4
5
De heer Ytsma: Ik meen uit de woorden van de
wethouder begrepen te hebben, dat hij toch wel meent,
dat het nuttig zou kunnen zijn, de suggestie, die ik
hier heb gedaan, hoewel daar wel veel risico's aan
vastzitten, vooral voor de firma Dames, met deze firma
te bespreken; ik ben geen jurist en ik kan niet beoor
delen, of het wettelijk niet mogelijk is om een contract
te maken met de clausule er in, die ik hier heb bedoeld.
Ik meende, dat wij hier wel eens vaker iets verhuren
voor een bepaalde termijn met de verlenging van ter
mijn tot termijn; dat moet m.i. dus wel mogelijk zijn.
Als het de bedoeling van de wethouder is deze suggestie
toch nog met betrokkene te bespreken, dan meen ik,
dat het beter is om dit voorstel vanavond van de
agenda af te voeren en met een besluit te wachten tot
de volgende vergadering.
De heer Heidinga: Het is eigenlijk geheel buiten de
orde, maar het is mij nu weer duidelijk geworden, dat
men er ontzettend voorzichtig mee moet zijn om terwille
van het tegengaan van iedere stagnatie, zonder hoof
delijke stemming, in te gaan op de suggesties van het
college t.a.v. het vaststellen van een uitbreidingsplan.
Daar kunnen later weer allerlei consequenties uit voort
vloeien, juist door de dingen die dan weer naar voren
komen. Dat knoop ik even in mijn oor. Maar toch meen
ik wel, dankbaar te kunnen zijn voor de uiteenzetting
van de wethouder. Er blijkt mij wel uit, dat de kans
voor de heer Dames nog helemaal niet verkeken is.
Dat mogen we hier, dunkt mij, toch wel rustig zeggen.
De heer Van der Schaaf (weth.): Ik wil nogmaals
stellen, dat wij niet de vrijmoedigheid zouden kunnen
hebben om hier een bouwvergunning te verlenen, voor
dat de raad heeft besloten tot verlegging van die weg.
Daar zijn we het dus wel over eens. Maar als we die
barrière genomen hebben, dan gaat het voor de heer
Dames inderdaad dagen in het Westen. (Stemmen: Er
is gevraagd om de heer Dames voor een jaar of 7, 8
vergunning te verlenen.) Ja, maar dat behoort natuur
lijk allemaal bij die morgenschemering. Wie heeft de
heer Ytsma overigens gesuggereerd om het op 7 of 8
jaar te stellen? Of had u dat in uw hoofd, mijnheer
Ytsma? U had toch voorgesteld: „of zoveel langer als
zou blijken dat het zou kunnen". Ik geloof, dat de heer
Dames hier moeilijk op kan ingaan, maar als hij dat
zou willen, dan blijft de andere moeilijkheid, dat ik
het zeer betwijfel, of het college een zodanige termijn
zou kunnen vaststellen. Ik moge er op attenderen,
dat het hier niet gaat om een verhuring. (De heer
Ytsma: Ja, dat heb ik wel begrepen.) Bij een ver
huring heeft men een veel grotere vrijheid. Hier gaat
het om het hanteren van publiekrechtelijke bevoegd
heden, die voor een bepaalde termijn moeten worden
gegeven en hier is alleen bepaald, dat het niet korter
zou zijn dan 5 jaar.
Mag ik er nog eens over denken, mijnheer Ytsma,
en, met de adviseurs achter mij, bekijken, of wij tot
zoiets als u voorstelt zouden kunnen komen Als er een
mogelijkheid voor is die ik niet zie dan zou daar
van gemeentezijde geen bezwaar tegen bestaan, be
halve dan het door mij genoemde wettelijke bezwaar.
Ik wil de zaak graag nog eens overwegen, maar ik
geloof niet, dat er veel in zit. Daarom meen ik te
moeten persisteren bij het voorstel.
