15 Punt 12 (bijlage no. 136). De heer Heidinga: Het is de raad bekend, dat tot dusverre met betrekking tot de woningbouw in het uit breidingsplan het Nijlan het systeem is gevolgd, dat de uitgifte van gronden, bestemd voor de bouw van een gezinswoningen, werd gekoppeld aan de uitgifte van gronden, bestemd voor eta gebouw. Zo lees ik dat ergens hier in de stukken. In het voorstel, dat nu aan de orde is, ontbreekt het ene element, namelijk de hoogbouw. Mijn vraag is dus: kan het college thans ook de toe zegging doen aan de raad, dat er op korte termijn een voorstel te verwachten is tot het afstaan in erfpacht aan de N.V. Bouwfonds Nederlandse Gemeenten van een bouwterrein, bestemd voor de bouw van etage woningen De Voorzitter: Ik zal in afwezigheid van de wethou der van openbare werken de vraag van de heer Hei dinga beantwoorden. Het is zo, dat de bouw door de N.V. Bouwfonds Ne derlandse Gemeenten een andere grondslag heeft dan de bouw door eigenbouwers, zoals door de heer Hei dinga is bedoeld. Die bouwers bouwen voor eigen reke ning en kunnen dan trachten de door hen gebouwde woningen te verkopen aan kopers, die zich dan zullen aanmelden, terwijl de grondslag van de activiteit van het Bouwfonds een andere is. Dat fonds heeft namelijk een aantal bouwspaarders, waarvan het spaarbedrag op een bepaald ogenblik die grootte heeft bereikt, dat men tot bouwen van een eigen woning kan overgaan. Daar is dus een aanmerkelijk onderscheid tussen. Waar om is de koppeling, die de heer Heidinga genoemd heeft, tot stand gebracht? Om ook in de sector, die door deze bouwers wordt bediend, etagebouw tot stand te zien gebracht. Die noodzaak bestaat niet t.a.v. het bouwen door het Bouwfonds Nederlandse Gemeenten, omdat daar dus het uitgangspunt heel anders is. Er is dus van het college, waar t.a.v. het bouwen door het Bouwfonds die noodzaak van koppeling niet be staat, ook niet op de door de heer Heidinga bedoelde termijn een voorstel te verwachten. Een voorstel, dat trouwens tot grondslag zal moeten hebben een over eenstemming met het Bouwfonds omtrent een bepaald bouwobject van etagewoningen. En die overeenstem ming is niet verkregen en die zal ook niet verkregen worden. Overigens komt er nog dit element bij, dat sinds zeer lang juist ten bate van deze categorie toe komstige eigenaren van woningen aan het Bouwfonds Nederlandse Gemeenten principe-toezeggingen zijn ge daan (altijd natuurlijk behoudens honorering van die toezeggingen door de raad) om tot uitgifte van gron den tot dit doel te geraken. Ik geloof, dat hier voor mij niet meer van te zeggen valt. De heer Heidinga: Uw antwoord heeft mij in genen dele bevredigd. Er is dus nu aan de raad medegedeeld, dat dit niet zal gebeuren. Het ligt dus niet in debedoeling, dat aan de N.V. Bouwfonds Nederlandse Gemeenten de zelfde eisen worden gesteld als aan onze eigen burgerij, laat ik het zo maar zeggen. Dat acht ik een discrimi natie. Ik zie geen enkele reden, waarom in het uit breidingsplan 't Nijlan aan de één bepaalde zwaar dere voorwaarden moeten worden gesteld dan aan de andere. Het spijt mij, maar dat hebt u, meen ik, ook niet aangetoond. Dat de N.V. Bouwfonds Nederlandse Gemeenten een andere positie inneemt, kan best waar wezen, maar toch niet een zodanige, dat die van in vloed moet zijn op de gronduitgifte. Indien wij menen daar bepaalde voorwaarden aan te moeten verbinden, dan moeten die voorwaarden voor iedereen gelden. Niet alleen voor de burgerij of voor de particulieren, maar evengoed voor het Bouwfonds. Zoals ik al zei, ik vind dit beslist een discriminatie van de particuliere bou wers. Eigenlijk kan ik het ook nog wel wat sterker zeggen. Aan een particuliere bouwonderneming is kort geleden (ik wil de naam ook wel noemen, het is J. G. Visser N.V.) door b. en w. geweigerd om grond voor eengezinswoningen in erfpacht te krijgen in het plan 't Nijlan. Genoemde N.V. wilde die woningen in de pre- mievrije sector bouwen, ongeveer 100 stuks. En zelfs was aan de koppeling aan de hoogbouw voldaan, omdat de N.V. Visser in het Nijlan al meer dan 100 