2 3 F. dat is ingekomen een schrijven van de fa. J. Eisma en Zoon, alhier, waarbij beroep wordt ingesteld tegen het besluit van b. en w. van 10 mei 1960 tot het weige ren van een vergunning voor de bouw van een kas bij het perceel Badweg no. 3, alhier; Dit schrijven wordt voor preadvies in handen van b. en w. gesteld. G. dat is ingekomen een besluit van burgemeester en wethouders van 13 juni 1960 tot het veranderen van de namen van een aantal straten, gelegen ten zuiden van de Julianalaan. De heer Spiekhout: Hier is dus een mededeling van het college, die een gevolg is van een besluit, dat in de begrotingsvergadering van dit jaar is genomen. Het is een mededeling, maar er is toch wel aanleiding om over het resultaat van dit besluit mijn mening hier naar voren te brengen. Ik wil dan beginnen met twee dingen te zeggen. In de eerste plaats, dat ik me distanciëren wil van dat gene, wat buiten de raad hierover geschreven is, zowel in de circulaire van het comité, in welke circulaire ook enkele feitelijke onjuistheden voorkomen, als in het nogal overtrokken artikel in de Leeuwarder Courant. Ik geloof, dat we ons daar van moeten distanciëren en ons moeten beperken tot datgene, wat hier in de raad in die begrotingsvergadering aan de orde geweest is en wat nu in het besluit van b. en w. voor ons ligt. Ik wil er ook aan herinneren, dat ik behoorde tot degenen, die er in de begrotingsvergadering geen be hoefte aan hadden om de namen weer te wijzigen, na dat het al vijf keer eerder in de raad was behandeld. Maar de raad heeft toen dus een besluit genomen, waar ik het persoonlijk op dat moment niet mee eens was. Ik geloof, dat hetgeen toen vanachter de tafel werd meegedeeld juist was, n.l. dat het college, wan neer zo'n uitspraak van de raad wordt gedaan, die na tuurlijk royaal zal uitvoeren. En ik geloof ook, dat wat wij hier voor ons hebben een poging van het college is om het in die geest te doen. Toch moet ik u zeggen, dat ik teleurgesteld ben over het resultaat. Het is toch zo, dat in de motie, die door de raad is aangenomen, duidelijk werd gevraagd om alle oude namen van de West-Indische buurt weer terug te geven, terwijl aan de andere kant werd gevraagd om de rest van de namen ook nog eens te bekijken. We zien nu, dat het college de meeste oude namen heeft teruggegeven, maar dat het toch nog weer een paar nieuwe heeft laten bestaan. De zaak ligt nu eenmaal zo, dat de raad deze uitspraak heeft gedaan. Wij weten ook hoe de bewoners hier over denken; dat is zo langzamerhand bepaald niet meer onbekend en daarom had ik het in dit geval toch plezieriger gevonden wanneer het college nu ook werkelijk èlle oude namen weer had hersteld. Ik geloof, dat er inderdaad ook wel enkele bezwaren, uit een oogpunt van efficiënte naamgeving, zijn aan te voeren tegen het teruggeven van alle oude namen. Ik zie dat ook wel, maar je moet op een bepaald moment van twee kwaden het minst erge kiezen. In onze stad hebben we op tientallen plaatsen situaties, waar de naamgeving niet erg efficiënt is, waar straten, zonder dat er een aanleiding voor is, plotseling van naam ver anderen, waar ook bepaalde straten óver een grote ver keersweg heen dezelfde naam houden en ik wil be paald niet zeggen, dat we dit soort gevallen zullen moe ten vermeerderen, maar gezien de voorgeschiedenis van deze zaak en gezien de uitspraak van de raad, had ik het toch verstandig gevonden, wanneer we in dit geval het ongerief van een iets minder efficiënte naamgeving voor dit deel van 't Nijlan maar hadden geaccepteerd en hadden voldaan aan het blijkbaar algemeen levende verlangen om de oude namen weer terug te ontvangen. Ik had dan ook graag gezien, dat b. en w. dat gedaan hadden en ik zou het college willen vragen alsnog te overwegen om het besluit van de raad ook werkelijk in zijn geheel uit te voeren. Ik wil ook niet nalaten mijn spijt er over uit te drukken, dat wij het advies van de adviescommissie niet ter inzage hebben gekregen bij de stukken. Ik geef toe, dat we daar formeel geen enkel recht op hebben, want het is een advies aan het college van burgemeester en wethouders, maar gezien de hele voor geschiedenis en gezien alles wat zich over deze zaak al heeft afgespeeld, had ik het toch wel op prijs gesteld als we ook kennis hadden kunnen nemen van datgene, wat de