De Voorzitter: Het punt is dus nu in twee instan
ties besproken. Ik stel u daarom voor om de beraad
slagingen te sluiten.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van b. en w.
Punt 15 (bijlage no. 178).
De heer Bootsma: Wanneer we deze raadsbrief
doorlezen, dan blijkt, hoewel het niet met zoveel woor
den gezegd wordt, dat de raad hier, populair gespro
ken, eigenlijk geen boodschap heeft, want het gaat
hier om het eventueel verlenen van een vrijstelling van
een bepaald artikel van de Bouwverordening op grond
van artikel 88. En daarvoor hebben b. en w. alleen de
competentie. Er zou dus eigenlijk bitter weinig van te
zeggen zijn, ware het niet, dat het geval als zodanig
toch nog wel even tot ons spreekt. Wanneer men n.l.
deze situatie beziet, dan blijkt en dat is ook wel uit
de stukken gebleken dat de lichtinval in genen dele
beperkt wordt. Dit is wèl het geval geweest door de
verbouw van de achterstaande woning, waar een ver
dieping op gezet is. Wanneer men dit beziet, ook mede
in verband met de zonnestand, dan is het uitgesloten,
dat deze vrij lage aanbouw ten behoeve van een ga
rage belemmerend op de lichtinval zou werken.
Het tweede motief dat b. en w. aanvoeren, n.l. dat de
open ruimte kleiner wordt en daardoor de toestand on-
aangenomer dan die al reeds is, is meer steekhoudend,
maar ik vraag me toch af, of het niet mogelijk ware
geweest, om, met vrijstelling van het bepaalde in dit
artikel, nadere voorwaarden te stellen, waardoor toch
ook tegemoet gekomen wordt aan de behoefte van
deze bewoner aan een garage, een behoefte ik meen
dit hier ook te moeten zeggen die steeds groter
wordt voor talloze bewoners van onze stad. Een ga
rage is voor velen haast even onontbeerlijk als de an
dere voorzieningen, die een woning vandaag de dag
vraagt.
Ik vraag me verder af, of het niet mogelijk ware ge
weest, eventueel in overleg met de aanvrager, de afme
tingen misschien nog iets te beperken. Hier wordt een
vrije breedte van 2.40 m genoemd. 2.25 m zou m.i. ook
voldoende zijn en men zou het bezwaar van een deur
kunnen opvangen door een schuifdeur en zelfs zou de
wand samengesteld kunnen worden, hetzij uit glas, het
zij uit gegolfd plasticglas. Er zou min of meer een aan
zicht kunnen worden verkregen als van een kas. Het
voorstel zou dan nog even aangehouden kunnen wor
den. Wanneer het voor het college niet meer mogelijk
is om op deze aanvraag terug te komen, dan zou ik
toch wel willen vragen, om, mocht hiervoor nog een
vernieuwde aanvrage inkomen, nog eens serieus
te willen bezien, of niet aan het verlangen zou kunnen
worden tegemoet gekomen.
De hear Santema: Nei hwat de hear Bootsma sein
hat haw ik net folie mear to sizzen: Ik haw niis al by
it foarige ütstel tocht: Hwat is it foar in net-jurist
dochs faek in swiere saek om oer hiel gewoane dingen
yn it libben ek in hiel gewoan bislüt to nimmen. Wy
steane hjir nammentlik foar in foroardering, dy't üs
sa forskriklik sterk bynt, dat wy oan hiel ridlike fra-
gen fan in boarger üt üs gemeente net mear foldwaen
kinne. Dat giet nei myn gefoel dochs wol in bytsje to
fier; dan krije de wet en de foroardering foar my
eigentlik it karakter fan in soarte fan twangsysteem.
