5
fractiegenoot de heer Hoekstra verschaft is. Ik vind
die namen in ieder geval beter dan die, welke er op
het ogenblik zijn. Dus ik wil ze graag aan de
raad in overweging geven. En mocht het zo lopen, dat
het college toch nog uitgenodigd wordt een preadvies
te geven, dan wil ik graag deze namen aan het college
in overweging geven.
Voor mij blijft eigenlijk het onaangenaamste van deze
situatie, dat het college gemeend heeft de wens van
de raad maar zo ten dele te mogen vervullen. Ik geloof,
dat dat bepaald onjuist is. Ik wil graag afwachten wat
u hier te zeggen heeft, dan kunnen we in tweede in
stantie zien welke techniek de raad zich nu moet aan
meten. Wij hebben weinig ervaring op dit punt, want
deze onplezierige situaties hebben zich in het verleden
gelukkig nog niet voorgedaan.
De heer Kamstra: Na hetgeen door de vorige spre
kers hierover reeds is gezegd, kan ik heel kort zijn.
Onze fractie staat op het standpunt, dat door de heer
De Jong is weergegeven als het standpunt van zijn
fractie. Wij menen ook, dat hier niet is voldaan aan de
wens van de raad om de oude namen tegelijk te be
zien, omdat toch het sterke verlangen naar voren kwam
om die door andere namen te vervangen. Wij zouden
wel eens willen weten waarom eigenlijk het college niet
aan het verlangen van de raad heeft voldaan. Welke
bezwaren had het college er tegen om dit te doen?
Door de heer De Jong is een voorstel ingediend. Daar
kan ik alleen mgn persoonlijke mening over zeggen.
Bij a zou ik mij toch wel enige reserve willen voorbe
houden. Dit is dus niet het standpunt van mijn fractie,
maar van mij persoonlijk. Met het gestelde onder b
kunnen wij volkomen akkoord gaan.
De heer Hoekstra: Het is een hele teleurstelling ge
weest deze gang van zaken met betrekking tot de
straatnaamgeverij in deze gemeente. Teleurstelling
heerste bij een belangrijk deel van de burgerij. De bur
gerij uit de West-Indische buurt heeft deze namen op
„ij" unaniem verworpen. De beweegredenen daarvoor
zijn mij niet volledig bekend, maar ik mag wel aanne
men, dat deze bewoners gevreesd hebben voor degrada
tie van hun wijk tot een soort achterbuurt. In Leeu
warden wonen in de achterbuurten ongetwijfeld be
langrijke staatsburgers. Ik wijs u op de Tonslagerij en
ik herinner u aan de Touwslagerij. Maar in Leeuwar
den zijn dit buurten geweest, die niet bepaald behoor
den tot de meest vooraanstaande gebieden van onze
stad. Ik geloof, dat dat in andere steden ook zo is. Ik
meen, dat dit dus een van de redenen kan zijn, die de
bevolking tot deze actie heeft geleid. Ik meen ook, dat
in de Witwerkerij en elders reeds mensen wonen, die
tot het inzicht zijn gekomen, dat ook de namen van de
straten, waarin zij wonen, veranderd moeten worden.
Het college is daar toch in zeker opzicht, namelijk door
verandering van de naam Twijnderij, in meegegaan.
Dat doet mij genoegen. Twijnderij is op zichzelf hele
maal niet zo'n onaangename woordklank, maar de
naam heeft blijkbaar aanleiding gegeven tot schrijf
fouten, zodat de mensen zich waanden in een veehou
derij in plaats van in een stadswijk. Deze naam heeft
het college dus om de een of andere reden laten vallen,
daarmee dus in principe aangevende, dat het ook be
reid is om de straatnamen in het Nijlan in algehele
revisie te nemen.