adviescommissie hierover heeft gezegd. Ik zou dus willen vragen, om deze zaak nog eens weer te bekijken en alsnog, zo mogelijk, de oude namen aan het gedeelte, dat vroeger gewijzigd is, weer terug te geven. De heer K. J. de Jong: Dit vraagstuk is intussen al vaak behandeld. Het is de raad van begin af aan wel bekend geweest, dat dit niet zo'n gemak kelijke zaak was, maar de raad heeft naar onze me ning toch vanaf het eerste begin telkens op het stand punt gestaan, dat het college van b. en w. dit maar regelen moet; het is altijd zo geweest en het heeft eigenlijk nooit aanleiding tot moeilijkheden gegeven; laten b. en w. trachten hier tot een bevredigende op lossing te komen. De raad is ook in de laatste begro tingsvergadering naar onze mening zeer royaal ge weest. Hij heeft aangedrongen op een andere regeling om te trachten voor de bezwaren, die er bij de burgerij en ook in onze raad leefden, een andere oplossing te vinden. De motie, die daarbij ingediend is door de heren Van der Veen, Kamstra en mijn persoon, had niet alleen het doel om de bewoners van de West- Indische buurt een zekere tevredenheid te geven, maar ook om het onbevredigende, dat de raad toch eigenlijk voelde, weg te nemen. En dat betrof werkelijk niet alleen de West-Indische buurt en dat betrof ook niet alleen de actie, die door de bewoners in die buurt ge voerd is. En wanneer we nu zien wat het resultaat is van die motie, dan gaat het ons net als de heer Spiek hout: wij voelen, dat dit toch eigenlijk wel een beetje pover is. Onze fractie acht dit dan ook zeer onbevre digend; wij kunnen hier eigenlijk geen genoegen mee nemen en wij geloven ook inderdaad, dat nu de tijd gekomen is om duidelijker te worden. In de begro tingszitting is er een voorstel geweest van de heren Drentje en Santema om vast te stellen, dat de be voegdheid tot het geven van namen nu aan de raad zal behoren. Wij hebben toen, gezien de toezegging van het college van b. en w., geen behoefte gevoeld om dat voorstel van de heren Drentje en Santema te steunen, omdat het tot nog toe telkens goed gegaan is, maar we geloven, dat het nu haast zo ver komt, dat we er niet uit komen en dat de raad die bevoegdheid volledig tot zich moet trekken. Het is voor mij trouwens nog de vraag, of de raad die bevoegdheid al niet heeft. Wan neer men de verordening leest, is het bepaald niet duidelijk om precies aan te geven wie die bevoegdheid nu heeft. Heeft het college van b. en w. die bevoegd heid? Dat staat er niet uitdrukkelijk in. Er staat wel, dat er een adviescommissie is, maar bepaald niet, dat de adviescommissie het enkel maar met b. en w. af kan doen. Er staat ook niet, dat b. en w. enkel maar de mededeling behoeven te doen, dat zij namen hebben vastgesteld. Ik zou die bevoegdheid nu wel eens uit drukkelijk vastgesteld willen zien, in die zin, dat de raad de bevoegdheid krijgt om straatnamen te geven. B. en w. kunnen met voorstellen komen, maar laat de raad dan beslissen; dan weten we tenminste, waar we het over hebben en dan weten we ook, dat de dingen niet alleen ter inzage gelegd moeten worden, maar dat we daar ook kennis van moeten dragen. Ik ben zater dag bij de stukken geweest, maar de van de bewoners binnengekomen brieven waren toen niet ter inzage ge legd. Dit was later wel het geval. Het advies van de adviescommissie was ook niet ter inzage gelegd; daar kon men toen dus ook geen kennis van nemen. Pas de laatste dagen was dat wel het geval. Die hele situatie bevredigt ons toch eigenlijk maar slecht en wij hebben wel de behoefte die bevoegdheid maar eens duidelijk te stellen, gezien de ervaring van de laatste weken. De raad moet die bevoegdheid aan zich trekken en zal de straatnamen moeten vaststellen. B. en w. kunnen dan met voorstellen komen en wij van onze kant ook. Ik spreek dan ook namens onze volledige fractie, zulks in tegenstelling met hetgeen ik in de begrotingsver gadering heb gezegd, dat wij de behoefte hebben om, wanneer die bevoegdheid eenmaal door de raad aan zich is getrokken, b. en w. te verzoeken met nieuwe voorstellen te komen voor het hele Nijl&n, uitgezon derd de West-Indische buurt. Dan weten we tenminste, dat aan de bedoeling van de raad voldoende ruimte gegeven wordt. Daarbij wil ik nog wel verklaren en die wens leeft toch wel sterk in onze fractie dat wij de West-Indische