaris op peil zal blijven, niet verhoogd zal worden, maar op peil zal blijven. En wanneer wij deze factoren in aanmerking nemen, zoals u ook gedaan heeft in uw voorlichtend schrijven, dan geloof ik, dat wij met dit bedrag van f 12.500,geenszins aan de hoge kant zijn. Wij zouden ons zelfs kunnen afvragen, of wij tot een dergelijke aanpassing niet eerder hadden moeten over gaan. De Voorzitter: Ik geloof, dat ik mij in mijn ant woord wel zeer kan beperken, omdat de laatste drie heren naar het mij toelijkt al een volledig antwoord hebben gegeven op de bedenkingen van de eerste twee heren. Ik zou mij dus allereerst in het algemeen willen aansluiten bij hetgeen door de heren De Jong, Spiek hout en Engels zopas is gezegd. En als ik daar iets aan toevoeg, dan geloof ik haast, dat dat niet of nau welijks meer dan een herhaling zal kunnen zijn. Toch zou ik van mijn kant dit willen zeggen. In 1957 is de wedde van de wethouders, zoals u weet, door gedeputeerde staten na bericht van de raad be paald op f 10.500,een bedrag, dat de raad toen het juiste bedrag vond. En dat bedrag is toen vastgesteld, omdat het geacht werd te zijn het gemiddelde ongeveer van wat in den lande in soortgelijke gemeenten aan der gelijke functionarissen als wedde werd betaald. Er wa ren ook in 1957 gemeenten met een lagere jaarwedde van de wethouders; er waren toen ook met een hogere. Die f 10.500,ik mag het herhalen was toen ongeveer het gemiddelde bedrag, dat landelijk dus als de juiste honorering voor dit werk en deze verantwoordelijkheid werd gezien. En nu is het inderdaad zo, dat met dit voorstel niet anders wordt beoogd dan deze wedden, zoals de heer Engels al heeft gezegd, aan te passen aan de ontwikkeling, die sedert heeft plaatsgevonden. Ik kom straks nog wel even terug op de kwestie van de lonen, in verband met hetgeen de heer Beuving heeft gezegd, maar de nominale inkomstenvermeerdering, die de salaris- en loontrekkenden sedert hebben gekregen, is, dat weten we toch ook allemaal, niet meer dan een gelijke, althans ongeveer gelijke nominale vermeerdering van inkomsten, die in het algemeen in den lande heeft plaats gehad. De ambtenaren en de lagere functionarissen hebben door deze salarisverhogingen bepaald geen hoger deel van het maatschappelijke inkomen gekregen in verhou ding tot de anderen, die daarin deel genomen hebben. Het verhogen van die f 10.500,met die verschillende percentages is dus eigenlijk niet meer dan een voor beeld van de algemene inkomstenvermeerdering. En zo kunnen we op dit moment ook bepaald stellen en dat is dan ook de uitkomst, die de vergelijking met de andere gemeenten oplevert dat ook nu bij een be drag van f 12.500,de jaarwedden van de wethouders van Leeuwarden niet hoger zijn dan het gemiddelde van de wedden in soortgelijke gemeenten. Het is ik mag met de heer Engels herhalen niet meer dan een aanpassing geweest. En nu wat het bezwaar van de heer Beuving betreft. Deze verklaart hier niet aan te kunnen meewerken, d.w.z. niet aan het bericht in de voorgestelde vorm aan gedeputeerde staten te kunnen meewerken, omdat naar zijn wens allereerst de lagere lonen verhoogd dienen te worden. Daar zou ik toch tegenover willen stellen, dat ook wanneer de raad dit voorstel niet zou aan vaarden, er aan de lage lonen nog niets zou kunnen gebeuren. Dat staat hier weer volkomen los van. Ook de heer Beuving weet wel, dat de bedragen van de lonen in den lande bepaald niet afhankelijk worden gesteld van de bedragen, die functionarissen als wethouders e.d. ontvangen. De voorwaarde, die hij stelt is dus niet inwilligbaar. Ook al zouden de wethouders geen enkel salaris ontvangen, dan zou dat nog niet tot gevolg heb ben, dat de lagere lonen verhoogd zouden worden. Dat gaat volgens eigen regelen. De heer Santema, die allereerst de wethouders, zoals hij verklaart, ziet als functionarissen, die een ereambt

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1960 | | pagina 3