6 7 De heer Van der Schaaf (weth.): Ik wil nog iets toevoegen aan hetgeen ik in eerste instantie misschien had kunnen zeggen. Dat is dit: De praktijk is hier, dat het college vlot ontheffingen geeft tot het bebouwen van binnenterreinen, wanneer op de begane grond geen woning meer is bij bestaande bedrijfspanden of zo danige te maken bedrijfspanden. Dat kan echter niet altijd bij woningen, als hier het geval is, zodat geen beroep op voornoemde gevallen kan worden gedaan. Ik wilde die evenwel ter completering van het beeld, dat de raad heeft van het beleid in dezen, toch even mededelen. De hear Santema hat sein: „Yn dit gefal hiene b. en w. royael sizze moatten: Dit kin wol". Dat jowt net folie, hwant as wy as kolleezje dizze matearje bihan- nelje, dan moatte wy dêryn in bipaelde lyn bisykje to finen. Nou kin men dus sizze: Yn dit gefal, by trije meter kwadraat, hiene wy flot sizze moatten: ,,Jow dy forgunning mar óf", mar as men dat sa flot docht en der net earne in „ho" is, hwerom docht men dat dan ek net flot by 1 meter kwadraat en dat soene wy bipaeld net wolle. Dus: hjir of dêr is in grins en der binne altiten yn de praktyk gefallen, dy't flak by dy grins komme en dan moat men dus, ien kear üt- geande fan dy grins, sizze: It kin net, hwant der binne altiten grinsgefallen, hwer't men dy grins ek leit. Dêr- om is it stanpunt fan de hear Santema: „Jow royael meiwurking". Mar dat is ek net in oplossing. Al is men royael, dochs haldt men in grins, sij it dan in royale grins. Mar dêr kin in oanfraech ek wer flak by komme, sadat men dêr ek wer jusjes oer hinne gean kin. Dat lost it probleem net op. Ik gun de hear San tema, dy't it spyt, dat hjir net in forgunning jown is, graech syn miening, mar ik leau net, dat it kolleezje yn syn oerstjüging, dat it hjir goed dien hat, hjirtroch komt to twiveljen. En forfelend praet, mynhear San tema, sil der bliuwe, salang der forfelende minsken binne. (Laitsjen.) Hwerby ik sizze wol, dat de hear Santema troch my net ünder dy kategory rekkene wurdt. De heer Heidinga bepleit zoals ook de heer Boots- ma heeft gedaan om een eventueel volgende aan vraag alsnog in welwillende overweging te nemen. Ik behoef dus mijn woorden te dien aanzien, eenmaal ge zegd zijnde, niet te herhalen. En dan is er nog het klein juridisch puntje. Ik ge loof, dat we de raad daarmee maar niet moeten ver moeien. Ik wil, als dat zo uitkomt, er nog wel eens met de heer Heidinga enkele woorden over wisselen, maar ik geloof niet, dat we daar deze volledige vergadering mee moeten ophouden. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. Punten 16 en 17 (bijlagen nos. 180 en 185). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van b. en w. Punt 18 (bijlage no. 189). De heer Bootsma: Hoewel als regel voorstellen in zake medewerking voor stichting van bijzondere scho len als hamerstukken worden afgedaan, heeft een ge deelte van mijn fractie er toch wel behoefte aan om zich nader te oriënteren t.a.v. de geaardheid van deze aangevraagde bijzondere school. Redenen waarom ik u gaarne zou willen verzoeken om de behandeling van dit punt tot de volgende vergadering uit te stellen, althans wanneer wettelijke termijnen zulks niet zouden verhinderen. De Voorzitter: Mag ik u vragen, mijnheer Bootsma, als u zegt, dat er bij uw fractie behoefte is om zich te oriënteren t.a.v. de geaardheid van deze bijzondere school, wat u daarmee bedoelt? De heer Bootsma: Gewoon zoals ik het eigenlijk zeg, n.l. wat precies de doelstelling en de beweegrede nen voor het stichten van deze bijzondere school zijn. Daar ligt een historie aan ten grondslag; dat is zeker wel bekend, maar wanneer wij hier spreken over bij zondere scholen, dan gaat het meestal over scholen op levensbeschouwelijke grondslag. Ik meen, dat dat hier niet het geval is. Zoals ik u reeds zeide, het is niet een volledig fractie-standpunt, maar in elk geval is het toch de opvatting van een aantal onzer fractiegenoten. Hun is de tyd te kort geweest om zich hierover volledig te bezinnen. Wanneer er dan