premievrije flats bouwt. En toch wordt dat door b. en w. aan die N.V. geweigerd, terwijl het aan het Bouwfonds Neder landse Gemeenten wordt toegestaan zonder die kop peling. Dat vind ik een onrechtmatigheid. Eigenlijk is het woord discriminatie hier nog te zwak. Dit lijkt heel veel op dictatoriaal optreden. Daar lijkt het voor zover ik het zien kan veel op. Aan de ene kant pro testeert het college van b. en w. en trouwens ook de raad er met klem tegen, dat er te weinig woningwet woningen worden gebouwd, maar aan de andere kant schaffen we de initiatieven van de burgerij af. Ik zal er niet te veel woorden aan wijden, maar ik noem hier alleen maar het plan van Martens, waar het Friesch Dagblad nogal veel over geschreven heeft. En nu weer deze kwestie-Visser, die dus ook heel gewoon een briefje thuis krijgt met de mededeling: u komt niet in aanmerking voor een terrein voor de bouw van eengezinswoningen. Ja, als men dan deze dingen ziet en als men ook het dilettantis tisch geschipper ziet, dat b. en w. daar verder in het Nijlan uithalen met de woningbouwverenigingen en de beleggers, nu, dan vraag ik mij toch wel af: zijn wij zo wel op de goede weg voor de stad, waarvan wij de eer hebben inwoners te zijn? Ik zou zeggen, laten we de initiatieven, die uit de burgerij komen, zoveel mo gelijk de vrije hand laten, want daar zal de stad bij gebaat zijn. En dan zullen we ook het odium niet op ons laden, dat wij er aan medewerken, dat de woning nood in stand blijft. Want zoals dit nu gespeeld wordt lijkt dat er heel veel op. De Voorzitter: De heer Heidinga vergelijkt met el kaar of stelt gelijk met elkaar twee zeer verschil lende zaken. Dat heb ik in eerste instantie al gezegd. Dat is het bouwen op speculatie door bepaalde eigen bouwers voor de markt en het bouwen door het Bouw fonds. De heer Heidinga noemt dat eerste bouwen het ontwikkelen van initiatieven door de burgerij en zegt daarbij, dat die initiatieven door het beleid van dit col lege worden afgekapt. Hij vraagt: waarom worden aan het Bouwfonds niet dezelfde eisen gesteld als aan de eigen burgerij? Hij noemt dat discriminatie. Dat is toch een naar ons inzicht volledig verkeerd stellen van deze zaken, want wat is in wezen het bouwen door het Bouwfonds Dat is in wezen het bouwen voor in gezetenen, die een eigen huis wensen te laten bouwen. Dat zijn dus ingezetenen, die het initiatief ontwikkelen om op deze wijze te komen tot een eigen huis. En voor de realisatie van dat streven bedienen ze zich van het Bouwfonds in verband met de mogelijkheid van finan ciering van het huis. Maar ze zouden dat ook in be ginsel door een particuliere architect en een particu liere geldschieter kunnen laten doen. Het is dus niet zo, dat het Bouwfonds op dezelfde voet als deze eigen bouwers voor de markt bouwt, maar het is wel zo, dat hier een aantal ingezetenen zich een eigen woning wenst te verwerven en zich daartoe bedient van de hulp van het Bouwfonds. En het is daarom ook volstrekt on juist om een dergelijke club van ingezetenen de eis te stellen, dat ze naast het bouwen van een eigen woning nu ook maar voor de markt etagewoningen zouden gaan bouwen. Dat is een onmogelijke eis, die bij deze vorm van bouwen geen enkele plaats kan vinden. En daarom is de terminologie, die de heer Heidinga in dit opzicht heeft gebruikt ten aanzien van het beleid van het college, niet alleen onjuist, maar ook volkomen buiten het kader van de behartiging van deze zaak. Hier is geen enkel dictatoriaal optreden, hier is een bepaald beleid, dat het college voert om ook de etage- bouw in de sector van de markt tot ontwikkeling te brengen, wel wetende, dat de eigenbouwers wel heel graag eengezinswoninkjes voor de markt willen bou wen omdat zij daarmee natuurlijk de grootste winsten kunnen maken, maar waarbij dan dat gedeelte van het plan, dat in etagebouw zal moeten worden uitgevoerd, erbij blijft, althans dat gevaar bestaat. De heer Hei dinga valt nu over deze zaak, maar wat hier aan de raad voorgesteld wordt is volstrekt niets nieuws. De raad heeft in een vorige vergadering al