2 3 het controlerapport betreffende de dienst van Sociale Zaken. Dit rapport heb ik niet horen noemen, zodat ik aanneem, dat ik mij even vergist heb. Mag ik de vraag alsnog stellen? De Voorzitter: Dan moet ik even kijken waar dat bij hoortInderdaad, dit komt voor in het controlerap port van kas en boeken van de gemeente-ontvanger. Dan geef ik u het woord, mijnheer Heidinga. De heer Heidinga: Ik heb gezien, dat het Kinder dagverblijf over het jaar 1959 een huurschuld heeft van f 8.847,47, terwijl er over 1960 een huurschuld is van f 6.390,Nu zal die rekening van het Kinderdagver blijf over 1960 vermoedelijk nog niet helemaal zijn af gesloten, maar mijn vraag is eigenlijk deze: Is die huur schuld invorderbaar door de gemeente? Hebben we enige kans, dat die binnenkomt, of komt daar niets van terecht? Dat zou ik graag willen weten. De heer Tiekstra (weth.): De vraag of deze vorde ring over de jaren 1959 en 1960 invorderbaar is, valt natuurlijk niet eerder te beantwoorden dan nadat de volledige insolvabiliteit van de betreffende schuldenaar is vastgesteld. Maar ik zou de vraag van de heer Hei dinga anders willen beantwoorden, namelijk, dat het college er naar streeft om in de eerstkomende raads vergadering met betrekking tot dit onderwerp en ook met betrekking tot de mogelijke subsidiëring van deze instelling (de raad weet, dat op de begroting voor 1960 een p.m. post werd uitgetrokken inplaats van het oor spronkelijke bedrag van f 12.000,met voorstellen te komen en ik vertrouw, dat dan dus ook aan de kwestie van de huurachterstand volledig aandacht wordt ge schonken. De raad zal dan ook volledig zijn ingelicht. Ik hoop dus, dat de heer Heidinga zijn ongeduld nog drie weken kan bedwingen. De heer Heidinga: Ik wil natuurlijk graag mijn on geduld zolang bedwingen, maar ik wil toch nog even een ondeugende opmerking maken. De gedachte kwam bij mij op, dat het wel leuk zou wezen, dat men door de huur niet aan de gemeente te betalen het subsidie, dat de gemeente aan die instelling verleent, met f 9.000, zou kunnen verhogen. Dat zou buiten de raad om een aardige oplossing zijn. Daarom heb ik die vraag gesteld. De mededelingen, bedoeld onder A, B en C, worden daarna voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter deelt verder mede: D. dat is ingekomen een brief van het district Leeu warden van de vereniging Friesland 19401945, inzake het geven van namen van verzetsstrijders aan nieuwe straten. Op voorstel van b. en w. wordt besloten deze brief in handen te stellen van de vaste commissie voor de straatnaamgeving. Tenslotte deelt de Voorzitter mede, dat bericht van verhindering is ingekomen van de heer Mani. Tunt 3 (bijlage no. 284). De voordracht van b. en w. luidt als volgt: H. Bakker, directeur van de Dienst voor Sociale Zaken, alhier. Benoemd wordt de heer Bakker met alg. stemmen. Punt 4 (bijlage no. 279). De aanbevelingen van b. en w. luiden als volgt: a. leraar in de Handelswetenschappen: A. de Boer, J. H. de Jager, J. Kooistra, P. van Kuik, J. Oostra en R. H. Woldring; b. leraar in het Nederlands: C. Stelling en J. van der Wal; c. leraar in het Engels: D. Bergstra, P. Bilstra en J. Graafsma. Benoemd worden de aanbevolenen met alg. stemmen. Punt 5. De aanbeveling van het College van Curatoren luidt als volgt: dr. S. van der Meer, alhier. Benoemd wordt de heer Van der Meer met alg. stem men. Mevr. Ringenaldus-van der Wal en de heer Venema vormden het stembureau. Punten 6 t.e.m. 13 (bijlagen nos. 290, 286, 283, 280, 278, 281, 296 en 282). Z.h.st. wordt besloten overeeenkomstig de voorstellen van b. en w. Punt 14 (bijlage no. 292). De heer Drent je: Naar aanleiding van het voorstel tot stichting van een school voor kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden, de zgn. LOM-school, zou ik nog wel graag iets willen zeggen. In de aanbiedings brief wordt opgemerkt, dat zich moeilijk laat vaststellen hoeveel kinderen voor een