5
op een ogenblik zeer duidelijk in het belang van het kind
en van de school aandacht schenken aan bepaalde posi
tieve kenmerken.
De heer Drentje is verheugd over het feit, dat wij in
het raadsvoorstel een datum hebben genoemd, namelijk
de startdatum van 1 september 1961. Hij stelt daarbij
vragen over huisvesting en personeel en selectie. Ik zou
daaromtrent dit willen zeggen. Het zou mogelijk zijn ge
weest eerder met een voorstel van deze aard te komen,
wanneer het college zich ten aanzien van de vragen
omtrent de selectie en het personeel tevoren niet volle
dig zou hebben georiënteerd. De huisvesting is uiter
aard een punt, dat we onder ogen moeten zien, maar
dat is dan wel een zeer practisch punt. Ik ben het met
de heer Drentje eens, dat de personeelsvoorziening een
bijzonder belangrijk punt is. Men kan daar natuurlijk
optimistisch over denken en nu laat ik in het midden
of men pedagoog moet zijn, of voor pedagoog moet heb
ben gestudeerd, maar ik wil het toch zo formuleren, dat
bij deze vormen van onderwijs de leerkracht deze arbeid
alleen kan volhouden, wanneer hij ook zeer veel liefde
voor het vaak gehandicapte kind kan opbrengen. Ik
geloof, dat ik wat dat betreft maar hoef te verwijzen
naar de school voor imbecille en debiele kinderen, die
ook verschillende raadsleden hebben gezien. De raad
begrijpt dan wel wat ik bedoel. Zonder deze liefde en
deze trouw aan dit bijzondere onderwijs (en dat is iets
anders dan wettelijk bijzonder onderwijs) is dit werk
niet te doen. Ik geef de heer Drentje graag toe, dat het
dus veel meer aankomt op de vraag: wat man is dat,
of wat vrouw, dan wel wat voor papieren heeft hij of zij.
Aan de andere kant en dat is min of meer een tegen
hanger, misschien is het een schaal, die in evenwicht
gebracht moet worden is het ook zo, dat het perso
neel voor deze school toch wel een aparte, een bijzondere
vorming nodig heeft. De landelijke stichting buitenge
woon onderwijs heeft daarvoor verschillende cursussen
en heeft ook een cursus speciaal voor het LOM-onder-
wijs.
En dan geloof ik, dat ik bij de woorden van de heer
Hoekstra kom, waar hij gezegd heeft waardering te
hebben voor de bereidheid van de Fryske Akademy om
deze opleiding ter harte te nemen. Ik geloof, dat die
waardering volkomen terecht is en dat het bijzonder
waardevol is, dat wij een instituut als de Fryske Aka
demy in onze stad hebben, dat in staat is niet alleen
de docenten te leveren, maar dat ook het grote nut en
de betekenis van een opleiding als deze inziet en daarom
bereid is deze opleiding ter hand te nemen. Maar dit
initiatief kan niet slagen wanneer bij het onderwijzend
personeel in Friesland voor deze opleiding en dit school
type niet in grote mate positieve belangstelling aan
wezig is. Ik heb daarin wel enig vertrouwen, maar dat
moet uiteraard nog blijken.
Wat de selectie betreft, kan ik de heer Drentje wel
mededelen, dat het overleg met de stichting voor de
geestelijke gezondheid al zeer ver gevorderd is en ons
terzake ook al bepaalde voorstellen hebben bereikt. Ik
hoop dus, dat het mogelijk is om daarover te gelegener
tijd met concrete cijfers in de raad terug te komen. Dat
terugkomen zal uiteraard ook het geval zijn wanneer
wij tot benoeming van een hoofd zullen overgaan. De
heer Drentje zal wel begrepen hebben, dat die benoe
ming eerder moet plaats vinden dan 1 september 1961,
zelfs veel eerder, omdat dit schoolhoofd, zoals de heer
Drentje ook terecht gezegd heeft, bij de selectie een zeer
belangrijke rol zal spelen.
Dan heeft de heer Hoekstra enige woorden gewijd
aan de remedial-teacher en de visiting-teacher. Ik zou
over deze functionarissen dit willen zeggen. Wij starten
op het ogenblik met een zekere organisatie, een orga
nisatie, die wij op het ogenblik het beste kunnen beper
ken tot de specifieke schoolorganisatie. Ik geloof niet,
dat het op dit moment wenselijk is om al een specifiek
gemeentelijk orgaan op te bouwen met de bedoeling de
zorg voor dit onderwijs tot zich te nemen, zolang er in
onze stad nog instituten zijn, die dit werk voortreffelijk
kunnen verrichten. Ik geloof ook wel, dat deze institu
ten aan deze werkzaamheden zeker behoefte hebben en
dat deze werkzaamheden voor hen bijzonder waardevol
kunnen zijn. Maar ik geloof anderzijds, dat bij de ont
wikkeling van het onderwijs krachten als hier genoemd
waarschijnlijk onontbeerlijk zullen blijken. Maar dat zal
bij de ontwikkeling van dat onderwijs straks als prak
tische noodzaak wel naar voren komen.
