6
7
De heer Van der Schaaf (weth.): Ik wil nog iets
toevoegen aan hetgeen ik in eerste instantie misschien
had kunnen zeggen. Dat is dit: De praktijk is hier, dat
het college vlot ontheffingen geeft tot het bebouwen
van binnenterreinen, wanneer op de begane grond geen
woning meer is bij bestaande bedrijfspanden of zo
danige te maken bedrijfspanden. Dat kan echter niet
altijd bij woningen, als hier het geval is, zodat geen
beroep op voornoemde gevallen kan worden gedaan.
Ik wilde die evenwel ter completering van het beeld,
dat de raad heeft van het beleid in dezen, toch even
mededelen.
De hear Santema hat sein: „Yn dit gefal hiene b. en
w. royael sizze moatten: Dit kin wol". Dat jowt net
folie, hwant as wy as kolleezje dizze matearje bihan-
nelje, dan moatte wy dêryn in bipaelde lyn bisykje
to finen. Nou kin men dus sizze: Yn dit gefal, by
trije meter kwadraat, hiene wy flot sizze moatten:
,,Jow dy forgunning mar óf", mar as men dat sa flot
docht en der net earne in „ho" is, hwerom docht men
dat dan ek net flot by 1 meter kwadraat en dat
soene wy bipaeld net wolle. Dus: hjir of dêr is in grins
en der binne altiten yn de praktyk gefallen, dy't flak
by dy grins komme en dan moat men dus, ien kear üt-
geande fan dy grins, sizze: It kin net, hwant der binne
altiten grinsgefallen, hwer't men dy grins ek leit. Dêr-
om is it stanpunt fan de hear Santema: „Jow royael
meiwurking". Mar dat is ek net in oplossing. Al is
men royael, dochs haldt men in grins, sij it dan in
royale grins. Mar dêr kin in oanfraech ek wer flak
by komme, sadat men dêr ek wer jusjes oer hinne gean
kin. Dat lost it probleem net op. Ik gun de hear San
tema, dy't it spyt, dat hjir net in forgunning jown is,
graech syn miening, mar ik leau net, dat it kolleezje
yn syn oerstjüging, dat it hjir goed dien hat, hjirtroch
komt to twiveljen. En forfelend praet, mynhear San
tema, sil der bliuwe, salang der forfelende minsken
binne. (Laitsjen.) Hwerby ik sizze wol, dat de hear
Santema troch my net ünder dy kategory rekkene
wurdt.
De heer Heidinga bepleit zoals ook de heer Boots-
ma heeft gedaan om een eventueel volgende aan
vraag alsnog in welwillende overweging te nemen. Ik
behoef dus mijn woorden te dien aanzien, eenmaal ge
zegd zijnde, niet te herhalen.
En dan is er nog het klein juridisch puntje. Ik ge
loof, dat we de raad daarmee maar niet moeten ver
moeien. Ik wil, als dat zo uitkomt, er nog wel eens met
de heer Heidinga enkele woorden over wisselen, maar
ik geloof niet, dat we daar deze volledige vergadering
mee moeten ophouden.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van b. en w.
Punten 16 en 17 (bijlagen nos. 180 en 185).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van b. en w.
Punt 18 (bijlage no. 189).
De heer Bootsma: Hoewel als regel voorstellen in
zake medewerking voor stichting van bijzondere scho
len als hamerstukken worden afgedaan, heeft een ge
deelte van mijn fractie er toch wel behoefte aan om
zich nader te oriënteren t.a.v. de geaardheid van deze
aangevraagde bijzondere school. Redenen waarom ik u
gaarne zou willen verzoeken om de behandeling van
dit punt tot de volgende vergadering uit te stellen,
althans wanneer wettelijke termijnen zulks niet zouden
verhinderen.
De Voorzitter: Mag ik u vragen, mijnheer Bootsma,
als u zegt, dat er bij uw fractie behoefte is om zich te
oriënteren t.a.v. de geaardheid van deze bijzondere
school, wat u daarmee bedoelt?
De heer Bootsma: Gewoon zoals ik het eigenlijk
zeg, n.l. wat precies de doelstelling en de beweegrede
nen voor het stichten van deze bijzondere school zijn.
Daar ligt een historie aan ten grondslag; dat is zeker
wel bekend, maar wanneer wij hier spreken over bij
zondere scholen, dan gaat het meestal over scholen op
levensbeschouwelijke grondslag. Ik meen, dat dat hier
niet het geval is. Zoals ik u reeds zeide, het is niet een
volledig fractie-standpunt, maar in elk geval is het
toch de opvatting van een aantal onzer fractiegenoten.