Het spijt my, dat u daarmede niet verder bent ge
gaan, want hier was nu een buitengewoon fraaie en
unieke gelegenheid om vooraanstaande Friese figuren
te eren. Ik wil in de eerste plaats noemen de heer
Th. van Weideren Rengers, een man, die reeds in de
tijd toen de raad zelfs geen industrie in Leeuwarden
wenste, op industrialisatie aandrong. En met succes.
We mogen eigenlijk zeggen, dat deze heer er mede de
oorzaak van is, dat nu hier deze industrieterreinen zijn
aangelegd. Bovendien komt daar nog een technische
school, zij het dan een lagere technische school. Van
Weideren Rengers heeft het stichten van dergelijke
scholen in Friesland een hoofddoelstelling van zijn le
ven geacht. Zijn geesteskinderen ontstaan daar nu in
een land, waarvoor hij ook veel heeft gedaan, n.l. in
een polder. Men vergeet nu deze man te herdenken.
Dat is verbazingwekkend en ik kan dus niet geloven,
dat de commissie werkelijk serieus de moeite heeft ge
daan om de naamgeverij van de straten te herzien. U
herinnert zich een artikel van de heer Wiersma in de
Leeuwarder Courant? De commissie heeft alle gelegen
heid gehad om deze principes te overdenken en ze heeft
die blijkbaar verworpen. Ik kan mij niet begrijpen, dat
ze deze mogelijkheden niet heeft aangegrepen, want
zowel toponymisch als taalkundig deugen de tegen
woordige namen niet. Moeten die dan niet veranderd
worden? Toponymisch, d.w.z. aansluitend op de historie
van de streek, is er slechts één straatnaam verant
woord. In de doorwrochte studie van de heren Rienks
en Walther komt de naam Nijlanswei voor. Nu is het,
taalkundig gezien, voor mij onbegrijpelijk, dat heren,
die toch ongetwijfeld in het Fries denken en hier in
het Fries spreken, die naam Nijlanswei bij hun straat-
naamgeving hebben weggelaten. U hebt zélf aan het
gehele uitbreidingsplan de naam 't Nijlan gegeven en
de bewoners van het aanstaande bejaardenhuis willen
ook deze naam aan hun instelling geven. Deze ouden
van dagen willen in 't Nijlan een nieuw leven beginnen,
maar ze zouden dan aanvangen in een Blekerij. Wan
neer ik op jaren ben en ik zou moeten voortleven in
een Blekerij, zou ik dat beslist niet willen. Op grond
van toponymische associaties is dit alles een onbegrij
pelijke zaak, want we hebben hier te maken met een
ingepolderd zeegebied, uit de 16e eeuw. In Hollandse
termen dus in een nieuw land: een nij lan. Ik begrijp
niet hoe men er taalkundig toe komt om in dit Nijlê.n
een Nieuwlandslaan aan te leggen, vooral omdat de
naam Nijlanswei alreeds een gegeven was. De heer
Wiersma en ik hebben getracht deze Nijlanswei te
handhaven en wel zoveel mogelijk op de plaats waar de
oude sporen nog zijn van die Nijlanswei. Dat is topo
nymisch wèl verantwoord en zelfs noodzakelijk. Een
Nijlansdyk kan niet geaccepteerd worden, want die is
al bij Boxum. Een Nieuwlandslaan in dit Nijlan is voor
mij taalkundig onbegrijpelijk. Er zijn nog andere kleine
taalkundige moeilijkheden, die van zo theoretische aard
zijn, dat ze waarschijnlijk op de raad niet een al te
grote indruk zullen maken. Maar ik ben er van uit
gegaan, dat wij hier de gelegenheid hebben om in dit
gebied vroegere voormannen van Friesland op een pas
sende wijze te huldigen. U kunt nu wel zeggen: dat is
een ouderwets principe. Ik heb zeker bewondering voor
de originaliteit van de commissie, die helaas met een
hardnekkige vasthoudendheid niet alleen deze klein-
ambachtsnamen tot in de uithoeken heeft voortgezet,
maar bovendien u en uw zeer geachte medewerkers
heeft weten te overtuigen om aan deze zaak vast te
houden. Deze gedragslijn is ongelukkig en ik geloof,
dat deze figuur uniek wordt wanneer u niet bereid
zoudt zijn om een door de raad aangenomen motie vol
ledig uit te werken.