En fan twang moatte wy nou ienkear neat hawwe. As
men dizze saek bisjocht lykas de hear Bootsma it hjir
niis foardroegen hat, dan leau ik, dat der yn 'e ta-
komst ek foar dizze boarger yn alle gefallen
noch wol hwat goeds forwachte wurde kin. It wie
dizze kear net in kwesje fan de wolstan, sa as men dan
ek wolris seit. De garaezjedoar dy't dêr oan de strjitte
komt, hat bipaeld neffens de „schoonheidscommissie"
nea üntsierend wurke en hat dus hielendal net in fak-
tor ütmakke foar it advys, mar hwat der efter dy
muorre sit, hat wol in faktor ütmakke op groun just
fan dy Bouforoardering. Ik leau, dat wy, hwannear't
wy dy Bouforoardering op dizze manear hantearje,
op 'en dür dochs wol in bytsje yn ünfrede reitsje mei
de boargers. En lykas ik wol faker sein haw, ek wy
fan de c.h. fraksje binne der tige op bigien, dat wy as
gemeentebistjür ek yn dizzen de frede biwarje.
De heer Heidinga: Ik wil beginnen met allereerst
toch wel toe te stemmen, dat het college formeel vol
komen terecht handelt, als het weigert wat hier ge
vraagd wordt. Maar wij hebben hier toch wel een zeer
wonderlijke figuur, want de brief, waarin de vergun
ning wordt geweigerd, eindigt met de mededeling, dat
de aanvrager van deze weigering binnen een maand in
beroep kan komen bij de gemeenteraad. Hij doet dit
en dan bericht het college aan de raad, dat het de
raad niet is toegestaan om deze vergunning alsnog te
verlenen. Dat is toch een rare figuur. Dat kan ik echt
niet plaatsen. Ik vind het toch werkelijk onelegant. Was
het nu niet beter beweest èn tegenover de aanvrager
èn tegenover de raad om dan direct te zeggen, dat
tegen deze beslissing van het college geen beroep open
staat
Wat het gebouwtje betreft, ben ik het volkomen eens
met de heer Bootsma. De lichtinval wordt er weinig of
absoluut niet door verminderd. Enfin, daar zal ik ver
der niet over uitweiden. Maar de oude Bouwverorde
ning, waarmee we nu altijd nog zitten, niettegenstaan
de de vele verzoeken uit de raad om een nieuwe, zegt
in artikel 17, dat er afwijking van de voorschriften
mogelijk is voor hoekpanden en voor gebouwen die aan
ten minste twee straten zijn gelegen. En bovendien
weten wij wel, dat iedere aanvraag nauwlettend door de
dienst en het college wordt onderzocht. Dus door het
geven van deze vergunning kan ook geen precedent
worden geschapen. Ik zie het niet, helemaal niet. Hier
kan niets anders gebeuren dan dat er een vrijstelling
verleend wordt, die overigens van alle kanten nauw
lettend wordt bezien. En voor die vrijstelling is er in
deze zaak dan ook, naar mijn mening, alle reden.
De heer Van der Schaaf (weth.): De heer Bootsma
heeft een beschouwing gegeven over dit geval. Hij heeft
ter sprake gebracht de lichtinval, die door het gevraag
de bouwwerk niet in nadelige zin wordt beïnvloed, maar
hij heeft, al wegende deze verschillende factoren, als
zijn mening die hij in vragende vorm gesteld heeft, laten
doorschemeren: Zou het hier niet mogelijk geweest
zijn, toch vrijstelling te verlenen? Nu wil ik wel zeg
gen, dat dit geval voor het college eigenlijk een geval
is geweest van „net niet". Ik kan me dus voorstellen,
dat een ander college, in redelijkheid oordelende, tot
de conclusie zou zijn gekomen: „net wel". Dit is echt
een geval, dat op de grens is geweest, maar het col
lege heeft gemeend om het niet te moeten doen, waar
bij natuurlijk wel een aantal overwegingen gelden. Een
overweging in de eerste plaats is deze en dan be
twist ik dit de heer Heidinga dat een geval als dit
wel degelijk als een precedent kan worden aangevoerd
in gevallen die overeenkomstig liggen. Dus ook voor
hoekpanden. In de praktijk toch is een concessie van