Hun is de tyd te kort geweest om zich hierover volledig
te bezinnen. Wanneer er dan overigens geen beletsels
aanwezig zijn, dan zouden wij dus gaarne dit uitstel
willen verzoeken.
De Voorzitter: Dan lijkt mij het beste, dat ik even
deze vergadering schors, opdat het college zich hier
over beraad. Ik durf hier zo geen antwoord op te
geven.
De vergadering wordt hierna geschorst.
Na heropening der vergadering deelt de Voorzitter
het volgende mede: Het beraad, dat het college op
het verzoek van de heer Bootsma heeft gehouden,
heeft het volgende resultaat gehad: Het college en ook
in het bijzonder zijn voorzitter is altijd graag geneigd
om, als er vanuit de raad gevraagd wordt gelegenheid
te mogen hebben om een zaak nader te overwegen en
als er geen bepaalde bezwaren zijn die zich tegen in
williging van dat verzoek zouden verzetten, welwillend
tegenover een dergelijk verzoek te staan. Maar in dit
geval ziet het college niet, dat het nadere beraad dat
de heer Bootsma en de zijnen wensen, tot enig resultaat
t.a.v. het voorstel van b. en w. kan leiden, omdat bij
een verzoek als hier ter tafel ligt de wet volstrekt niet
een onderzoek naar de vraag van de richting van het
onderwijs kent. En ook al zou dus het nadere beraad
van de heren Bootsma c.s. t.a.v. de geaardheid, zoals
hij het genoemd heeft, van deze neutrale bijzondere
school of, zoals hij het later verduidelijkt heeft, het
onderzoek naar de doelstellingen van het onderwijs en
de beweegredenen die tot de oprichting van deze school
hebben geleid en de hele geschiedenis, er toe leiden, dat
zij het bestaan van deze school volstrekt verwerpelijk
zouden vinden, dan nóg zou het college aan de raad dit
voorstel moeten doen. De mening van het college doet
n.l. volgens de wet niet ter zake, m.a.w.: dit uitstel
gevraagd op deze motivering, behoort naar de mening
van het college deze zaak niet op te houden, omdat wij
tenslotte ook rekening hebben te houden met de aan
spraken van de aanvrager op een vlotte en normale af
doening van zijn verzoek. Wij zouden de raad dus willen
adviseren deze zaak nu te behandelen. Mocht de heer
Bootsma er ondanks wat ik er nu van heb gezegd nog
anders over denken, dan staat het hem altijd vrij om
aan de raad een tegengesteld voorstel te doen en dan
kan de raad daar een beslissing over nemen.
De heer Bootsma: Misschien is het precies zoals u
zegt: dat nader beraad, dat enkele van mijn fractie
genoten graag zouden willen, geen verandering zou
brengen in de besluitvorming, maar het zou wel van
invloed kunnen zijn op de discussies die zich anders
misschien omtrent dit punt zouden ontwikkelen. Wan
neer het niet uitgesteld wordt, dan zal dit punt dus
vanavond behandeld moeten worden en dan verwacht
ik, dat juist degenen die ten aanzien hiervan iets na
ders zouden willen weten alvorens daarover te beslis
sen, hun bezwaren die er aanvankelijk misschien bij
hen bestaan, naar voren zullen brengen, maar die,
wanneer deze behandeling een vergadering zou worden
uitgesteld, dit punt misschien zonder verdere bespre
king de hamer zouden kunnen laten passeren. Wanneer
dus geen uitstel plaats heeft, dan voorzie ik, dat dit
punt misschien tot bepaalde misverstanden aanleiding
zou kunnen geven en als er overigens geen algemeen
belang met dat uitstel geschaad is, dan kan ik het
alleen nog maar betreuren, dat u hier niet aan mee kunt
werken. Ik zou het formeel kunnen stellen en zeggen:
Deze stukken zijn na de voorgeschreven tijd bij de raad
gekomen en op grond daarvan zouden wij ze niet kun
nen behandelen, maar zo formeel wil ik hier vanavond
niet zijn. Nogmaals, het spijt me, dat u niet aan dit
verzoek hebt kunnen voldoen.
