16 17 De heer Van der Schaaf (weth.): Ik wil graag be ginnen met toe te geven, dat deze gang van zaken voor de bewoners van onze dorpen een bittere teleur stelling inhoudt. De heer De Vries heeft dat al gefor muleerd en wij hebben dat ook gedaan met deze woor den, dat wij het zeer betreuren. Ik mag in het voorstel van de heer De Vries dus wel zien niet zozeer een oppositie tegen het voorstel van b. en w., als wel het beamen van de gedachtengang van b. en w. Wij vinden het ook werkelijk jammer en nu wil ik reeds in het begin van mijn beantwoording stellen, dat het het col lege ernst is geweest om te zorgen, dat Wirdum een aantal woningen krijgt. Het is door de heer De Jong al even gezegd. Bij de laatste begrotingsbehandeling heeft de heer Jongbloed er op aangedrongen om gedurende een aantal jaren enige woningen hij noemde 4 per jaar te gaan bouwen. Toen vrij laat in het jaar, na het vaststellen van de contingenten woningwetwonin gen die voor Leeuwarden disponibel waren, bleek, dat er voor de dorpen nog een aantal van 9 beschikbaar was, hebben wij besloten om dit in overleg met de wo ningstichting Leeuwarden-Leeuwarderadeel te gaan realiseren. We hebben ons toen niet beperkt tot 9, maar we hebben er 12 van gemaakt, zodat wij drie blokjes van vier zouden kunnen bouwen. Dat is en dat wil ik in alle kalmte, maar toch met de grootste nadruk stellen een ernstige poging geweest om te voldoen aan de in de dorpen bestaande behoefte. Het is natuurlijk niet nodig daar meer woorden aan te be steden, maar ik stel er prijs op om dat te zeggen. Nu die poging is mislukt, richten zich van verschillende zijden de aanvallen op het college van b. en w. Ik mag toch wel in grote mate bestrijden, dat dat juist is, want wat wij hebben gedaan is, aan de woningbouwvereni ging die ook vele verdedigers in deze raad heeft, te vragen; Bent u bereid dit geval aan te pakken? Wij hebben daarbij een ernstig gesprek gehad met een aan tal representanten van de vereniging over de hoogte van de huur. We hebben hun de vraag gesteld: Acht u het acceptabel voor Wirdum een huur van f 15,50 h f 16,te realiseren en men heeft daar van de zijde van het bestuur vrij vlot op geantwoord: Ja. Toen hebben wij het de woningbouwvereniging in handen gegeven, zoals wij dat plegen te doen, wanneer wij aan een dergelijke vereniging medewerking vragen voor het rea liseren van een bouwplan. Wij hebben haar daarbij alle steun verleend. Ik wil ook nog even memoreren, dat wij t.a.v. deze 152 woningen die nu 168 zijn geworden en die zich in handen bevinden van de vereniging Beter Wonen, in overleg met de woningbouwvereniging wer ken, dat wij tot en met behulpzaam zijn bij alle moge lijke besprekingen, maar dat het in wezen een zaak van de woningbouwvereniging is. Vele besprekingen zijn daar aan gewijd. Onze hoofdambtenaren stellen in onze opdracht hun tijd daarvoor beschikbaar en dezen voe ren de afsluitende besprekingen op het departement om het verschil tussen de curveprijs en de aangeboden aannemersprijs te overbruggen. Moeizaam werk, dat veel waardering verdient, die ik hier in het openbaar wens uit te spreken. Dezelfde procedure is toegepast voor de realisatie van de 12 woningen voor de dorpen. Maar als dan het geval zich voordoet, dat voor deze woningen een prijs uit de bus komt, die schrikt u niet f 37.000,of meer dan f 3000,per woning te duur is, dan accepteer ik per se niet het verwijt aan het college, dat dit in gebreke zou zijn. Dat kan ik niet accepteren. Het ligt niet aan ons, het ligt ergens an ders; ik weet niet, waar het ligt. Ik kom daar nog op terug. Wij hebben verder gesteld, dat wij deze pogingen niet opgeven. In dit jaar moeten wij het opgeven. Waar om? Omdat op de datum van 1 november of enige da gen later het niet gerealiseerde contingent over de ge hele provincie in herverdeling wordt gebracht. Dan had u het kunnen beleven, dat 9 woningen van Leeuwarden naar elders waren gegaan, waar ze minder op hun plaats zijn dan in Leeuwarden. Ik stel me voor, dat wij, als zich dat had voorgedaan, dan terecht een flinke mate van kritiek uit de raad zouden hebben te accepteren. Nu wij er in slagen het kwantum van 152 op te voeren tot 168, wil ik er toch ook begrip voor vragen, dat wij hiermee iets binnen halen, dat wij an ders niet hadden gekregen en dat had misschien