9 daartoe niet bereid; wij wensen uit respect voor jullie raad, die deze verordening vastgesteld heeft, tot het bittere einde de adviezen van de adviescommissie op te volgen, tegen heug en meug van onszelf misschien, maar in ieder geval tegen heug en meug van de raad. Dat is geen wijze van handelen, waarvoor ik waarde ring kan hebben. Ik kan nog wel op verschillende kleinigheden terug komen, die zonet door u zijn aangevoerd. Ik heb daar geen behoefte aan. Ik wil ook niet op het verschil tussen een verzoek en een uitnodiging aan b. en w. terugkomen. Het spreekt vanzelf, dat je nieuwe namen, die voor het eerst gegeven zijn, niet kunt herstellen; die kun je alleen opnieuw bezien. Het was bijzonder plezierig geweest wanneer de raad had kennis kunnen nemen van dat opnieuw bezien. Dat er iets aan gedaan is, blijkt niet. En als ik u hoor zeggen, dat er geen zakelijke reden is om iets te herstellen, dat u er ook niet toe bereid is en dat u een verzoek of een uitnodi ging van de raad eventueel naast u neer legt, wanneer u dat lust, dan heb ik eerlijk gezegd weinig vertrou wen in de wijze, waarop dat nieuwe bezien plaats heeft gehad. Ik wil nog een enkele opmerking maken over de Pieter Lastmanstraat, die niet tot de West-Indische buurt zou behoren. Als u de kaart erbij neemt, dan ziet u, dat wanneer over de zgn. West-Indische buurt wordt gesproken, een verzamelnaam is voor het complex waar het om gaat en dat de Pieter Lastman straat voor het deel, dat vroeger zo heette, daar on miskenbaar bij behoort. En wanneer u zegt, dat het volkomen mis is van de raad en dat het bepaald on- paald onmogelijk is om dat stuk aan de andere kant van de Julianalaan te betitelen met de naam van een schilder, die daar bij mijn weten niet gewoond heeft (het verband tussen het Nijlan en deze Lastman ont gaat mij, maar enfin, dat laat ik dan even buiten be schouwing), dan merk ik op, dat dit niet een gevolg is geweest van een advies van een adviescommissie en dat dit niet is geweest op wens van de raad, maar dat het een uitvinding is van b. en w. zelf. Die straat heette ook al zo, toen de Julianalaan daar al lag. Er is toen dus ook al een vergissing begaan. Ik heb respect voor de motivering, dat u liever een andere naam aan de andere kant van die straat heeft, maar u moet dat de raad niet in de schoenen schuiven. Die fout hebt u zelf begaan en het is waarschijnlijk niet de enige en eerste keer. Ik neem aan, dat wanneer we de kaart met straat namen zouden gaan bekijken, het toch bepaald niet moeilijk zou zijn om alle mogelijke soorten van impro visaties te ontdekken en zelfs alle mogelijke soorten van straatnamen belachelijk te maken; dat kan na tuurlijk altijd, maar daar gaat het niet om. Het gaat nu om het feit, dat de raad een bepaalde wens heeft uitgesproken en dat de raad de mogelijkheid wil heb ben om die wens te verwerkelijken. Ik meen, dat we op dit punt op medewerking van b. en w. aanspraak hebben, maar wanneer we die medewerking niet kun nen krijgen, dan zullen we het zelf moeten doen. Ik zou dus willen voorstellen om de verordening op de naamgeving van wegen in te trekken. Als u het op schrift wilt hebben, dan kunt u het krijgen. De Voorzitter: Dat zult u wel moeten doen, mijnheer Van der Veen. Laten we eerst maar eens afwachten wat we op schrift krijgen, dan kan dat deel van de beraadslagingen uitmaken. (Het voorstel wordt aan de voorzitter overhandigd. Ik heb dus nu gekregen een voorstel, luidende: Ondergetekenden stellen voor de verordening op de naamgeving van wegen in te trekken. Ondertekend door de heren Van der Veen en ik geloof Van Balen Walter. Dat voorstel kan dus mee deel uitmaken van de be raadslagingen. De heer K. J. de Jong: Ik heb na de woorden, die door de voorgaande sprekers gezegd zijn, eigenlijk niet zo heel veel te vertellen. Ik ben blij met de uitleg van de heer Bootsma, want daar blijkt duidelijk uit, dat datgene wat u gesteld heeft, n.l. dat de commissie eigenlijk als bliksemafleider moet fungeren, toch niet helemaal juist is en dat kan ik volledig onder schrijven. Ik geloof, dat het niet eerlijk is om te zeg gen: wij zullen die commissie desavoueren, wanneer wij dit voorstel aannemen. Ik heb er helemaal geen be hoefte aan om die commissie, die goed werk geleverd heeft, aan kant te schuiven en te zeggen: wat jullie gedaan hebben lijkt nergens meer op. Dat is, geloof ik, ook niet nodig. Wanneer mijn voorstel wordt pange nomen, dan zal dat best zó kunnen, dat die verordening aangepast wordt aan mijn voorstel. Deze verordening kan toch wel zo omschreven worden, dat de uiteinde lijke bevoegdheid bij de raad behoort, dat het college van b. en w. met voorstellen bij de raad dient te komen en dat de raad dus te beslissen heeft over de vraag hoe die namen zullen luiden. Daar kan die verordening toch wel bij aangepast worden? Dan zal het misschien een beetje een andere verordening worden, maar als dat per se niet mogelijk is, dan zal het uiteindelijk hier op neerkomen, dat de verordening afgeschaft zal moeten worden. Dan kom ik in hetzelfde schuitje te zitten als de heer Van der Veen. Maar dan zitten we nog met de vraag (en deze is bij aanvaarding van het voorstel van de heer Van der Veen nog niet opgelost)wanneer we de verordening afschaffen, wie stelt dan de straatna men vast? Doet het college dat? Dan kan men dus ook zo redenerentoen er geen verordening was, stelden b. en w. de straatnamen vast; toen kwamen wij er ook niet aan te pas. B. en w. dachten, dat er een verorde ning was, maar het was dus alleen maar een zgn. ge woonterecht, waar we eigenlijk altijd stilzwijgend onze goedkeuring aan hebben gegeven. Naar mijn mening is mijn voorstel iets positiever wanneer wij stellen: nu willen wij de bevoegdheid aan de raad geven. Dat kan dus met handhaving van de verordening, of, wanneer die verordening zich daar tegen verzet, desnoods zon der verordening. Maar ik zou er in het laatste geval toch wel prijs op stellen, dat de adviescommissie rustig blijft bestaan. Dan kan die commissie advies uitbrengen aan b. en w. en b. en w. kunnen dat advies dan bij hun voorstel aan de raad voegen en eventueel motiveren, waarom ze al of niet van dat advies zijn afgeweken. Nu weten wij er te weinig van, nu is het zeer onbe vredigend. Ik geloof dus, dat mijn voorstel, vergeleken bij dat van de heer Van der Veen, toch eigenlijk wel iets meer positieve waarde heeft. Ik ben bereid om aan de vraag, die ik inmiddels van de heer Drent je gekregen heb (Kunt u uw voorstel niet beter splitsen?) gevolg te geven en daarom zou ik u willen verzoeken om, over de punten a en b afzon derlijk te laten stemmen. Dan is het dus mogelijk om die beide dingen (de bevoegdheidskwestie en de kwes tie van een helemaal nieuwe regeling) los van elkaar te bezien. Wanneer echter punt a zou worden verwor pen, dan zou aanvaarding van punt b eigenlijk weinig zin hebben, want dan zouden b. en w. kunnen zeggen: u kunt ons