buurt voor de toekomst willen bewaren voor verval tot een buurt in de minder gun stige zin van het woord. Het zou kunnen zijn, dat wij juist deze buurt bepaald geen dienst zouden bewijzen door enkel deze „Martenswoningen", als ik ze zo mag noemen, West-Indische namen te geven. Ik geloof zeer stellig, dat het voor de bewoners van deze woningen en ook in het algemeen belang gewenst zou zijn om die West-Indische namen uit te breiden. Dat vond ik ook wel een van de meest sympathieke suggesties in dat facultatieve voorstel van de adviescommissie. Dat met deze gedachte rekening gehouden is, hebben we echt gemist in het voorstel, dat nu ter tafel ligt. Wij zouden dan ook bij ons verzoek aan b. en w., om met nieuwe voorstellen te komen, toch wel graag willen, dat aan die suggestie ook aandacht werd besteed. Voorts wil len wij nog wel zeer uitdrukkelijk stellen, dat wij bij zonder veel waardering hebben voor de suggesties, die door ons raadslid dr. Hoekstra naar voren zijn ge bracht. Mij dunkt, dat daar heel veel in zit, dat juist historisch voldoende gefundeerd is en voor dit plan ook zeer aantrekkelijke kanten heeft. Zou er niet een combinatie mogelijk zijn tussen een uitbreiding van de West-Indische namen tot de aanliggende straten en het gestalte geven aan de gedachten, die aan de suggestie van dr. Hoekstra ten grondslag liggen? Misschien is dit mogelijk en ik geloof inderdaad, dat wij dan een oplossing voor het gehele vraagstuk zouden hebben. Dit is maar een suggestie en ik wil me wat dat betreft niet vastleggen in een bepaald voorstel. Ik vind het moeilijk om te zeggen: die en die namen moeten er komen, als b. en w. daarover geen preadvies hebben uitgebracht. Ik heb dus nu een voorstel. Misschien is het niet eens nodig wat betreft die bevoegdheid, maar om het duidelijk te stellen is het wellicht toch wel goed, dat we het nu zo stellen: „voorstel a. om vast te stellen, dat het geven van straatnamen tot de bevoegdheid van de raad behoort, en b. om b. en w. te verzoeken alsnog voor het plan 't Nijlên, met uitzondering van de West- Indische buurt, met een voorstel tot het geven van nieuwe straatnamen te komen." De Voorzitter: Ik heb dus nu het voorstel, dat de heer De Jong heeft aangekondigd, ontvangen en het luidt als volgt: „Voorstel a. om vast te stellen, dat het geven van straatnamen tot de bevoegdheid van de raad behoort; b. om b. en w. te verzoeken alsnog voor het plan 't Nijlan, met uitzondering van de West-Indische buurt, met een voorstel tot het geven van nieuwe straatna men te komen." Dit voorstel kan dus mee onderwerp van de beraadslagingen uitmaken. Mag ik vragen of er nog meer raadsleden het woord verlangen? De heer Van der Veen: De ontwikkeling, die deze zaak heeft doorgemaakt, heeft mij teleurgesteld en ik geloof, dat de geluiden, die we nu in de raad gehoord hebben, ook blijk geven van teleurstelling. Ik vraag mij af wat op dit moment eigenlijk de juiste techniek zou zijn. Ik begrijp niet, waarom b. en w. aan het verlan gen van de raad, dat dunkt mij toch behoorlijk duide lijk uitgesproken is, op zo'n gebrekkige wijze hebben voldaan. Ik stel mij zo voor, dat hier in de loop der jaren toch een behoorlijke verstandhouding is ontstaan, ook tussen het college en de raad. Wij hebben in de begrotingsvergadering een motie aangenomen, waar van wij op dit ogenblik de tekst niet ter beschikking hebben, omdat de handelingen van die vergadering nog niet verschenen zijn. Ik kan mij niet precies woordelijk herinneren hoe die motie luidde, maar de strekking daarvan was dunkt mij volkomen duidelijk. Ik her inner mij ook, dat vanachter uw tafel toen over de for mulering van die motie gesproken is, toch bepaalde lijk wel duidelijk gezegd is, dat wanneer de raad het college een verzoek doet, het college aan dat verzoek natuurlijk voldoet. Ik geloof, dat zulks ook verwacht mag worden. Het is nu eenmaal niet zo, dat wij, wan neer wij prijs stellen op plezierige verhoudingen, de motie, die uitdrukking wil geven aan het verlangen van de raad, moeten gieten in de vorm van een bevel aan het college om dit of dat te doen. Wij mogen aan nemen, dat de verhoudingen zijn, zoals die behoren te zijn en dat een verzoek aan het college voldoende is. Wat wij nu moeten constateren is, dat aan het ver zoek, dat de raad aan het college gedaan