overigens geen beletsels aanwezig zijn, dan zouden wij dus gaarne dit uitstel willen verzoeken. De Voorzitter: Dan lijkt mij het beste, dat ik even deze vergadering schors, opdat het college zich hier over beraad. Ik durf hier zo geen antwoord op te geven. De vergadering wordt hierna geschorst. Na heropening der vergadering deelt de Voorzitter het volgende mede: Het beraad, dat het college op het verzoek van de heer Bootsma heeft gehouden, heeft het volgende resultaat gehad: Het college en ook in het bijzonder zijn voorzitter is altijd graag geneigd om, als er vanuit de raad gevraagd wordt gelegenheid te mogen hebben om een zaak nader te overwegen en als er geen bepaalde bezwaren zijn die zich tegen in williging van dat verzoek zouden verzetten, welwillend tegenover een dergelijk verzoek te staan. Maar in dit geval ziet het college niet, dat het nadere beraad dat de heer Bootsma en de zijnen wensen, tot enig resultaat t.a.v. het voorstel van b. en w. kan leiden, omdat bij een verzoek als hier ter tafel ligt de wet volstrekt niet een onderzoek naar de vraag van de richting van het onderwijs kent. En ook al zou dus het nadere beraad van de heren Bootsma c.s. t.a.v. de geaardheid, zoals hij het genoemd heeft, van deze neutrale bijzondere school of, zoals hij het later verduidelijkt heeft, het onderzoek naar de doelstellingen van het onderwijs en de beweegredenen die tot de oprichting van deze school hebben geleid en de hele geschiedenis, er toe leiden, dat zij het bestaan van deze school volstrekt verwerpelijk zouden vinden, dan nóg zou het college aan de raad dit voorstel moeten doen. De mening van het college doet n.l. volgens de wet niet ter zake, m.a.w.: dit uitstel gevraagd op deze motivering, behoort naar de mening van het college deze zaak niet op te houden, omdat wij tenslotte ook rekening hebben te houden met de aan spraken van de aanvrager op een vlotte en normale af doening van zijn verzoek. Wij zouden de raad dus willen adviseren deze zaak nu te behandelen. Mocht de heer Bootsma er ondanks wat ik er nu van heb gezegd nog anders over denken, dan staat het hem altijd vrij om aan de raad een tegengesteld voorstel te doen en dan kan de raad daar een beslissing over nemen. De heer Bootsma: Misschien is het precies zoals u zegt: dat nader beraad, dat enkele van mijn fractie genoten graag zouden willen, geen verandering zou brengen in de besluitvorming, maar het zou wel van invloed kunnen zijn op de discussies die zich anders misschien omtrent dit punt zouden ontwikkelen. Wan neer het niet uitgesteld wordt, dan zal dit punt dus vanavond behandeld moeten worden en dan verwacht ik, dat juist degenen die ten aanzien hiervan iets na ders zouden willen weten alvorens daarover te beslis sen, hun bezwaren die er aanvankelijk misschien bij hen bestaan, naar voren zullen brengen, maar die, wanneer deze behandeling een vergadering zou worden uitgesteld, dit punt misschien zonder verdere bespre king de hamer zouden kunnen laten passeren. Wanneer dus geen uitstel plaats heeft, dan voorzie ik, dat dit punt misschien tot bepaalde misverstanden aanleiding zou kunnen geven en als er overigens geen algemeen belang met dat uitstel geschaad is, dan kan ik het alleen nog maar betreuren, dat u hier niet aan mee kunt werken. Ik zou het formeel kunnen stellen en zeggen: Deze stukken zijn na de voorgeschreven tijd bij de raad gekomen en op grond daarvan zouden wij ze niet kun nen behandelen, maar zo formeel wil ik hier vanavond niet zijn. Nogmaals, het spijt me, dat u niet aan dit verzoek hebt kunnen voldoen. De heer K. J. de Jong: Op zichzelf zou ik tegen het verzoek om een voorstel aan te houden van een zo grote fractie als die van de Partij van de Arbeid, al thans van een groot deel van die fractie, geen bezwaar hebben. De onderlinge verstandhouding is wel zo, dat wij dat graag zouden doen. Maar ik geloof, dat het door de heer Bootsma ingevoerde element hier eigenlijk niet in discussie is. Wij hebben hier duidelijk onder scheid te maken tussen een zaak van zelfbestuur en van gemeentelijke autonomie. Ik meen, dat het hier een zaak van zelfbestuur betreft, waarbij dus de gemeente raad zonder meer heeft uit te voeren wat de rijkswet aangeeft. Deze geeft aan, dat een aanvraag aan die en die eisen moet voldoen en wanneer daaraan voldaan wordt, dan dient die aanvraag door de raad behandeld te worden. De aanvraag, die hier ligt, voldoet aan de eisen van de L.O.