nog zoveel verzoeken, maar we leggen het rustig naast óns neer. Maar ik wil aan die suggestie van de heer Drentje wel gevolg geven en dus in de eerste plaats alleen over punt a stemming vragen. Wanneer u zegt, dat dit voorstel niet voor aanne ming vatbaar is omdat de verordening die bevoegdheid juist heeft overgedragen aan b. en w., dan is mijn vraag of het toch niet mogelijk is om die verordening dan te wijzigen. Dat is dus een vraag van mij aan u, want ik heb er echt geen behoefte aan om een commissie te desavoueren. Ik zou dat echt nog wel eens duidelijker willen stellen, want ik geloof, dat de commissie zelf ons ook wel de weg gewezen heeft om te zeggen: fa cultatief stellen wij de mogelijkheid vast om met een geheel nieuw straatnamencomplex te komen. Daarmee zouden wij de commissie helemaal niet desavoueren en dan zou de commissie ook niet als bliksemafleider dienst behoeven te doen. Ik geloof dus, dat de weg om uit de moeilijkheden te komen hier door de commissie ook wel gevoeld is en wanneer wij het voorstel dat ik in gediend heb, zouden aanvaarden, wil dat helemaal niet zeggen, dat deze commissie nu de zondebok is geweest. Ik geloof bepaald niet, dat we deze richting uit moe ten en ik wil duidelijk verklaren, dat ik (en ook mijn fractie) daar geen behoefte aan heb (heeft). De heer Hoekstra: Ik wil gaarne terug komen op uw betoog, waarin u zegt, dat deze studie minder gelukkig is en niet zo zeer op wetenschappelijke basis zou be rusten. De gegevens zijn ontleend aan het werk van Rienks en Walther en o.a. aan de Friese encyclopedie. De naamgeving is door mij nog speciaal gecorrigeerd door de aandacht er op te vestigen, dat de namen ge schikt zijn voor verkortingen, zodat men dus helemaal niet over de Sjuck van Burmaniastraat hoeft te pra ten, maar eenvoudigweg over de Burmaniastraat. Dat geldt voor al die straten. In ieder geval lijkt het mij onjuist om, zoals u bent begonnen, de materiële be hoeften van de burgers daarbij te halen en u daarop te beroepen om de naam Wolkammerij te kunnen hand haven. Wat het voorstel betreft, dat ik hier heb inge diend: in de eerste plaats ben ik tot dit ondernemen gestimuleerd omdat er als het ware niets was; ik kon dus vanuit eenvoudige uitgangspunten aanvangen. Ik heb nadrukkelijk gezegd, dat ik dit voorstel niet als één geheel naar voren wenste te brengen, maar dat het een voorstel is om er zich op te oriënteren. Ik ben ook gaarne bereid daar allerlei veranderingen in aan te brengen. Het gaat hier dus ook niet om topony mische discussies. De toponymie is een zeer moeilijke wetenschap en ik neem het de commissie niet kwalijk, dat ze daar niet zo geweldig in thuis is. Ikzelf ben dat ook niet. En wat de verschillende tijden betreft, waarin deze heren hier hebben gewoond, ik zou zo zeggen: dat doet er niets toe. Met mijnheer Hopper bent u alleen zo ver gegaan, dat u zei, dat hij een Hollander was; maar hij leefde in 1398, dus wel degelijk in de tijd, dat de eerste drooglegging geschiedde. Ik heb hier slechts een poging gedaan om verdienstelijke mannen, zoals Van Weideren Rengers, te eren en daarbij kwa men ook deze andere namen uit de bus, uit wat voor landstreek ze dan ook komen, in welke tijd ze dan ook geleefd hebben, maar ze hebben met het Nijlan direct of indirect te maken. De hear Santema: Ik bin it wol mei de foarsitter fan de advyskommisje iens, dat dit sa njonkenlytsen in rel wurdt. Wy hawwe nou sünt augustus oer dizze kwesje oan'e gong