Dan het betoog van de heer Engels, die bezig is ge
weest ons een spiegeltje voor te houden. Hij heeft zelfs
in zijn betoog genoemd, dat de samenwerking, die hier
mogelijk bleek, mogelijk wel eens een leerschool zou
kunnen zijn voor het totale terrein van het onderwijs.
Dat is misschien het geval en het zou bijzonder interes
sant zijn deze ontwikkeling eens gade te slaan. Mis
schien zit er inderdaad een belangrijk perspectief in
deze eerste schuchtere vorm; misschien legt dat ook
hier wat vertrouwensrelaties, zodat het mogelijk toch
wel tot een zeker positief resultaat zou kunnen leiden.
Ik ben het wel met de heer Engels eens, dat, als men
in voldoende vertrouwen op elkaar tot deze samenwer
king komt, men daar toch wel veel voldoening van kan
hebben en dat men toch ook mag hopen op positieve
resultaten.
In het provinciale rapport heeft de commissie, die dit
rapport heeft samengesteld, gepleit voor een particu
liere rechtsvorm voor deze scholen, omdat langs deze
weg in het bijzonder de ouders van de kinderen even
tueel bij het bestuur van deze school zouden kunnen
worden geïnteresseerd en dus bij deze ouders waar
schijnlijk ook meer offerbereidheid voor bijzondere voor
zieningen voor deze school zou kunnen worden gevon
den. Ik kan daar wel begrip voor opbrengen. Ander
zijds is het natuurlijk in de gegeven situatie wel zo, dat
er nu eenmaal een duidelijk onderscheid is tussen het
bijzonder en het openbaar onderwijs, welk onderscheid
hier uiteraard niet hoeft te worden verdoezeld. Maar
aan de andere kant geloof ik, dat, wanneer de bevolking
langs de weg van de gemeentebegroting geconfron
teerd wordt met de kosten van het onderwijs voor dit
schooltype, men daar in de raad toch ook wel positieve
belangstelling voor kan opbrengen. Wat dat betreft
geloof ik, dat ik voldoende vertrouwen in de raad van
de gemeente Leeuwarden mag hebben.
De heer Engels komt dan nog met een andere, op zich
zelf wel interessante opmerking. Hij vroeg daar een
positief antwoord op, maar ik heb natuurlijk geen vrij
moedigheid om nu namens het college maar „ja" te
gaan zeggen. Ik geloof ook niet, dat het nodig is voor
het verkrijgen van een antwoord op de vraag van de
heer Engels schorsing te vragen. Laat ik dan dus mijn
persoonlijke mening geven. Ik kan mij voorstellen, dat
er bij verschillende raadsleden, gegeven de aard van dit
onderwijs, wel de behoefte leeft om bij de ontwikkeling
hiervan toch intensiever betrokken te zijn dan bij andere
onderwijsaangelegenheden het geval is. Ik kan mij ook
voorstellen waarom de heer Engels het wel van be
lang vindt, dat langs die weg verschillende bevolkings
groepen bij dit werk worden geïnteresseerd. Laat ik vol
staan met aan de heer Engels te antwoorden, dat ik zijn
idee interessant genoeg vind om hier in het college nog
eens over te peinzen en om eens te onderzoeken welke
vorm (uiteraard geeft de Gemeentewet altijd wel een
mogelijkheid) hieraan eventueel zou kunnen worden
gegeven, wanneer we het met elkaar er over eens zijn,
dat dit toch wel van belang zou kunnen zijn.
De hear Santema: Oer dy kostenfaktor mei miskien
ek noch wol efkes opmurken wurde, dat, hwannear't
dizze skoallen hjir yn Ljouwert binne, dit tonearsten ek
wol de iennige skoallen fan dit type yn Fryslan wêze
sille. Ik mien, dat wy ek fan de gemeenten, dy't har
bern hjir hinne stjüre, forwachtsje meije, dat hja in
bydrage jowe foar de ekploitaesje fan dizze skoallen
Yn it twadde plak woe ik noch efkes nei foaren
bringe, dat it ek foar de learlingen fan dit skoaltype
fan üterst heecli bilang is, dat hja in ünderwizend per-
soaniel fine, dat de sfear fan de hüshalding ek bigrypt.