vandaag een argument voor morgen. Dat ondervinden
wij telkens weer. Maar dat neemt niet weg, dat voor
mij en voor het college in elk geval deze zaak er een
is geweest die net niet er meer door kon. We moeten
toch wel even begrijpen, dat, wanneer wij een achter-
terreintje van ongeveer 3 m- achter de achterkamer
hebben, dit wel een ongewenste woontoestand is. Wan
neer de gemeente dat in eigen woningen zou gaan doen,
dan zou daar uit deze raad stellig en terecht groot be
zwaar tegen gemaakt worden. Ik wil betogen, dat een
open achterplaatsje ter grootte van 3 m- bepaald heel
gering en ongewenst is. Maar daar staat tegenover,
dat de woning door het bouwen van een garage weer
een plus krijgt en al met al kan men dus, in redelijk
heid afwegende, naar mijn mening in dit geval ook
wel tot een andere conclusie komen. Daarom wil ik
dus wel gaarne verzekeren, dat m.i. want ik
spreek dus alleen voor mezelf, omdat ik het college niet
heb kunnen raadplegen een andere aanvraag die
iets gunstiger ligt, er net wèl door zou kunnen gaan.
De hear Santema praet yn gelike sin as de hear
Bootsma en hy dringt der fierder op oan, dat wy frede
halde sille mei alle minsken (haw ik it goed bigrepen,
mei alle boargers). Dat wurdt in hiele toer. (De hear
Santema: „Mei üs boargers sa folie mooglik".) „Mei
sa folie mooglik", sa sil ik it mar opfetsje. Dat bitsjut
lykwols foar it kolleezje, dat it him dochs wol halde
moat oan de foroarderingen dy't de rie, it heechste ge-
sach, fêststeld hat. (Laitsjen.) En dat is in punt dat
wol ik der by sizze dat by dit alles ek it omtinken
fan b. en w. hawn hat. Wy hawwe hjir to dwaen mei
in bouforoardering dy't it heechste gesach yn 'e ge
meente fêststeld hat en dêr moatte wy dus mei it noa-
dige omtinken mei omgean. Nou haw ik leaver fan de
gemeenterie it boadskip: „Jim geane der to krekt mei
om" as: „Jimme geane der to rüch mei om". En as ik
üt dit gesprek hjir joun it boadskip opnimme moatte
soe: „Jim kinne in bytsje royaler wêze mei it tapassen
fan frijstellingen, kolleezje", dan wol ik dat hiel graech
yn omtinken nimme. Ik sil my tonearsten krekt bi-
heine ta de bouforoardering en net ta moasjes oer
nammejowingskwesjes. Hwannear hjir dus de alge-
miene winsk wêze soe: It kin in bytsje mear lije as dat
b. en w. oan't nou ta wend wiene, nou, dan is dat in boad
skip dat ik leaver oannim as it boadskip dat wy to
frij mei bipalingen fan wetten en foroarderingen om-
springe soene. It akseptearjen fan dat leske fait my
dus hielendal net sa swier.
De heer Heidinga is gestruikeld over de brief waarin
ongeveer stond: „Kijk mijnheer, u kunt in hoger be
roep. Mijnheer gaat in hoger beroep en nu wordt er
gezegd: Het beroep is ongegrond". Ja, als men iets
thuis is in de rechtspraktijk, dan is dit niet zo'n won
der. De president van de rechtbank deelt aan iedere
verdachte mede: „U kunt van dit vonnis binnen 14
dagen in hoger beroep gaan". Deze gaat dan in hoger
beroep en het wordt afgewezen. Dat is een figuur, die
heel vaak voorkomt. Bovendien kon het in dit geval
niet anders. B. en w. hadden tegen deze man nooit
kunnen en mogen zeggen: „Mijnheer, u kunt niet in
hoger beroep". Dat had hij gewoon niet behoeven aan
te nemen. Wij hadden kunnen zeggen: „U hebt niet
veel kans", maar hij heeft het recht bij het weigeren
van een bouwvergunning in hoger beroep te gaan. Dat
staat in de verordening, dat mag tot nu toe en b. en w.
misdoen niets, als ze dat zeggen, maar wanneer wij
dus hier in de raad zeggen: „De raad moet dit beroep
ongegrond verklaren", dan is ook dat juist en daarom
geloof ik, dat deze opmerking van de heer Heidinga
door het college niet behoeft te worden geaccepteerd.