Het is niet mijn bedoeling om de door mij aangegeven
straatnamen verder nog in het bijzonder aan te beve
len. Wel wil ik uw aandacht er op vestigen, dat we
hier een gelukkige groepering hebben van voormannen,
die inpolderingen tot stand hebben gebracht naast lei
ders op bestuurs-, landbouw- en veeteeltgebied. Ik ben
met enige hoop vervuld, dat naar de figuren, die ik
hier naar voren heb gebracht, straks enige straten zul
len worden genoemd. Toch zou ik het voorbeeld van
de commissie in deze niet willen volgen. Ik ben b.v.
gaarne bereid om de namen, die hier op dit kaartje
staan, te bekorten om het gemakkelijker te maken voor
de bewoners. We behoeven dus wat mij betreft niet te
spreken van de Th. van Weideren Baron Rengerslaan:
we kunnen spreken van: de Rengerslaan, de Hoxwier-
laan, de Burmanialaan, de Hopperweg, de Veemanweg,
de Beukelaarslaan, de Wassenaarweg, Liauckamalaan,
enz. Deze namen zijn dus voor een zeer vlotte afkorting
geschikt. Mocht het, met alle eerbied en met alle ach
ting voor het voorstel van de vorige sprekers, gewenst
zijn om de West-Indische namen dóór te trekken, dan
vind ik dat ook best, maar ik zou u nogmaals dringend
op het hart willen drukken om toch vooral niet de ge
wraakte naamgeverij door te zetten.
De Voorzitter: Dan rust op mij de taak om de ver
schillende heren te beantwoorden.
Laat ik allereerst mogen herhalen wat ik ook in een
vorige raadszitting heb gezegd en wat toen en ook nu
door de heer Van der Veen is bevestigd, n.l. dat de
straatnaamgeving in Leeuwarden in lange jaren ver
zorgd is door b. en w. en dat het al die jaren geen reden
tot moeilijkheden gegeven heeft. Er is op een ogenblik
de wens uit de raad gekomen, dat de raad in dit op
zicht zou meespreken en b. en w. hebben die wens tot
zich genomen; het college heeft aan de raad het voor
stel gedaan tot het vaststellen van de u bekende ver
ordening, een verordening, die, zoals u weet, onder
meer inhoudt, dat advies ingewonnen wordt van een
in te stellen commissie van 5 personen, waarvan ten
minste twee lid van de raad moeten zijn. Die commissie
is ingesteld en er zijn inderdaad ook twee raadsleden
lid van die commissie. Nu is de opvatting van b. en w.
steeds geweest, dat het alleen maar zin heeft om deze
commissie te laten bestaan en advies te laten geven,
wanneer ook inderdaad b. en w. ernstig rekening met
die adviezen houden. Dat is de hele bedoeling van de
raad geweest. Toen het eerste grote werkstuk van de
commissie (dat was een advies t.a.v. de straatnaam
geving in het Nijlan) b. en w. bereikte, heeft het col
lege dus in hoge mate rekening gehouden met het feit,
dat hier een commissie was ingesteld op grond van een
verordening, een commissie, waarin de raad door mid
del van die twee leden een grote mate van invloed zou
kunnen uitoefenen. Wij menen ook, dat het niet alleen
op de weg ligt van b. en w. om ernstig rekening te
houden met de adviezen van deze commissie, die door
de raad bij wijze van spreken voor dit onderwerp aan
b. en w. is toegevoegd, maar dat het ook op de weg
van de raad ligt om dit te doen, omdat het toch een
commissie is, die de raad zelf heeft gewenst en waarin
de raad ook een plaats heeft. En ik meen, dat bij alle
besprekingen, die over deze zaak zijn gevoerd, door de
sprekers uit de raad aan dit aspect ervan bij
voortduring te weinig aandacht is gegeven. Zou het
anders zijn, dan ik zeg, dat is aan de commissie in feite
de basis ontnomen; dan zullen de leden van die com
missie ook weinig lust voelen om hun arbeidskracht,
kennis en tijd ter beschikking van deze zaak te stellen.