De heer K. J. de Jong: Op zichzelf zou ik tegen
het verzoek om een voorstel aan te houden van een zo
grote fractie als die van de Partij van de Arbeid, al
thans van een groot deel van die fractie, geen bezwaar
hebben. De onderlinge verstandhouding is wel zo, dat
wij dat graag zouden doen. Maar ik geloof, dat het
door de heer Bootsma ingevoerde element hier eigenlijk
niet in discussie is. Wij hebben hier duidelijk onder
scheid te maken tussen een zaak van zelfbestuur en van
gemeentelijke autonomie. Ik meen, dat het hier een
zaak van zelfbestuur betreft, waarbij dus de gemeente
raad zonder meer heeft uit te voeren wat de rijkswet
aangeeft. Deze geeft aan, dat een aanvraag aan die
en die eisen moet voldoen en wanneer daaraan voldaan
wordt, dan dient die aanvraag door de raad behandeld
te worden. De aanvraag, die hier ligt, voldoet aan de
eisen van de L.O.-wet 1920, art. 72, en de kwestie waar
de heer Bootsma over spreekt, is niet aan de orde; die
doet niet terzake. De zaak van de richting of de levens
beschouwelijke grondslag is ter beoordeling aan de
ouders voorbehouden; die hebben wij so wie so te eer
biedigen. Ik zou zeggen: Juist omdat het zo staat, doet
het element van sympathie of van antipathie tegenover
de grondslag hier helemaal niet ter zake; aanhouding
van dit voorstel heeft dus, juist op die gronden, naai
mijn mening totaal geen zin. Wij kunnen dit voorstel
niet eens afwijzen, of we verliezen ons gezicht, eenvou
dig dus omdat deze materie niet tot de gemeentelijke
autonomie behoort, maar gewoon een stukje zelfbe
stuur is, n.l. het uitvoeren van de rijkswet. Ook omdat
de zaak van ,,de keuze der school aan de ouders" toch
eigenlijk een element is, dat eerder toejuiching ver
dient dan het tegenovergestelde, zou ik zeggen: Laten
we gerust deze zaak hier thans behandelen. Wanneer
er inderdaad bezwaren zouden zijn tegen de zaak zelve,
als deze aanvraag niet zou voldoen aan de eisen van
artikel 72 L.O.-wet, als de heer Bootsma zou zeggen,
dat hij zich daarover niet voldoende heeft kunnen oriën
teren, dan zou ik direct zeggen: Laten we het voorstel
van de heer Bootsma in overweging nemen en uitstel
verlenen, maar hier wordt een element in gebracht, dat
hier als zodanig niet thuis hoort en daarom voel ik
niets voor uitstel.
De heer Ytsma: Als u ons wilt adviseren te beslui
ten overeenkomstig het voorstel van b. en w., dan
meen ik, dat er voor een gedeelte van onze frac
tie gelegenheid moet zijn zijn stem voor of tegen
dat voorstel te motiveren, daar we er toch wel be
hoefte aan hebben om over iets meer tijd voor dit on
derwerp te kunnen beschikken. Dat is de kwintessens
van de zaak en ik begrijp niet, dat daar overwegende
bezwaren tegen worden gemaakt.
De heer Van der Heyde: Ik ben van oordeel, dat
de aanvraag tot schoolstichting inderdaad, zoals de
heer K. J. de Jong heeft opgemerkt, voldoet aan de
voorwaarden die gesteld zijn bij de wet. En dat die dus
moet worden toegestaan. Ik kan derhalve helemaal
geen reden vinden en het nut er werkelijk niet van in
zien, waarom het nodig is verder beraad over deze
kwestie te houden. Uiteindelijk moet het voorstel toch
worden aangenomen. Dus waarom kan het dan van
daag niet?
De Voorzitter: Ik zou van mijn kant kunnen her
halen wat ik in eerste instantie heb opgemerkt. Een
onderzoek of een oriënteren zoals de heer Bootsma
het heeft geformuleerd, omtrent de richting van dit
onderwijs doet in dit geval niet ter zake en waar de
heer Bootsma dat als motivering van zijn verzoek om
uitstel heeft aangevoerd en anders niet, geloof ik, dat
ik namens het college moet verklaren, dat wij ik
wil wel zeggen tot onze spijt, maar wij moeten ons ten
slotte aan de wet houden en rekening houden met de
aanspraken van de aanvrager van onze kant op die
motivering dus niet aan uitstel kunnen meewerken.
Maar het staat de heer Bootsma vrij om een voorstel
te doen. Dan kan de raad een besluit daarover nemen.
De heer Ytsma: Zou u ons dan niet in de gelegen
heid willen stellen om de vergadering even te schorsen,
opdat wij als fractie overleg kunnen plegen? Daar heb
ben we toch wel behoefte aan.
De Voorzitter: Nu weet ik niet, of de fractie schor
sing wenst of niet. Als ik dus namens de voorzitter van
de fractie het verzoek krijg om te schorsen, dan wil ik
u dat genoegen wel doen.
De heer Bootsma: Ik voel helemaal geen behoefte
aan schorsing. Ik geloof, dat we het zo ingewikkeld
niet moeten maken. Ik zal me dus beperken tot het
indienen van een voorstel tot aanhouding van dit punt
en laat de raad zich daar maar over uitspreken.