Ik meen, dat ik zakelijk de gemaakte opmerkingen
heb beantwoord en ik zou daarom willen zeggen, dat
er geen andere conclusie mogelijk is dan die is voor
gesteld, maar en dat durf ik namens mijzelf wel te
zeggen, doch namens het college niet dat een iets
gunstiger liggende aanvraag, die iets dichter bij de
voorschriften staat, nogmaals in welwillende overwe
ging kan worden genomen.
De heer Bootsma: Ik wil kort zijn. In de eerste
plaats wil ik de wethouder dank zeggen voor de mis
schien vage, maar toch wel toegezegde welwillendheid
t.a.v. een nader bezien van een nieuwe aanvraag, waar
bij ik dan, inhakende op het gesprek tussen de heer
Heidinga en de wethouder, toch eigenlijk nog wel be
hoefte heb om aan te dringen op een zo spoedig moge
lijk beschikbaar komen van een volledige bouwveror
dening. Het is mij n.l. gebleken, dat zelfs een volledige
bouwverordening niet meer verkrijgbaar is, waardoor
het dus de bouwende wereld wel vrij moeilijk gemaakt
wordt om te weten, wat nu precies wel en niet mag.
De hear Santema: It ünderskied leit dus eigentlik
hiel subtyl, mei ik wol sizze. It wie einliks sa, dat it
like folie kans hie, dat de forgunning jown wurde koe
as net. As dat sa leit, dan hie ik wol wollen, dat üs
kolleezje royael sein hie, dat it plan foldie oan de eas-
ken en dat it yn dizzen dochs wol de frijmoedichheit
hawwe soe om de bipalingen fan de Bouforoardering
sa to hantearjen, dat dizze man hjir dochs syn gong
gean koe. It muoit my, dat de saek nou sa leit. Hwant
jitris: wy sjogge der, binammen as dizze dingen sa
op 'e spits dreaun wurde, der fan kommen, dat troch
de boargerjj yn dizzen forfelend praet wurdt oer it
gemeentebistjür en ik leau, dat wy dat dochs wol sa
folie mooglik mije moatte. Hjir soe neat foroarje troch
de bou fan dizze garaezje. Hjir wie in kans om de frij-
stelling to jaen op groun fan de Bouforoardering en
dy kans gripe b. en w. net oan. Jitris: dat muoit my.
De wethalder hat my net hielendal bifredige en ik
hald my dan ek mar op hoop en freze fêst oan dy
ündüdlike tasizzing dy't de wethalder yn dizzen dien
hat.
De heer Heidinga: Ik geloof toch, dat er een klein
misverstand bestaat tussen de wethouder en mij. In
de aanbiedingsbrief staat: „Van het niet verlenen van
een vrijstelling staat evenwel geen beroep open, zodat
het uw raad niet mogelijk zal zijn het beroep in te
willigen en de vergunning alsnog te verlenen". Maar
dat is heel iets anders dan dat je in hoger beroep gaat
en je je zaak verliest. Of begrijp ik dat nu zo ver
keerd? Ik geloof, dat u helemaal niet op die zaak
ingegaan is, maar overigens stel ik daar ook niet zo
veel prijs op. We hoeven die dingen helemaal niet op
de spits te drijven, maar ik wil mij toch nog graag
even aansluiten bij de heren Bootsma en Santema. En
ik vertrouw, dat het college toch nog een weg zal
vinden om deze vergunning alsnog te verlenen.