En dan zou het ook werkelijk beter wezen, dat de raad,
als hij zich zo weinig van de werkzaamheden van deze
commissie wenst aan te trekken (en dat ben ik dan
ook volledig met de heer Van der Veen eens), deze com
missie dan ook maar ijlings afschaft. Maar de situatie
is tot dusver zo geweest, dat b. en w. zich en tegen
over de raad en tegenover de commissie verplicht heb
ben gevoeld om, ik mag het herhalen, aan deze advie
zen een grote mate van betekenis toe te kennen, ook
al zou misschien in de boezem van het college zelf een
advies in deze vorm (ik heb dat ook in een vorige raads
vergadering gezegd) niet tot stand zijn gekomen. Dit
is dus in tegenstelling met hetgeen ter gelegenheid van
de behandeling van deze zaak wel is gesteld, n.l. dat
dit college dus de neiging had om wensen van de raad
te negeren. B. en w. hebben zich juist bij de uitvoering
van deze zaak afgevraagd: in welke vorm wenst de
raad deze zaken tot stand te zien komen en hoe dient
een loyale houding van het college tegenover de com
missie te zijn? Ik mag herhalen: een commissie, die
door de raad zelf in het leven is geroepen, dat wil zeg
gen niet zelf in het leven is geroepen, maar waarvan
in een raadsverordening de basis is gelegd. Een der
gelijke commissie behoort een bepaalde plaats te heb
ben, anders dienen wij ons van deze hele commissie te
distanciëren. Maar ook en dit zou ik willen herha
len ligt het op de weg van de raad de voorstellen
van de commissie niet en bagatelle te behandelen. Dit
wat min of meer de principiële houding van het college
tegenover de werkstukken van deze commissie aan
gaat.
Nu is hier veel over deze namen gesproken en ik
geloof, dat het verstandig is om op veel dingen niet in
te gaan en ook veel dingen niet te herhalen. Zowel de
raad als het college weten wel precies hoe de zaken
staan. Maar er zijn hier enkele woorden van teleur
stelling geuit. Er is door de heer Kamstra de vraag
gesteld, waarom toch niet aan het hele verlangen van
de raad is voldaan en ik geloof, dat daar op het
ogenblik toch wel een antwoord op past. De heer Van
der Veen heeft gezegd: er is een motie aangenomen,
maar de notulen waren nog niet klaar en ik kan dus
de juiste bewoordingen van die motie op het ogenblik
niet reproduceren. Ik heb hier de tekst van de motie
voor me en die luidt:
De raad, gehoord de beraadslagingen, verzoekt
b. en w.:
Ie. de straatnamen van de voormalige zgn. West-
Indische buurt te herstellen;
2e. in het uitbreidingsplan 't Nijlê.n de andere straat
namen opnieuw te bezien en gaat over tot de orde van
de dag.
U zult zich herinneren, dat, toen in de raadsvergade
ring van 7 april deze motie aan de orde was, er door
de heer K. J. de Jong gevraagd is: als de raad deze mo
tie zou aannemen, zouden b. en w. dan bereid zijn haar
uit te voeren Van de kant van b. en w. is
toen gezegd: akkoord, dat zullen wij doen. Maar u zult
zich ook herinneren, dat er toen op dat moment al ter
stond een reserve is gemaakt t.a.v. de beide straten,
waarom het hier gaat. Er is toen onmiddellijk gezegd:
de geografische situatie van de Wolkammerij en van
de Lijnbaan is zo, dat wij in dat opzicht een voorbe
houd moeten maken. Op dat voorbehoud is toen in de
raad niet verder gereageerd, maar ik wil toch wel even
uitdrukkelijk stellen, dat wat er later is gebeurd niet
volledig nieuws is geweest, althans voor de raadsleden
niet volledig nieuws behoeft te zijn.