De Voorzitter: Ik heb dus nu het volgende, door de
heren Bootsma en Ytsma, als ik goed lees, onderteken
de voorstel ontvangen: „Ondergetekenden stellen voor
punt 18 van de agenda drie weken aan te houden". Ik
geloof, dat wij tenzij iemand van u hierover nog het
woord wenst, direct tot stemming kunnen overgaan.
Het voorstel Bootsma-Ytsma wordt verworpen met
15 tegen 13 stemmen. Voor stemden de heer W. de
Vries, mevr. Hiemstra-Molenaar, mevr. Boersma-Hem-
minga, en de heren J. de Jong, Drentje, Venema, Vol-
beda en Beuving, mevr. Ringenaldus-van der Wal en
de heren Vellenga, Ytsma, Klijnstra en Bootsma.
De heer Ytsma: Op gevaar af, dat ik toch niet aan
uw wensen voldoe, zou ik de bepaalde gemoedsbezwa
ren die ik in verband met het voorstel van b. en w.
heb, hier toch wel naar voren willen brengen. Ik vraag
my persoonlek af, waarom hier in Leeuwarden door
de Leeuwarder Schoolvereniging nog een neutrale bij
zondere school in stand wordt gehouden. Dat zelfde
vraagt zich ook een groot deel van mijn fractiegenoten
af, en ook wel in onderwijskringen stelt men zich,
naar ik meen, deze vraag. Ik wil u vooral vertellen,
dat er tot dusverre geen enkele gelegenheid voor is
geweest om dit in de raad te brengen en ik meen, dat
dit voorstel juist aanleiding kon zijn om daar bij deze
gelegenheid iets van te zeggen. Deze schoolvereniging
vraagt dus op het ogenblik van ons medewerking tot
het stichten van een nieuwe school. Zonder dat ik nu
het onderwas aan de Hofschool iets te kort zou willen
doen, wil ik toch wel als mijn mening te kennen geven,
dat onze openbare scholen en onze gewone bijzondere
scholen kwalitatief zeker niet behoeven onder te doen
voor eerstgenoemde school en het lijkt mij daarom toe,
dat er, onderwijs-technisch gezien, eigenlijk geen enkele
behoefte bestaat aan het in stand houden van deze school.
Bovendien hebben wij hier sinds jaar en dag en ik
wil u wel vertellen, dat dat voor mij erg zwaar weegt
de z.g. wy kindeling voor de scholen. Die wijkindeling
is in de eerste plaats, dunkt mij, gemaakt uit verkeers
technische overwegingen. De ouders hebben hun kin
deren graag op een school, die zo dicht mogelijk bij hun
huis staat, en anderzijds heeft men, geloof ik, destijds
willen afstappen van het indelen van de scholen naar
de maatschappelijke gesitueerdheid van de ouders en
van de leerlingen. Ik geloof, dat de school op het Hof
plein niet aan die voorwaarden voldoet: noch aan de
wijkindeling noch aan het feit, dat men afgestapt is
van de indeling naar de maatschappelijke gesitueerd
heid van de ouders en van de leerlingen en het is daar
om dat wij ons in onze fractie ernstig afvragen, of er
aanleiding is om deze school te laten bestaan. Het zal
u wellicht duidelijk zijn, dat het, gezien onze twijfel-
gevoelens t.a.v. de noodzaak van het in stand houden
van deze school door de Leeuwarder Schoolvereniging
uiterst moeilgk is om onze medewerking te verlenen
aan de bouw van een nieuwe school. In feite toch zou
dit impliceren, dat wij het voortbestaan van deze school
van belang achten.
Gezien de motieven, die ik hier op het ogenblik
naar voren breng, ben ik niet bereid om mijn mede
werking te verlenen aan het bouwen van een nieuwe
school voor deze Leeuwarder Schoolvereniging.
De Voorzitter: Nu zou ik nogmaals de vergadering
willen schorsen, want ik krijg een seintje, dat boven de
koffie voor de dames en heren klaar staat.
De heer Hoekstra: Met gemengde gevoelens heb ik
tot nog toe de discussie gevolgd, vooral omdat ik geheel
aan uw zijde sta en aan de zijde van hen, die de nadruk
hebben gevestigd op het wettige karakter van de actie
van dit schoolbestuur. Mijn kinderen hebben op die
school gegaan, maar ik zou er, evenmin als u, toe in
staat zijn om hier nu precies een omschrijving te geven
van de geaardheid van die school. De doelstelling lijkt
mij wel eenvoudig te omschrijven; de schoolvereniging
wenst kleine klassen, meer onderwijzers dus, en boven-