dergelijke school in aanmer king komen. Men is tot zekere normen gekomen. Ge noemd wordt o.a. 1% van de bevolking van de lagere scholen. Mede op grond daarvan wordt dit voorstel ge daan. Maar afgezien hiervan zijn toch wel haast allen, die ook maar enigszins op het gebied van het lager onderwijs zijn georiënteerd, het er over eens, dat dit schooltype in een behoefte voorziet. Ik durf het gerust zo te stellen, dat, wanneer er één groep kinderen is, die speciale zorg behoeft, het wel deze groep kinderen is. Het zijn op school de achterblijvers, die om welke re denen dan ook, bijv. door een tekort aan schoolrijpheid, door organische stoornissen, door een zeker gebrek aan intelligentie op bepaald terrein, door woordblindheid, of door rekenzwakte, het onderwijs op een gewone lagere school net niet kunnen volgen. Het ergste hierbij is, dat deze kinderen zich dit doorlopend bewust zijn. Het moe ten wel buitengewoon sterke karakters zijn, die zich, nadat zij zich dag in dag uit, week in week uit, jaar in jaar uit, steeds als de laagste (de volksmond noemt dat gewoonlijk de domste) gekwalificeerd zien, dan op la tere leeftijd soms nog daar boven kunnen verheffen. Ik heb in mijn praktijk tientallen van zulke kinderen kun- I nen gadeslaan. Ik zal hier niet over uitweiden, maar is het een wonder, dat ook in een van de rapporten emo tionele stoornissen worden genoemd? Oorzaken en ge volgen zijn zo moeilijk te onderscheiden. Maar de schade, die onder de tegenwoordige omstandigheden aan dezt kinderen wordt toegebracht, is groot en is, om met de directeur van de gemeentelijke geneeskundige- en ge zondheidsdienst te spreken, niet in exacte cijfers uit te drukken. Met deze functionaris ben ik dan ook van mening (en ik spreek hier namens de hele fractie van I de P.v.d.A.), dat deze school er zo spoedig mogelijk moet komen. Ik vind het zeer verheugend, dat in de aanbiedings brief een datum, namelijk 1 september 1961, is genoemd; geen algemeenheden dus als binnenkort, of spoedig, of binnen afzienbare tijd, of welke modulatie u maar wilt gebruiken, maar 1 september 1961. Mag ik daaruit af leiden, dat u de huisvesting, het benoemen van perso neel, de eventuele scholing daarvan en het installeren en aan het werk zetten van de selectiecommissie, bestaande uit een psychiater, een psycholoog en een schoolarts en het hoofd van de school, voor die tijd kunt realiseren? Nog een enkele opmerking. Zeer terecht wordt het belang van de personeelskeuze naar voren gebracht. Ik kan het met de argumentatie hiervan eens zijn, al zou ik het accent wat minder op de gewenste bevoegd heden willen leggen, want misschien geldt hier meer dan ergens anders, dat pedagoog zijn en pedagogiek gestu deerd hebben totaal verschillende zaken zijn. De oud directeur van de ambachtsschool drukte zich zo tegen mij uit toen hij sprak over een oude praktijkleraar, die nog niet zo'n geweldige opleiding had gehad, maar die werkelijk een pedagoog was, een leraar. De oude heer Schaafsma zei: „Hjir is ien oan dizze skoalle, dy't it wurd net skriuwe kin, mar dy't wol wit, hwat „peda gogiek" is". Ik wou graag, dat u bij de keuze van het personeel aan deze woorden zou kunnen denken. Als ik nu bij het volgende punt van de agenda het woord niet vraag, dan betekent dat niet, dat ik niet met het stichten van een tweede school zou instemmen. Ik geloof, dat men voldoende mijn en ons standpunt in dit opzicht kent. Ik wens uw college en de bevolking van Leeuwarden veel succes met deze beide scholen. De heer Hoekstra: Ik mag namens mijn fractie wel een woord van hulde tot het college richten voor het doen van dit voorstel. In een vorige raadsvergadering heb ik dit onderwerp mogen aanroeren en het doet ons en ik denk, nu ik de woorden van de heer Drentje heb gehoord, ook hém groot genoegen, dat u de richtlijnen die toen min of meer al zijn uitgestippeld, hebt willen volgen: namelijk om niet in de eerste plaats te