-wet 1920, art. 72, en de kwestie waar de heer Bootsma over spreekt, is niet aan de orde; die doet niet terzake. De zaak van de richting of de levens beschouwelijke grondslag is ter beoordeling aan de ouders voorbehouden; die hebben wij so wie so te eer biedigen. Ik zou zeggen: Juist omdat het zo staat, doet het element van sympathie of van antipathie tegenover de grondslag hier helemaal niet ter zake; aanhouding van dit voorstel heeft dus, juist op die gronden, naai mijn mening totaal geen zin. Wij kunnen dit voorstel niet eens afwijzen, of we verliezen ons gezicht, eenvou dig dus omdat deze materie niet tot de gemeentelijke autonomie behoort, maar gewoon een stukje zelfbe stuur is, n.l. het uitvoeren van de rijkswet. Ook omdat de zaak van ,,de keuze der school aan de ouders" toch eigenlijk een element is, dat eerder toejuiching ver dient dan het tegenovergestelde, zou ik zeggen: Laten we gerust deze zaak hier thans behandelen. Wanneer er inderdaad bezwaren zouden zijn tegen de zaak zelve, als deze aanvraag niet zou voldoen aan de eisen van artikel 72 L.O.-wet, als de heer Bootsma zou zeggen, dat hij zich daarover niet voldoende heeft kunnen oriën teren, dan zou ik direct zeggen: Laten we het voorstel van de heer Bootsma in overweging nemen en uitstel verlenen, maar hier wordt een element in gebracht, dat hier als zodanig niet thuis hoort en daarom voel ik niets voor uitstel. De heer Ytsma: Als u ons wilt adviseren te beslui ten overeenkomstig het voorstel van b. en w., dan meen ik, dat er voor een gedeelte van onze frac tie gelegenheid moet zijn zijn stem voor of tegen dat voorstel te motiveren, daar we er toch wel be hoefte aan hebben om over iets meer tijd voor dit on derwerp te kunnen beschikken. Dat is de kwintessens van de zaak en ik begrijp niet, dat daar overwegende bezwaren tegen worden gemaakt. De heer Van der Heyde: Ik ben van oordeel, dat de aanvraag tot schoolstichting inderdaad, zoals de heer K. J. de Jong heeft opgemerkt, voldoet aan de voorwaarden die gesteld zijn bij de wet. En dat die dus moet worden toegestaan. Ik kan derhalve helemaal geen reden vinden en het nut er werkelijk niet van in zien, waarom het nodig is verder beraad over deze kwestie te houden. Uiteindelijk moet het voorstel toch worden aangenomen. Dus waarom kan het dan van daag niet? De Voorzitter: Ik zou van mijn kant kunnen her halen wat ik in eerste instantie heb opgemerkt. Een onderzoek of een oriënteren zoals de heer Bootsma het heeft geformuleerd, omtrent de richting van dit onderwijs doet in dit geval niet ter zake en waar de heer Bootsma dat als motivering van zijn verzoek om uitstel heeft aangevoerd en anders niet, geloof ik, dat ik namens het college moet verklaren, dat wij ik wil wel zeggen tot onze spijt, maar wij moeten ons ten slotte aan de wet houden en rekening houden met de aanspraken van de aanvrager van onze kant op die motivering dus niet aan uitstel kunnen meewerken. Maar het staat de heer Bootsma vrij om een voorstel te doen. Dan kan de raad een besluit daarover nemen. De heer Ytsma: Zou u ons dan niet in de gelegen heid willen stellen om de vergadering even te schorsen, opdat wij als fractie overleg kunnen plegen? Daar heb ben we toch wel behoefte aan. De Voorzitter: Nu weet ik niet, of de fractie schor sing wenst of niet. Als ik dus namens de voorzitter van de fractie het verzoek krijg om te schorsen, dan wil ik u dat genoegen wel doen. De heer Bootsma: Ik voel helemaal geen behoefte aan schorsing. Ik geloof, dat we het zo ingewikkeld niet moeten maken. Ik zal me dus beperken tot het indienen van een voorstel tot aanhouding van dit punt en laat de raad