toch ook wel enige waardering mogen hebben. Het is voor onze gemeente niet verloren gegaan. Het is ons voornemen, zoals u blijkt uit de raads- brief, het in het jaar 1961 nog eens te proberen. Heb ben wij of heeft de woningbouwvereniging het verkeerd geprobeerd? Ik geloof het niet. Die heeft zich gewend tot de architect die ze gewoonlijk hadden, de heer Rid- dersma, die bepaald niet een dure wijze van bouwen over zich heeft. Die heeft een tekening ingediend in dezelfde trant als voor de woningen die enige jaren ge leden zijn gebouwd. Die woningen waren toen dus realiseerbaar en nu is gebleken, dat er een enorm groot verschil was. Nu kan men zeggen: Had men niet meer dan één aannemer moeten raadplegen Dat is niet direct een zaak die wij ons moeten aantrekken. Het is mij intussen bekend, dat de woningbouwvereniging in elk geval op twee adressen heeft gevraagd. Het ene bouwbedrijf had er geen interesse voor en het andere heeft een prijs opgegeven. De aannemer aan wie de prijs is gevraagd, is aanbevolen door de architect. Hier is nergens iets geweest, waardoor wrijvingen zouden kunnen ontstaan, waardoor haperingen zijn te verkla ren. Hier is alleen de omstandigheid, dat de prijs niet is gehaald. Nu kan men er verstoord over zijn, dat hier niet gebouwd wordt. Ik wil niet zeggen, dat ik daar verstoord over ben, maar wel, dat ik het in hoge mate betreur en dat wij in het volgende jaar opnieuw zullen pogen dit nog wel te doen slagen. Wat mij betreft, ben ik dus bereid om, als zou blijken, dat de woning stichting hier niet voldoende energie ontwikkelt, deze haar initiatief te doen intrekken en de zaak in handen van de gemeente te geven, maar dan kom ik in een lijn, die vanuit deze raad wel eens is bestreden. Mogelijk kan het lukken in het volgende jaar. Of het zeker is, weet ik niet. Maar het is niet billijk om nu aan het college te verwijten, dat dit hier iets zou doen, waar door de dorpen in het gedrang komen. Er is zelfs de uitdrukking gevallen -ik meen bij de heer Santema dat de stad de dorpen zou negeren. Ik heb zojuist het bewijs gegeven, dat dit niet het geval is. Nu is even ter sprake gekomen de brief van de Fe deratie van Verenigingen voor Dorpsbelang. Het pre advies hierop heeft inderdaad een hele poos op zich laten wachten. Ik heb er niet het minste bezwaar tegen om toe te zeggen, tenzij de aanwezige leden van b. en w. door hoofdschudden te kennen zouden geven, dat zij daar anders over denken, dat dit preadvies in de volgende vergadering ter tafel zal zijn. Maar ik geloof, dat men toch eigenlijk een beetje formeel heeft gedacht Wanneer de dorpen adresseren om woningen te krijgen, waar hebben ze dan meer aan: aan de beantwoording van hun brief of aan wat hier is gedaan: een poging om aan hun verlangen te voldoen? Dat is naar mijn idee toch ook wel van het grootste belang, van meer belang dan de beantwoording van een brief. Dat neemt niet weg, dat die alsnog kan plaats hebben. Men kan dus wel zeggen, dat die brief formeel niet beantwoord is, maar men kan niet zeggen, dat het adres niets heeft uitgewerkt en dat er geen aandacht aan geschonken is. Er is zelfs zeer serieus aandacht aan geschonken door daden te stellen. Tenslotte is nog aan de orde gekomen de kwestie van de uitbreidingsplannen. Dat moet men ook niet overdrijven. Aan dit plan voor Wirdum zou met toe passing van art. 20 Wederopbouwwet medewerking zijn verleend, in afwijking van het geldende uitbreidings plan, omdat er een uitbreidingsplan in voorbereiding is, dat economischer van opzet is. Het feit dus, dat ef niet een vernieuwd uitbreidingsplan is dat moet de raad goed begrijpen heeft aan deze zaak geen ver traging gegeven. Wij plegen in dergelijke gevallen vlot artikel 20 Wederopbouwwet toe te passen en de pro vincie is geneigd daaraan haar medewerking te verle nen. Het is nog onlangs gebeurd, dat een bewoner van de dorpen idee had om te gaan bouwen, maar moei lijkheden voorzag, doordat er geen uitbreidingsplan is. Ik heb hem gezegd: Als u met een plan komt om één of twee woningen te bouwen, dan ben ik bereid de volledige medewerking van het college op grond van het in voorbereiding zijnde uitbreidingsplan toe te zeg gen en het zal ook gelukken die te krijgen. Dus dat element moet men niet overdrijven. Dit neemt echter niet weg, dat wij er naar