denken aan de beroepskeuze der kinderen. Het is een grote behoefte, die op dit gebied in Leeu warden bestaat en wij zullen zeer verheugd zijn wanneer de school in september a.s. geopend zal kunnen worden. Om dit te bereiken wil ik mij ook aansluiten bij de heer Drentje en ik zou zeker niet uitsluitend zoeken naar speciaal opgeleide mensen. Ik deel niet de ongerustheid van uw zeer deskundige adviseur, die vreest, dat er niet voldoende krachten in Leeuwarden aanwezig zouden zijn. De Fryske Akademy verdient er alle lof voor, dat zij de taak voor een verdere analyse en een verdere op leiding van deze pedagogen op zich wil nemen. Ook de arts voor het psychiatrische onderzoek en de academisch gevormde psychologe is hier in Leeuwarden wel te vin den, zodat ik wat dat betreft uw zorgen niet deel. Ik hoop dus, dat u het zoeken naar allerlei functionarissen, zoals een remedial-teacher en een visiting-teacher niet als uw allereerste en allerdringendste taak zult willen opvatten. De heer Engels: Ik wil mij graag aansluiten bij de woorden van lof, die zowel tot u, als tot de Christelijke bevolkingsgroep zijn gesproken. Ik heb eens ergens ge lezen, dat men het niveau van een volk en van zijn be stuurders kan afmeten naar de wijze, waarop zij onder kennen de behoeften, die bij de bevolking leven en naar de mate waarin zij voorzieningen weten te treffen om in die behoeften te voorzien. Het pleit dan voor uw niveau en voor dat van de Christelijke bevolkings groep dat u deze behoefte gesignaleerd hebt en het heeft aangedurfd om met een LOM-school in deze stad te beginnen. Hulde voor het initiatief en met name ook voor de wethouder en zijn ambtenaren, die daar veel werk aan gehad hebben en er waarschijnlijk nog veel meer werk aan zullen krijgen. Daar is een tweede punt, waarover onze fractie zich verheugt en dat is over het gesprek tussen openbaar en i jzonder onderwijs, dat hier op gang is gebracht en dat, naar wij graag hopen, inderdaad tot een samenwer king zal uitgroeien. Het is nu eenmaal een gegevenheid, dat er mensen zijn in onze stad, die zo graag zouden zien, dat Ot en Sien onverdeeld willen optrekken in één school en dat er, daartegenover, andere bevolkingsgroe pen zijn, die van mening zijn, dat de godsdienstige in breng in onderwijs en opvoeding noodzakelijk is voor het zelfde goede staatsburgerschap, waarheen Ot en Sien geleid worden. Het doet onze fractie genoegen, dat de voorstanders zowel van het openbaar als van het bijzonder onderwijs in deze sector elkaar hebben gevon den. Wij hopen, dat beide groepen zich niet teveel zullen laten leiden door een competitiegeest, maar er inder daad naar zullen streven de nogal kostbare voorzienin gen, die zullen volgen, gezamenlijk tot stand te brengen. Bij mij persoonlijk leeft eigenlijk een beetje de hoop, dat dit een symptoom is van een gesprek ook tussen andere vormen van openbaar en bijzonder onderwijs. Ik hoop, dat deze school voor leer- en opvoedingsmoeilijkheden een leerschool zal kunnen zijn voor ons allemaal om minder moeilijkheden te maken bij het onderwijs van onze kinderen. Dan zijn er natuurlijk een aantal vragen en uw college is zo goed geweest om zelf die vragen maar vast te for muleren. U heeft daarbij ook enige suggesties gedaan in de richting, waarin men denkt die vraagstukken op te lossen. Over het algemeen kunnen wij ons daarmee verenigen. Nu is er nog één punt, dat bij ons is opgekomen en dat ik graag als een vraag aan u zou willen voorleggen. Het gaat hier om een nieuw schooltype, waarmee de ervaring in ons land nogal gering is. Een schooltype, dat bijzondere voorzieningen eist wat betreft zijn hulp krachten. U noemt zelf al de remedial-teacher en de visiting-teacher, en maatschappelijk werker. In een rapport, dat bij de stukken lag, van een door de pro vincie ingestelde commissie, wordt gesproken over een zekere voorkeur om een dergelijke school door een par ticuliere stichting of