west en forskillende aspekten hawwe har yn de üntjowing fan dizze affaire foardien. En it like wol, dat in diel derfan biëinige wêze soe, doe't wy yn de bigreatingssitting fan 27 april mei in lytse mear- derheit en dat wol ik hjir noch efkes sizze: mei 20 tsjin 16 stimmen dy moasje fan de hearen Van der Veen c.s. oannommen hawwe. Yn dyselde sitting hawwe de hear Drentje en ik in ütstel yntsjinne om it foech fan strjitnammejowing wer oer to dragen op 'e rie. En ta myn greate forwündering komme hjir nou fan ün- derskate siden stimmen, dy't der op üt wolle, dat wy ta it foech fan strjitnammejowing de rie bilêstigje moatte. Presiis itselde as hwat wy doe dien hawwe. Dat is ófstimd mei 6 tsjin 30 stimmen, mien ik. Mei in greate minderheit is dat dus forsmiten. En nou't de sitewaesje praktysk neat foroare is, nou ynienen kom me hjir sokke lüden nei foaren en wurdt der sa'n felle krityk op it dwaen fan b. en w. levere. En seis wurdt in hiel nij ütstel oan üs foarlein troch de hear Hoekstra. Ik bin it mei Jo iens, dat dat in „ratjetoe" is. As wy mei sa'n ütstel yn sé gongen, dan soenen wy al hielendal oan it forkearde kantoar wêze en ek üntrou wêze oan de foroardering, dy't de rie nou ienkear oan nommen hat. Ik wit net, oft de rie him doe yn dy bi- greatingsgearkomste wol réalisearre hat hwat hy mei it öfstimmen fan it ütstel fan de hear Drentje en my die. In protte riedsleden hawwe der doe en ek dizze joun hiel lang oer praten, mar it einbislüt is, dat hja it foech jown hawwe oan b. en w. Dat is dus de ienige ynstansje, dy't hjir oer to bislissen hat. En dat it twadde diel fan de moasje fan de hearen Van der Veen c.s. hjir sa ütlein wurdt, dat einliks, soe'k hast wol sizze, easke wurdt om dy nammen fan it Nijlan op 'e nij to bisjen, en leafst totael foroare wurde, is net de bi- doeling fan dy moasje. En omdat hy sa net ütlein is, kin oan dat twadde diel fan dy moasje ek net in oar karakter takend wurde as in „opnieuw bezien" en net in „herzien", lit üs dat foaral goed foar eagen halde. As mearderheit fan de de rie hawwe wy it foech om oer dizze saek to bislissen dus lein yn hannen fan b. en w. Nou't de saek sa stiet, geane wy ünder de druk fan nije aksjes, dy't wer üt de West-Yndyske wyk komme, hinne en wije der wer in kostber stik tiid oan. Dit hat mei demokrasy net mear to meitsjen. De foarige kear leinen de saken yndied oars. Ik haw dat ek etlike kearen sein. B. en w. binne büten har boekje gongen doe't se eigenmachtich dy nammen fan bisteande strjit- ten foroaren. Dat hawwe wy as ündemokratysk field. Mar as dizze saek nou sa troch giet, dan sjogge wy, dat biwenners, dy't fan to foaren noch net iens yn it Nijlan wennen, hjoed-de-dei ek al mei bigjinne. Der wurdt in aksje opset ik bin it folslein mei de hear Bootsma iens de Ljouwerter krante „jut" de saek in bytsje op en oare kranten dogge der ek oan mei en dan is de hikke fan de daem. Foar in goed bilied fan b. en w. soe ik sizze, dat wy nou oppasse moatte en dat wy asjebleaft net fierder gean moatte. Jitris: wy moatte mei dizze saek oppasse en ik fiel der seis al- hielendal neat mear foar in „oratio pro domo" to hal den foar it bistean fan dy kommisje. Dat lizze wy dus folslein yn hannen fan b. en w. Ik wol allinnich mar even opmerke, dat dy kommisje bistiet üt twa rieds leden en trije net-riedsleden en dat dy trye net-rieds- leden dus eigentlik as ik it praet hjir hear ek meidwaen soene oan it bihearskjen fan de miening yn'e rie. Sa