streven, zoals ook al gezegd is, om met de grootst mogelijke spoed dit uitbreidings plan af te maken. Ik moet echter wel begrip vragen voor het feit, dat onze stedebouwkundige afdeling uiteraard nogal zwaar is belast. Wij hebben niet, zoals vroeger, een eigen stedebouwkundige. Er is een drie tal ambtenaren dat aan de uitbreidingsplannen werkt onder supervisie en onder leiding van de architect en het is niet mogelijk om alles tegelijk te doen. Niettemin heeft de dienst van openbare werken voor een aantal plannen stukken geproduceerd, die in principe de in stemming van b. en w. hebben en sommige daarvan zijn ook al op voorhand besproken met de provinciale planologische dienst, zodat er achter de schermen be paald wel aan gewerkt wordt. Zo is b v. voor het plan in Wirdum de PPD geraadpleegd. Die heeft enkele op merkingen gemaakt, die nader worden bezien. Voor Wytgaard is een plan ontworpen, dat op de afdeling Financiën want die komt tenslotte ook nog aan het geval te pas -in bewerking is. Ook Financiën is een gehandicapte afdeling, waar tenslotte ook niet alles in één dag kan gebeuren. Voor Lekkum is er vrij spoedig iets te verwachten; wanneer het plan voor Goutum ge reed kan zijn, is nog niet te bepalen, wat echter niet wegneemt - zoals uw raad bekend is uit discussies van nog niet zo lang geleden in zijn college dat ook in Goutum particuliere woningbouw mogelijk is. Wan neer men dat alles overziet, dan reduceert het geval zich naar mijn mening tot deze proporties, dat de dor pen een bittere pil hebben te slikken, maar dat wij wil len trachten met vereende krachten nog tot een oplos sing te komen. De toon van verwijt die hier doorklinkt bij sommige sprekers, is verklaarbaar, maar het ver wijt is toch niet aan het juiste adres gericht. En wan neer de heer Hartstra dan de acclamatie doet, dat het een ramp voor de dorpen is, dat zij bij Leeuwarden zijn gevoegd, dan wil ik op dit late uur, pardon, op dit heel vroege uur, niet daartegen gaan strijden. Wil men dat zeggen, dan moet men dat maar zeggen; ik ben van mening, dat dit niet het geval is, maar we zullen elkaar wel nooit ons gelijk kunnen bewijzen. Ik ge loof, dat het amendement van het verbinden van punt c (het verzoek om het noemen van een datum voor de uitbreidingsplannen voor de dorpen) aan het voorstel van de heren De Vries en Santema op een voorstel om 168 woningen aan de Vollerij en de Spinnerij (straten die nog een andere naam zullen krijgen) te bouwen, wel een beetje vreemd en vèrgezocht is. Ik weet niet, of de heer voorzitter van onze vergadering die mening deelt, maar dat is mijn mening. Hoe is het mogelijk zo is nog gevraagd dat in andere dorpen wèl woningen gerealiseerd kunnen wor den? Voor zover zich dat beweegt in de particuliere sector, is dat wel duidelijk. Dan hebben bepaalde men sen er het geld voor over om die woningen te bouwen. E leggers echter zullen daar niet spoedig voor te vin den zijn. Woningwetbouw zal moeten worden geprodu- :eerd door plaatselijke bedrijven die er voor geoutil leerd zijn. Er is nog wel eens op een dorp een timmer man-aannemer, die enige knechten heeft en die in staat s om twee-drie-vier woningen per jaar te bouwen. Een iergelijke aannemer is in dit geval echter niet naar roren gekomen en ik heb zo het idee, dat dat misschien )ok wel een van de redenen is, dat het plan niet kon loorgaan. Nu heeft de heer Jongbloed nog gevraagd laar de verwachtingen i.z. de uitbreidingsplannen voor Ïe dorpen voor 1961. Ik heb daar al iets van gezegd. De heer Santema heb ik eigenlijk ook wel beant- voord. Ik accepteer dus niet, dat het college van b. en v aier in gebreke zou zijn. De heer Spiekhout zou de beantwoording van ver schillende vragen afwachten. De heer Bosgraaf is ook wel beantwoord. Tenslotte is de vraag gesteld: Kan het college een fatum noemen voor het presenteren van de uitbrei dingsplannen in deze dorpen Ik ben niet in staat om 'P dit ogenblik daarvoor een datum te noemen, maar k heb dus enige inlichtingen verstrekt over de stand (an de plannen Wirdum, Wytgaard en Lekkum. Dit wel summier gebeurd, maar ik heb er toch iets van ezegd en ik durf er niet meer van te zeggen. Ik durf iet name niet een bepaalde datum vast te leggen. 