vereniging te laten oprichten, om dat men dan met meer gemak een beroep zou kunnen doen op de financiën van particulieren voor de voor zieningen, die misschien door de gemeente niet behoe ven en ook niet kunnen worden getroffen. Als ik dat een beetje populair vertaal, dan komt het er op neer, dat wij op dit moment wél weten wat we beginnen, maar niet waar de zullen ophouden; dat er bij veel on zekerheid slechts deze ene zekerheid is: het is nodig en zal veel geld kosten. In deze raad zullen wij dan ook in de toekomst wor den geconfronteerd met voorzieningen, die wij op de an dere scholen niet kennen. Dat is voor ons een reden ge weest ons af te vragen, of het in deze situatie dan niet verstandig zou kunnen zijn om de ontwikkeling van deze gemeentelijke school te doen begeleiden door een com missie uit de raad, opdat althans een deel van de raad de gelegenheid krijgt mee te groeien met die ontwikke ling en dan te gelegenertijd ook met meer inzicht de gelden kan voteren, die zeker voor de extra voorzienin gen nodig zullen zijn. Daar komt nog bij, dat bij deze openbare school zeer verschillend denkende bevolkings groepen betrokken zullen raken; dat zeer verschillend denkende bevolkingsgroepen van deze school gebruik zullen maken. En ik vraag mij af, of dit niet mede een argument kan zijn om een genuanceerd samengestelde commissie uit de raad in het leven te roepen, teneinde op die wijze met meer vertrouwen de ontwikkeling van een dergelijke school tegemoet te gaan. Dit zijn vragen, die ik graag aan u voorleg en waarop ik, in alle eerlijk heid gezegd, graag een jawoord van uw kant zou willen horen. De heer Tiekstra (weth.): Laat ik dan beginnen met de raadsleden, die ter zake van dit voorstel en naar ik mag aannemen ook ter zake van het volgende voorstel waardering hebben uitgesproken aan het adres van het college, voor deze waarderende woorden dank te zeg gen. Het is stellig moedgevend als blijkt, dat deze twee voorstellen een zodanige ontvangst in de raad te beurt valt. Als ik dan het onderwerp in het algemeen mag in leiden, dan geloof ik wel, dat ik mij kan aansluiten bij wat de heer Engels heeft gezegd, n.l. dat dit een nieuw schooltype is, waarbij de ervaring in ons land nog zeer gering is. En ik zou dat nog willen aanvullen met te zeggen, dat die ervaringen ook zeer verschillend zijn. Dat betekent dus, dat dit onderwijs zich nog voor een groot deel in de experimentele sfeer voltrekt. Desal niettemin geloof ik, dat de differentiatie op het terrein van het b.l.o. (want op dat terrein bevinden wij ons met dit schooltype) toch zeker nog niet aan het eind is, hoewel wij er niet naar streven alle typen van scholen, die in het Besluit BLO worden genoemd, in Leeuwarden op te richten. Dat is niet nodig. Dit terrein is moeilijk te overzien; er duiken hier alle maal tekorten op van zeer verschillende aard, stoor nissen, die ook nog niet allemaal goed bekeken zijn zowel in de oorzaken als in de gevolgen. Laat ik vol staan met te zeggen, dat dit dus wel een eerste schrede zal zijn op het terrein van deze differentiatie van het b.l.o. Desalniettemin geloof ik, dat de heer Drentje vol komen gelijk heeft wanneer hij zegt, dat deze leerlingen in het normale g.l.o. heel vaak ernstige schade hebben opgelopen en dat men ook wel mag zeggen, dat door het geven van onderwijs, dat zich beter bij de leermoei lijkheden zou hebben aangepast, heel veel kinderleed en vermoedelijk ook ouderleed zou zijn voorkomen. Hoe het ook zij, het college heeft dit voorstel kunnen doen, over tuigd van de noodzaak om dit te doen. Ik laat nu nog even in het midden (maar misschien dat we daar in de toekomst nog wel eens over komen te praten) of men by de differentiatie van het lager onderwijs in het al gemeen uitsluitend moet stilstaan bij de negatieve ken merken, die gesignaleerd worden. Men moet toch ook

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1960 | | pagina 2