En as sadanich woe ik der op oanstean, dat by it üt-
kiezen fan de haden en fan de ünderwizers dochs foaral
hjirop acht jown wurde moat, dat hja Frysk-kundich
binne, dat hja dus de sfear kenne, hwer't de bern üt
wei komme. Dat liket my foar dit skoaltype like bilang-
ryk ta as foar it bisteande b.l.o., hwer't wy dat ek dien
hawwe.
De heer Tiekstra (weth)De heer Santema spreekt
over de kosten van dit b.lo. In dat opzicht moet ik hem
wel teleurstellen, want wanneer de plannen van de
Ministers van Binnenlandse Zaken en van Financiën,
zoals die plannen zijn opgenomen in de nieuwe wet Fi
nanciële verhouding rijk en gemeenten, doorgang zullen
vinden, dan is er van verrekening geen sprake meer en
dat betekent dus, dat die gemeenten, waarin streek
scholen van deze aard gevestigd zijn, ook de kosten krij
gen te dragen van de leerlingen, die uit andere gemeen
ten afkomstig zijn. Nim my net kwea-öf, mynhear San
tema, ik hie tsjin jo ommers wol Frysk prate kinnen.
Ik wit üteraerd net, hoe't dy gemeenten reagearje sille,
hwannear't wy harren sünder dat wy fierder hwat öf-
praet hawwe, in deklaraesje op it dak skouwe, mar ik
leau, dat dat allinnich mar ta üntlêsting wêze kin fan
de ryksskatkist en dêr sille wy ek net safolle bilang by
hawwe.
De hear Santema wiist noch op in oar punt, nam-
mentlik, dat binammen dizze bern wol yn in bipaelde
fortroude sfear tomjitte kommen wurde moatte. Ik bi-
;ryp hiel wol, dat hy seit, dat it persoaniel Fryskkun-
öich wêze moat, mar men soe ek hast freegje kinne:
Soe it net maklik wêze, dat hja it Frysk ek machtich
binne? Hwant dat wurdt hjir yn Ljouwert ek noch wol-
ris praet troch bern, dy't soksoarte fan skoallen bi-
sykje. Mar hwat üs ünderfiningen bitreft mei learkrêf-
ten by it b.l.o., ik leau, dat dy oer it algemien frij goed
de sfear, dy't de hear Santema bidoeld hat, oanfiele kin
ne en dat hja, hwannear't dat nedich is, ek wol Frysk
prate kinne.
Z.h.st. wordt daarna besloten overeenkomstig het
voorstel van b. en w.
Punten 15 t.e.in. 19 (bijlagen nos. 293, 285, 287, 288 en
289).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van b. en w.
Punt 20 (bijlage no. 291).
Mevrouw Heijmeijer-CroonOnze fractie is erg in
genomen met het plan voor deze vierde buslijn. Het
spijt ons evenwel, dat ook nu weer Huizum-oost niet
deelt in deze vooruitgang. Zou het niet mogelijk zijn om
voorlopig de bus niet rechtstreeks door de Schrans te
laten rijden, maar bijvoorbeeld via de Borniastraat, de
Sportlaan en de Huizumerlaan Dan heeft tenminste een
deel van Huizum hier iets aan; het Dorp en ook de
Tijnjedijk vallen er dan nog buiten, maar die komen
misschien later aan bod als de rondweg klaar is. Deze
stadsdelen zijn nu helemaal verstoken van enige verbin
ding. Misschien is dat dus in overweging te nemen.
De heer Tiekstra (weth.)Mevrouw Heijmeijer zegt,
dat haar fractie erg blij is met deze vierde lijn. We mo
gen wel zeggen, dat dit een aanmerkelijke verbetering
voor Huizum betekent. Zij vraagt verder: is het nu niet
mogelijk om de route door de Borniastraat te laten lo
pen en dan via de Huizumerlaan terug Ik weet niet hoe
goed mevrouw Heijmeijer al thuis is geraakt in dat stads
deel, maar ik zie nog niet duidelijk voor me hoe die bus
zonder al te veel moeite en zonder een al te grote om
looptijd te bereiken in de Borniastraat kan komen en
hot' hij, als hij eenmaal de Heijermanstraat is ingereden,
redelijk en fatsoenlijk op de Huizumerlaan komt. Me
vrouw Heijmeijer zei ook, dat Huizum-oost van elke
verbinding is verstoken, hetgeen niet helemaal waar is.