besloten om op dezelfde basis een terrein voor 32 eengezinswoningen aan het Bouwfonds in erfpacht uit te geven. Dus ook in dit opzicht bestaat een precedent in de vorm van een raadsbesluit. En er is dus ook daarom geen enkele reden om op deze wijze het college aan te vallen. En dan wens ik niet in te gaan op de uitlatingen, die de heer Heidinga buiten de orde en buiten dit voor stel om aan het adres van het college doet. Ik wil alleen wel zeer nadrukkelijk bezwaar maken tegen de kwalificaties, die de heer Heidinga zich bepaald ten onrechte en zonder enige motivering t.a.v. het beleid van b. en w. met betrekking tot de woningbouwver enigingen en de beleggers veroorlooft. Verder wens ik hier niets van te zeggen. Z.h.st. wordt daarna besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. Punten 13, 13a en 14 (bijlagen nos. 146, 147 en 142). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van b. en w. Punt 15 (bijlage no. 134). De heer BootsmaDit voorstel is uiteraard een lo gisch voorstel, want we weten allemaal, dat dit uit breidingsplan er komen moet. Maar het geeft ons toch eigenlijk nog wel even aanleiding om u te vragen, of het mogelijk is ongeveer de tijd te bepalen, waarbinnen dit plan tegemoet kan worden gezien. Wij willen direct aannemen, dat hier met voortvarendheid aan wordt ge werkt, maar de raad is, dunkt mij, toch wel nieuws gierig om te weten hoe lang dit nog duurt. Zolang dit plan er niet is, dus terwijl het nog in voorbereiding is, kan er immers in dit gebied praktisch niets gebeuren. Daar zou ik dus graag iets van willen weten. De Voorzitter: Ik kan mij het ongeduld van de heer Bootsma best begrijpen. Ook voor het college zijn er bij voortduring tal van zaken, die het graag met grotere snelheid tot uitvoering zag komen, maar ook het col lege is afhankelijk van veel factoren, die soms die snelheid wel vertragen. Nu heb ik in verband met dit voorstel juist dezer dagen geïnformeerd bij de directeur der openbare werken naar de stand van zaken m.b.t. dit plan, omdat het wel waarschijnlijk was, dat een vraag, als de heer Bootsma nu gesteld heeft, vanuit de raad gesteld zou worden. De directeur heeft mij gezegd, dat de ontwerper van de herziening van het uitbrei dingsplan een heel eind gevorderd was. In grote trekken was zijn aanvankelijk plan in hoofdzaak klaar om ver der beoordeeld en dan uitgetekend te worden. Ik heb van mijn kant ook gevraagd wanneer dit plan dan ver wacht kon worden. Het antwoord was ook voor mij ten dele bevredigend, maar ik heb ook van mijn kant moe ten begrijpen, dat deze zaken hun tijd moeten hebben. Het antwoord was: in de loop van december of zo zullen de heren, die hiermee bezig zijn, wel met het werk zo ver zijn. Ik hoop, dat, zij het, dat het dan ook weer een half jaar verder is, in elk geval deze mede deling door de toekomst zal worden bevestigd. Op het ogenblik ben ik helaas niet in staat hier meer van te zeggen. De hear Santema: Yn de foarige gearkomste haw ik nei oanlieding fan de oankeap fan de lannen tusken Borniastrjitte en Badwei frege hoefier as it mei it üt- wreidingsplan wie. Doe hat de wethalder üs sein, dat it stüdzjeplan yn alle gefallen al oanwizing joech om to sizzen, dat bygelyks dy sportterreinen al in oare bi- stimming krije soenen. Ik bin fan herten bliid, dat wy nou yn alle gefallen dochs in datum neame kinne en dat wy yn 'e takomst, al is it dan ek pas oer in heal jier, hwat neijer oer dit plan ynljochte wurde sille. Ik hoopje fansels, dat der yndied ek gjin tükelteammen mear op de wei foun wurde sille en dat it sa troch gean mei, hwant it is in hiel bilangryk plan, ek yn forban mei it oanlizzen fan de rounwei. De Voorzitter: Ik heb weinig in tweede instantie te zeggen. Of wij in december a.s. al met een voorstel bij de raad zullen kunnen komen, heb ik in eerste aanleg niet gezegd, want u weet hoe de procedure voor het vaststellen van uitbreidingsplannen is. Het plan moet vier weken ter visie liggen voordat het raadsbesluit kan worden genomen. Door het volgen van deze procedure gaat dus aan een raadsbesluit al vooraf een periode van minstens 6 a 7 weken. Wat de directeur der open bare werken mij heeft gezegd is, dat men in december waarschijnlijk zover is, dat men bij b. en w. kan komen. Overigens is het tracé van de rondweg niet van dit plan afhankelijk. Het tracé van de rondweg is op basis van de ontwerpen voor de rondweg apart tot vaststel ling gekomen. Z.h.st. wordt daarna besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. Punten 16, 17 en 18 (bijlagen nos. 130, 131 en 144). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van b. en w. Punt 19 (bijlage no. 139). Mevrouw Ringenaldus-van der Wal: Onze fractie is verheugd over het voorstel i.z. de verbetering van de woningen aan de Jacob Binckesstraat. Het zijn meestal de vooroorlogse woningen, die aan een groot onderhoud toe zijn. Nu de gemeente ook al is begonnen met het aanbrengen van de noodzakelijkste verbeteringen aan meerdere complexen van haar woningbezit, en met het verrichten van het noodzakelijkste onderhoud, verheugt het ons, dat deze 39 woningen daar aan toe gevoegd kunnen worden. Wij hopen, dat ook de woning verenigingen dit voorbeeld zullen volgen, evenals de particuliere woningbezitters, opdat zodoende de oudere woningen weer in een goede staat van bewoning komen te verkeren. De Voorzitter: Ik geloof niet, dat ik mevrouw Ringenaldus veel behoef te antwoorden. Ik wil graag de door haar uitgesproken hoop delen. Ik moet echter wel een reserve maken t.a.v. de mogelijkheden, omdat die in heel grote mate van de mogelijkheden van finan ciering, dus in de eerste plaats van de stand van de onderhoudsfondsen, afhankelijk zijn. Maar indien die stand de noodzakelijke verbeteringen toelaat, is inder daad ook het streven van het college er op gericht om tot verbeteringen te komen. Z.h.st wordt daarna besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. Punt 20 (bijlage no. 141). De heer Venema: Mede namens mijn fractie wil ik het college van b. en w. dank zeggen voor het plaatsen op de agenda van dit voorstel, betreffende het aan brengen van verbeteringen in het stadsverzorgingshuis. Toch zou ik het college de volgende vragen willen stel len. Kunnen deze verbeteringen in het huis ook tot con sequentie hebben, dat de bouw van een nieuw tehuis öf van de baan is, öf in grote mate wordt vertraagd? Met al deze verbeteringen zijn we wel heel erg tevreden, maar er blijven echter nog wel enige wensen over, t.w. het in lichte kleuren verven van de gangen en deuren, de verbetering van de vloeren, het maken van hand vatten aan de muren etc. Het is mij natuurlijk bekend, dat de kosten van onderhoud op de vastgestelde begro ting voor 1960 zijn uitgetrokken, maar ik zou bij voor baat al aan het college willen verzoeken om, wanneer onverhoopt mocht blijken, dat deze posten niet toerei kend zijn en wanneer er een verzoek om een aanvullend krediet mocht komen, in gunstige zin op een dergelijk verzoek te beschikken. De heer Balt: Bij ons rezen ook de verschillende vragen, die de heer Venema gesteld heeft. Dat het stadsverzorgingshuis verbetering behoeft, daarover be hoeven we niet verder te praten. Maar nu bleek mij, dat bij de behandeling van de begroting voor 1959, toen ook weer verschillende dingen zijn besproken en verschillende vragen werden gesteld, door de voorzitter werd geantwoord, dat binnen afzienbare tijd de moge lijkheid kon bestaan, dat het college het gevolg zou kunnen overzien en zou kunnen weten op welke tijd ongeveer een deel van de tegenwoordige bevolking van het stadsverzorgingshuis, namelijk het zieke deel, zou kunnen overgaan. In afwachting van dat weten leek het b. en w. niet verstandig te besluiten om bepaalde voorzieningen te treffen. Moeten we nu uit dit voor stel opmaken, dat de hoop bij b. en w. vervlogen is, dat daar binnen afzienbare tijd een afdoende verbetering komt? Dat was mijn vraag. De heer Vellenga (weth.): Ik mag beginnen met de dank, die de heer Venema aan b. en w. gebracht heeft, namens het college te aanvaarden. In de tweede

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1960 | | pagina 8