7aar nog bij komt, dat dus door het opkomen van xtra werkzaamheden die soms bijv. verband houden iet industrialisatie, de afdeling die deze plannen moet roduceren, de opdracht krijgt om andere dingen te laten voorgaan die op dat moment een hogere priori teit moeten hebben. Ik zou eigenlijk willen vragen, of de raad met de inlichtingen die ik heb verstrekt, ge noegen wil nemen. Wat dan tenslotte het voorstel van de heer De Vries betreft, zullen we op het verzoek onder punt a: met spoed een preadvies uit te brengen, antwoorden, dat dit in de volgende vergadering gebeurt Er kan overi gens na wat ik uiteen gezet heb niet veel nieuws meer worden verwacht. Tegen punt b: wegen te zoeken, opdat in 1961 een aantal woningen in één of meer dorpen zou worden gereali seerd, heb ik geen bezwaar, maar dit voorstel is com pleet overbodig, omdat ik heb uiteen gezet, dat wij in derdaad het voornemen hebben om dit alsnog in 1961 eens te proberen. Ik zou het hier graag bij willen laten. Ik heb het idee, dat ik alles ongeveer beantwoord heb. Mocht het niet zo zijn, dan word ik er wel op ge attendeerd. De heer J. de Vries: De gang van zaken, door de heer wethouder geschilderd, lijkt mij volkomen juist. Hij heeft nog wel eens verwijtend, naar ik mij meen te herinneren, in mijn richting gekeken, maar dat zal dan misschien een abuis zijn of een verkeerd aanvoelen op dit late of vroege uur van wat ik heb ge zegd. Ik heb alleen maar vragen gesteld en ik had geen enkel verwijt aan het college, behoudens dan betref fende het feit, dat de brief die de Federatie heeft ge schreven, tot op vandaag anderhalf jaar na dato niet is beantwoord. Als ik het college dus daarover een verwijt zou maken, dan lijkt het mij, dat het dit ook aan zichzelf heeft te wijten, want de bittere pil die Wirdum moet slikken ten gevolge van het niet door gaan van dit plan, gaat men niet vergulden, maar in tegendeel nog meer bitter maken door hieraan juist het niet beantwoorden van de brief van de Federatie te kop pelen. Daarover heb ik even willen praten. Overigens ga ik met uw toezegging graag volledig akkoord. Het lijkt mij dan ook niet nodig om dit voorstel nog in stemming te brengen, althans wat mij betreft, maar ik heb uitdrukkelijk willen stellen, dat elke schijn van discriminatie tussen stad en dorp moet worden ver meden. Daarom hield mijn voorstel dus geen afbrekende kritiek in t.o.v. het college, maar was het t.a.v. de verhouding tussen college en burgerij eerder te ver staan in opbouwende zin. De heer Kamstra: Ik heb altijd bijzondere waar dering voor hetgeen de heer De Jong zegt. Vanavond heb ik hem al een tien gegeven, maar deze keer kan het nog geen één worden. Het is niet juist, dat hier het college iets wordt verweten, althans door mij is dat niet gedaan. Ik heb b. en w. niet in gebreke ge steld. Ik heb alleen gezegd, dat het voor Wirdum wel een bijzonder triest geval was en de vraag gesteld: Is er een andere regeling voor net plattelandsdeel van een stadsgemeente dan voor een gemeente, die uitsluitend een plattelandskarakter heeft? Ik heb wel t.o.v. het uitbreidingsplan gezegd, dat het te lang duurde voor het afkwam en gevraagd, wanneer het zal komen, want het is toch waar, dat al twee jaren achter elkaar door de raad is uitgesproken, dat er noodzakelijk een uitbreidingsplan voor een bepaald dorp zou moeten komen. Wanneer echter het college ons toezegt, dat met de meest mogelijke spoed daaraan zal worden ge werkt en dat het de raad dan wel zal bereiken, dan zijn wij bereid om onze aanvulling op het voorstel van de heren De Vries en Santema in te trekken. De heer K. J. de Jong: Nog één opmerking. Ik be hoef niet zoveel te vertellen, want ik geloof, dat de discussie wel heeft bewezen, dat wat ik gezegd heb, nu ook wel door de raad aanvaard wordt. Maar ik be grijp niet, dat men mij dit nu begint aan te wrijven, want ik heb, meen ik, de zaak toch wel zo duidelijk mogelijk gesteld. Ik voel ook niets voor een discrimi natie van de dorpen t.o.v. de stad of omgekeerd, maar we moeten het toch ook niet overdrijven. We moeten zakelijk zijn in ons oordeel en ik geloof, dat dit hier op een bepaald moment even niet meer het geval was. Ik meen, dat het mijn plicht als raadslid is om daar op te attenderen. Ook al zou mij dat dan een 1 bezorgen van de zijde van de heer Kamstra. Dan zou ik willen

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1960 | | pagina 9