Immers er is een lijn 4 op het ogenblik, die op bepaalde
tijdstippen inderdaad Huizum-oost bedient. Dat wordt
dan lijn 5 misschien. Maar ik geloof, dat men om een
regelmatige verbinding voor dit stadsdeel te krijgen,
inderdaad wel zal moeten wachten tot de oostelijke
rondweg gerealiseerd is. De omlooptijd van elke lijn zal
echter uiteraard binnen het vastgestelde schema moe
ten blijven en elke verlenging van de lijn heeft tenge
volge, dat er tijd verloren gaat en dat moet hierbij toch
wel worden vermeden. Ik meen, dat de N.T.M. de laatste
tijd bijzonder veel moeite heeft om aan dat tijdschema
vast te houden. Maar mevrouw Heijmeijer heeft wel be
grepen, dat Huizum-oost bepaald niet aan onze aan
dacht voorbij gaat en dat we, zodra er technisch meer
mogelijkheden aanwezig zijn, graag aan het verzoek
voldoen.
Z.h.st. wordt daarna besloten overeenkomstig het
voor stel van b. en w.
Punt 21 (bijlage no. 294).
De heer Heidinga: Het is misschien ten overvloede,
maar ik wil toch opmerken, dat in de beschrijvingsbrief
staat, dat de nieuwe brug zal aansluiten op een te ver
breden Lange Marktstraat. Hiervoor is in de begroting
een post uitgetrokken van in ieder geval f 30.000,
hetgeen mede bestemd is voor het afbreken van een ge
deelte van de oude veemarkt. Nu zijn wij wel met het
plan voor de nieuwe brug ingenomen, maar wij zouden
ons zonder meer toch niet gebonden willen achten aan
de breedte, die de Lange Marktstraat op de tekening
heeft gekregen. Wij zouden het op prijs stellen, dat het
gehele tracé van de Lange Marktstraat en ook de aan
sluiting op de Stationsweg apart wordt bezien. Wij heb
ben er geen bezwaar tegen, dat die f 30.000,op de
begroting blijft staan, maar we zouden dan toch wel
graag willen, dat te zijner tijd de Lange Marktstraat
apart wordt bezien, dus los van de brug.
De heer Van der Schaaf (weth.): De wens, die de
heer Heidinga geformuleerd heeft, is naar mij ter ore
is gekomen, ter sprake geweest in de financiële com
missie (overigens niet uit financiële motieven) en ver
volgens in de commissie van openbare werken. In de
beoordeling van deze commissie is een aantekening ge
maakt, die helemaal overeen komt met wat de heer
Heidinga heeft uitgesproken. De weg op de tekening is
inderdaad iets smaller dan het tracé over de brug, maar
daar is wel een reden voor aan te voeren, nl. dat op die
brug drie wegen uitmonden, t.w. de beide zijden langs
de gracht en de weg, die rechtdoor gaat over de brug.
Niettemin heeft de commissie van openbare werken
geadviseerd om het stuk van het werk, voorzover gele
gen op de Lange Marktstraat, hier niet onder te be
grijpen. We hebben ons zelfs in de commissievergade
ring de moeite getroost om daar een lijntje voor te trek
ken en dat ligt dan precies bij de buitenkant van de
trottoirbanden. Ik geloof dat dat wel duidelijk is. Ik
zou het dus zo willen stellen, dat het werk na ver
lening van dit krediet niet verder zal worden uitge
voerd dan tot de lijn, die ik nu heb genoemd. Dat is dus
de lijn, die langs de buitenkant van de trottoirbanden
gaat van de Snekerkade. Dan moet u natuurlijk niet
vallen over een beetje aanstraten van straatwerk en zo.
Ik vind het bijzonder royaal, dat de heer Heidinga niet
die f 30.000,voor het af ha kken van de betonnen tra-
veën van de schapenmarkt wil binnenhalen. Ik geloof,
dat dat wel kan, want al zou men komen tot een breedte
van de Lange Marktstraat, gelijk aan de breedte van
de brug, dan zou toch niet meer en ook niet minder
dan juist die anderhalve travé behoeven te worden af
gehakt. Die post zou dus kunnen blijven bestaan, maar
er bestaat geen bezwaar tegen om straks ook dit onder
deel in het totaal mee te nemen en het tracé en het
profiel van de Lange Markstraat vanaf de Snekerkade
tot en met de aansluiting op de Sophialaan als één ge
heel aan de raad voor te leggen. Ik hoop, dat de raad
wil vertrouwen, dat met deze toezegging niet de breedte
van de Lange Marktstraat wordt vastgelegd. Ik moet
nog wel opmerken, dat het een beetje moeilijk is om in
alle onderdelen precies een klein bedrag uit te splitsen
voor het verminderen van een werk van deze omvang.
Z.h.st. wordt daarna besloten overeenkomstig het
voorstel van b. en w.
Punt 22 (bijlage no. 295).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van b. en w.
Daarna sluit de Voorzitter de vergadering.