heeft, maar zeer tèn dele voldaan is. Ik begrijp dit niet en ik stel mij voor, dat er meer raadsleden zijn, die dat niet be grijpen; ik meen ook, dat de Leeuwarder bevolking dit niet begrijpt. Wij hebben inderdaad veelvuldig te ma ken met misverstand bij de burgerij, die meent, dat het college van b. en w. het hoogste orgaan is in de gemeente. Ik geloof, dat het op de weg van de raad ligt om duidelijk te laten uitkomen, dat dat niet het ge val is en dat de raad het hoogste orgaan in de gemeente is. En ik geloof ook, dat het duidelijk moet zijn, dat de raad niet kan gedogen, dat, wanneer de raad zo duide lijk zijn bedoeling tot uitdrukking brengt, b. en w. eigenlijk die bedoeling voor een gedeelte rustig naast zich neer leggen. Ik vraag mij af, wat we nu moeten doen. Ik geloof, dat het vertrouwen, dat er tussen de raad en het college moet zijn, op deze manier toch ergens een deuk heeft gekregen. Als ik de vorige sprekers hoor, is dit blijk baar niet zo erg, dat het vertrouwen onherstelbaar is geschonden. Ik heb begrepen, dat de beide vorige spre kers de zaak opnieuw een keer in de raad zouden willen hebben en wel met een advies van b. en w., waarna de raad de namen zou kunnen vaststellen. Ik wil op dit punt op dit moment niet tot het uiterste gaan, maar ik vraag mij af, of het nog zin heeft over deze zaak op nieuw een advies van b. en w. te vragen, nu het college juist zo onmiskenbaar heeft laten blijken niet te willen meewerken om dat te bereiken, wat de raad bereikt wenst te zien. Ik vraag mij dus af, of wij met het vra gen van een advies aan b. en w. hierover wel aan het juiste adres zijn. Mogen wij er op vertrouwen, dat we dan ook van advies worden gediend op de wijze, zoals we dat verlangen? De heer De Jong heeft een voorstel ingediend, dat de strekking heeft om vast te stellen, dat de bevoegdheid tot het geven van straatnamen aan de raad behoort. Die bevoegdheid heeft de raad. De raad heeft elke bevoegdheid, die des raads is, voorzover die niet gedelegeerd is aan b. en w. Nu heb ik er hele maal geen behoefte aan, dat juist deze bevoegdheid door de raad wordt uitgeoefend; ik vind dit bepaald niet belangrijk genoeg en ik meen, dat het inderdaad praktischer is, wanneer het gaat zoals het tot nu toe ge gaan is, n.l. dat dit gebeurt door b. en w. De verordening, die aangenomen is door de raad in de vergadering van 11 maart 1959, is inderdaad, zoals de heer K.J. de Jong gezegd heeft, niet duidelijk. Daarin is niet vastgesteld wie de namen geeft; er wordt alleen in artikel 4 meegedeeld, dat de gegeven namen ter ken nis van de raad worden gebracht. Daaruit zou men natuurlijk mogen afleiden, dat het geven van de namen ergens anders gebeurt. Deze verordening kent ook in artikel 3 de adviescommissie. De uitzonderlijke kitsch ik heb dat woord eerder gebruikt die in dit plan aan het licht gekomen is, is voor mij eigenlijk reden om te zeggen: laten we alsjeblieft die verordening van 11 maart 1959 haastig weer intrekken. Dan staat dus vast, dat de bevoegdheid bij de raad en niet ergens anders ligt en dan zijn we ook van die adviescommissie af. Ik weet niet, of die idee van mij weerklank vindt in de raad. Als dat zo mocht zijn, dat zou ik dat graag vernemen. Ook zonder dat over de kwestie van de delegatie een besluit genomen wordt, kunnen wij, wanneer wij dat wensen, op dit moment besluiten om bepaalde namen te geven aan bepaalde straten. Ik stel mij voor, dat de raad de namen, die niet het genoegen gehad hebben in de oude glorie hersteld te worden, op dit moment zou kunnen herstellen en ik meen, dat wij ook de rest van de namen in dit plan nu kunnen herzien. Ik geloof, dat daar technisch geen enkel bezwaar tegen is. Wanneer de raad er echter de voorkeur aan geeft om daar in een andere vergadering aandacht aan te besteden en om daarover eerst preadvies van b. en w. te ontvangen, dan wil ik mij, hoewel ik dat niet nodig vind, op dit moment niet tegen de voorkeur van de raad verzetten. Zo langzamerhand wordt dit immers een vast nummer op het programma, dat we zullen missen, wanneer dit probleem achter de rug is. Ik heb gezien, dat de raad kennis heeft kunnen nemen van een aantal namen, die de straten zouden kunnen dragen, op een schetsje, dat door mijn geachte

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1960 | | pagina 2