Nu wil ik graag een antwoord geven op de vraag
van de heer Kamstra: waarom zgn alle oude namen
niet volledig hersteld? Een antwoord, dat eigenlijk al
opgesloten ligt in de aanduiding, dat de geografische
situatie daar aanleiding toe gaf. De Pieter Lastman
straat, die niet tot de West-Indische buurt behoort,
maar die is afgeleid van de naam van een schilder,
wordt door de Julianalaan, waarvan het profiel in de
toekomst nog iets anders zal worden dan het bestaan
de, zo duidelijk in twee stukken gedeeld, dat hier niet
één straat is, maar in feite twee straten bestaan. Bij
uitvoering van het stratenplan in 't Nijlan zal de Wol
kammerij veel langer worden en b. en w. hebben het
daarom onjuist gevonden (en dat was ook in strijd met
de bedoelingen van de bekende verordening) om in een
gebied met andere namen een naam van een schilder
te handhaven. Die naam hoort in dat gebied niet thuis.
Bovendien achten b. en w. het onjuist om dan die schil-
dersnaam nog verder door te trekken en dus ook in
dat opzicht nog verder in strijd te komen met de be
doelingen van de eigen raadsverordening.
Aan dit stukje straat wonen 7 gezinshoofden, waar
van 2 zich daar gevestigd hebben na de naamsveran
dering van de straat. Er blijven dus 5 over. Voor het
merendeel zijn dit ambtenaren, waarvan niemand enig
materieel belang heeft bij herstel van de oude
straatnaam. Maar de vraag beantwoordende van
de heer Kamstra: hier was dus de geografische
situatie, die toch niet gedoogde, dat een straat
aan de andere kant van de Julianalaan hier
mee verbonden zou worden; hier was de uitzon
dering van die enige schildersnaamhier was het toe
komstige beloop van deze straat; hier was een zeer ge
ring aantal gezinshoofden, waarvan, zoals ik zeg, een
duidelijk belang bij een herstel van deze naam toch
werkelijk ontbrak.
Bij de Curagaostraat was het beeld ongeveer het
zelfde. We hebben dan echter niet de kwestie van de
scheiding door de Julianalaan en we hebben ook niet
de kwestie, dat het de enige schildersnaam was. Deze
Lijnbaan zal in de toekomst verder worden doorgetrok
ken. In feite is het een straat, die één naam behoort
te hebben en het zou dus onjuist zijn om een West-
Indische naam te gaan geven in een gebied met na
men van een ander karakter. Aan deze straat wonen
12 gezinshoofden, waarvan 2 zich na de naamsver
andering daar hebben gevestigd. In totaal waren hier
dus op dit geheel 15 gezinshoofden, waarvan tot dus
ver ik mag herhalen elk duidelijk belang om aan
een Pieter Lastmanstraat en aan een Curagaostraat te
wonen, werkelijk niet gebleken is. Het is een bekend
feit, dat de bevolking van Leeuwarden in een betrek
kelijk klein aantal jaren verwisselt. Wij hebben ge
meend, ons daarom niet te moeten bepalen tot het
standpunt van de bewoners van dit ogenblik. Nu is,
geloof ik, hiermede wel voor een deel op de vraag van
de heer Kamstra een antwoord gegeven. Het andere
deel betreft de kwestie van de namen van de andere
straten; een kwestie, die eigenlijk in het begin van
deze hele affaire niet heeft gespeeld, want toen ging
het alleen om een adres van de inwoners van de zgn.
West-Indische buurt. Die andere straatnamen zijn ook
bij herhaling in de raad genoemd en hebben wel enige