leit de saek net. It is, lyk as de hear Bootsma hiel goed sein hat, oars net as in advyskommisje. En hwannear't nou dizze saek foroarje sil troch it oan- nimmen fan de twa ütstellen, dy't hjir lizze, dan kom me wy nei myn idé net yn in impasse, mar dan komme wy yn in nije tastan, nammentlik yn dizze tastan, dat tonei de kommisje like goed nedich wêze sil om, lyk as dat yn alle oare gemeenten bart, rjochtstreeks oan de rie to advisearjen. It soe fansels ek noch sa kinne, dat de kommisje har advys ütbringt oan b. en w., mar hwannear't der aensens in kommisje is, dan tinkt my, dat der in alle gefallen noch wol in foarm foar foun wur de kin, dat dy kommisje rjochtstreeks har miening ken- ber meitsje kin ek oan de riedsleden. Wy moatte dus net forjitte, dat dizze kommisje net bineamd is troch de rie, mar op forsiik fan de rie troch b. en w. Sa is de sitewaesje. En as wy hjir nou hiel lange forhalen oer halde, dan soe ik sizze, dat wy in hiel ein üt'e koers reitsje. En lit üs dan foaral bitinke, dat strjitnammen wol bilangryk binne, mar dat it it alderbilangrykste net is en dat wy nedich ris fan dizze saek of moatte, hwant wy forgrieme üs tiid. De heer Spiekhout: Ik zal niet meedoen aan het ver knoeien van veel tijd. Ik heb in eerste instantie dus ge vraagd, of u niet opnieuw deze namen zou willen be kijken, maar ik heb wel begrepen, dat u daar niet toe genegen bent. En de enige mogelijkheid lijkt me dan ook inderdaad om de bevoegdheid aan de raad te trek ken. Ik heb ook in de begrotingsvergadering aan het voor stel van de heer Santema mijn stem gegeven. Nu lijkt het mij technisch gezien toch beslist juist om het voor stel van de heer Van der Veen aan te nemen, omdat ik van u begrepen heb, dat wat de heer De Jong voor stelt op z'n minst al enkele bezwaren oplevert op grond van de Gemeentewet. Ik wil dan ook verklaren, dat ik aan dat voorstel mijn stem zal geven. Ik vind er wel een bezwaar aan kleven, n.l. dat dan, zoals de heer Santema ook al opgemerkt heeft, de adviescommissie zou verdwijnen. Ik geloof, dat we ons dan een stuk gereedschap zouden ontnemen (om het even op die ma nier te zeggen) en dat zou niet juist zijn. Ik meen dan ook, dat het goed is om, als dit voorstel van de heer Van der Veen zou worden aangenomen, nog een tweede voorstel aan de raad voor te leggen, n.l. om te beslui ten tot instelling van een adviescommissie. Want als de verordening wordt ingetrokken, is die adviescom missie weg. Dus moet er dan opnieuw een besluit van de raad komen tot instelling van een adviescommissie. Ik zou u dat voorstel dan ook hierbij willen geven. Het luidt: De raad besluit tot het instellen van een ad viescommissie voor de straatnaamgeving. Deze com missie zal bestaan uit 5 personen, waarvan minstens 2 lid van de raad zijn. Dit voorstel zal dus alleen in behandeling kunnen komen als het voorstel van de heer Van der Veen wordt aangenomen, maar ik geloof, dat het juister is om het nu al vast in het midden van de raad neer te leggen dan dat na een eventuele stemming te doen. De Voorzitter: Dit is dus het derde voorstel, dat ik hier op mijn tafel krijg. Ik zal het nog even herhalen: De raad besluit tot het instellen van een adviescom missie voor de straatnaamgeving. Deze commissie zal bestaan uit 5 personen, waarvan minstens 2 lid van de raad moeten zijn. Ondertekend door de heren Spiek hout en Drentje, als ik het goed lees.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1960 | | pagina 5