zich daar maar over uitspreken. De Voorzitter: Ik heb dus nu het volgende, door de heren Bootsma en Ytsma, als ik goed lees, onderteken de voorstel ontvangen: „Ondergetekenden stellen voor punt 18 van de agenda drie weken aan te houden". Ik geloof, dat wij tenzij iemand van u hierover nog het woord wenst, direct tot stemming kunnen overgaan. Het voorstel Bootsma-Ytsma wordt verworpen met 15 tegen 13 stemmen. Voor stemden de heer W. de Vries, mevr. Hiemstra-Molenaar, mevr. Boersma-Hem- minga, en de heren J. de Jong, Drentje, Venema, Vol- beda en Beuving, mevr. Ringenaldus-van der Wal en de heren Vellenga, Ytsma, Klijnstra en Bootsma. De heer Ytsma: Op gevaar af, dat ik toch niet aan uw wensen voldoe, zou ik de bepaalde gemoedsbezwa ren die ik in verband met het voorstel van b. en w. heb, hier toch wel naar voren willen brengen. Ik vraag my persoonlek af, waarom hier in Leeuwarden door de Leeuwarder Schoolvereniging nog een neutrale bij zondere school in stand wordt gehouden. Dat zelfde vraagt zich ook een groot deel van mijn fractiegenoten af, en ook wel in onderwijskringen stelt men zich, naar ik meen, deze vraag. Ik wil u vooral vertellen, dat er tot dusverre geen enkele gelegenheid voor is geweest om dit in de raad te brengen en ik meen, dat dit voorstel juist aanleiding kon zijn om daar bij deze gelegenheid iets van te zeggen. Deze schoolvereniging vraagt dus op het ogenblik van ons medewerking tot het stichten van een nieuwe school. Zonder dat ik nu het onderwas aan de Hofschool iets te kort zou willen doen, wil ik toch wel als mijn mening te kennen geven, dat onze openbare scholen en onze gewone bijzondere scholen kwalitatief zeker niet behoeven onder te doen voor eerstgenoemde school en het lijkt mij daarom toe, dat er, onderwijs-technisch gezien, eigenlijk geen enkele behoefte bestaat aan het in stand houden van deze school. Bovendien hebben wij hier sinds jaar en dag en ik wil u wel vertellen, dat dat voor mij erg zwaar weegt de z.g. wy kindeling voor de scholen. Die wijkindeling is in de eerste plaats, dunkt mij, gemaakt uit verkeers technische overwegingen. De ouders hebben hun kin deren graag op een school, die zo dicht mogelijk bij hun huis staat, en anderzijds heeft men, geloof ik, destijds willen afstappen van het indelen van de scholen naar de maatschappelijke gesitueerdheid van de ouders en van de leerlingen. Ik geloof, dat de school op het Hof plein niet aan die voorwaarden voldoet: noch aan de wijkindeling noch aan het feit, dat men afgestapt is van de indeling naar de maatschappelijke gesitueerd heid van de ouders en van de leerlingen en het is daar om dat wij ons in onze fractie ernstig afvragen, of er aanleiding is om deze school te laten bestaan. Het zal u wellicht duidelijk zijn, dat het, gezien onze twijfel- gevoelens t.a.v. de noodzaak van het in stand houden van deze school door de Leeuwarder Schoolvereniging uiterst moeilgk is om onze medewerking te verlenen aan de bouw van een nieuwe school. In feite toch zou dit impliceren, dat wij het voortbestaan van deze school van belang achten. Gezien de motieven, die ik hier op het ogenblik naar voren breng, ben ik niet bereid om mijn mede werking te verlenen aan het bouwen van een nieuwe school voor deze Leeuwarder Schoolvereniging. De Voorzitter: Nu zou ik nogmaals de vergadering willen schorsen, want ik krijg een seintje, dat boven de koffie voor de dames en heren klaar staat. De heer Hoekstra: Met gemengde gevoelens heb ik tot nog toe de discussie gevolgd, vooral omdat ik geheel aan uw zijde sta en aan de zijde van hen, die de nadruk hebben gevestigd op het wettige karakter van de actie van dit schoolbestuur. Mijn kinderen hebben op die school gegaan, maar ik zou er, evenmin als u, toe in staat zijn om hier nu precies een omschrijving te geven van de geaardheid van die school. De doelstelling lijkt mij wel eenvoudig te omschrijven; de schoolvereniging wenst kleine klassen, meer onderwijzers dus, en boven-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1960 | | pagina 4