10
11
kloppen niet". U blijft echter in gebreke dat tegen-
materiaal aan te voeren. De cijfers, die u de vorige
keer gegeven heeft met betrekking tot de P.v.d.A., die
dan uitsluitend voor het openbaar onderwijs golden,
zeggen mij weinig. (De heer Tiekstra (weth.): Dat heb
ik toen zo niet gezegd.) Dan heeft U het gesuggereerd.
In elk geval, die cijfers hebben mij bepaald niet over
tuigd. (De heer Tiekstra (weth.): Dat zou een politiek
handigheidje zijn geweest, akkoord; ik kan Uw reactie
daarop best hebben, maar ik heb het niet gebruikt).
Wanneer U hier met overtuigend tegenmateriaal ge
komen was, dan had ik gezegd: Ik neem daar nota
van en ik zal dat bestuderen, maar als u zonder meer
de argumenten die ik met zorg uitgezocht en hier ten
toongesteld heb en waar u niet onderuit komt, als on
juist kwalificeert, dan blijf ik er bij, dat er inderdaad
naast de gemeentelijke school ook een christelijke school
moet komen. Die zal hier niet verongelukken, gezien
de cijfers die ik hier gegeven heb. Wanneer U dat had
aanvaard, dan had u mij hier niet meer over gehoord.
Overigens kan de stelling, dat degenen die zich chris
ten noemen, nog geen voorstanders van protestants-
christelijk onderwijs behoeven te zijn, op zichzelf wel
juist zijn; die zal ik ook niet bestrijden, maar dat heb
ik ook niet gedaan. Voorzover ze wèl voorstander van
christelijk onderwijs zijn, slaat hun aantal nog zó vol
ledig over naar onze kant, dat dit op zichzelf alweer
een bewijs is tegen Uw bewering. Ik heb mij niet in
het schema gewrongen van ,,öf öf", maar van „èn èn",
en u kunt mij niet aantonen, dat hier bepaald geen
ruimte is voor een christelijke school. Ik heb getracht
een vergelijking te maken met een vergelijkbare gemeen
te als Middelburg, en daar gaat u niet op in. U zou
zelf ook kunnen uitzoeken, hoe het in andere plaatsen
ligt. Ik kan bepaald niet accepteren, dat u als bezwaar
aanvoert, dat ik verschillende dingen onder één noemer
breng. Ik heb alleen getracht mijn stelling te benaderen
vanuit verschillende gezichtspunten, maar van welke
gezichtspunten ik het ook benader, ik kom telkens
weer tot deze conclusie: Wanneer hier een school in
Friesland komt, dan is er in ieder geval ruimte voor
een christelijke. We hebben de urgentieverklaring voor
een algemene school al gegeven, dus wat is er voor
bezwaar tegen om voor een school van een andere
groep, een school, die minstens evenveel urgentie heeft,
deze verklaring ook af te geven? Ik kan het zonder
enige verdere argumentatie van uw kant bepaald niet
accepteren, dat mijn cijfers op zichzelf niet voldoende
eenheid van gevoelen demonstreren en toch ook niet,
dat ze niet zo dwingend zijn, dat u er niet onderuit
kunt. Het geval van de LOM-school wordt door U hier
zo zonder meer maar naast het onderhavige gesteld.
Er is tussen de LOM-scholen een zekere vorm van
samenwerking, maar het zijn en blijven twee scholen.
Wanneer u hier hetzelfde zou willen bereiken door te
zeggenLaten twee scholen nu samen gaan werken, dan
heb ik daar geen bezwaar tegen, maar dan moet u
beginnen met te zeggen: Ik geef ze eerst allebei een
urgentieverklaring. Maar hoe kunt u nu beginnen met
te zeggen: ,,Ze willen niet samenwerken", terwijl u de
éne vleugel direct al lam wilt slaan? Schept U eerst
eens een reële mogelijkheid door te zeggen: Ik wil
graag dit onderwijs bevorderen, zowel voor de ene
groep als voor de andere. Ik geef dus beide een urgen
tieverklaring. Wanneer u één groep de urgentiever
klaring het koste wat het kost niet geven wilt, wat
geeft dan zo'n toezegging van u? Als u zegt, dat sa
menwerking hier niet mogelijk was, dan moet u er
ook meer van uit de doeken doen. Waarom was die
samenwerking niet mogelijk Wat heeft de heer Platen-
burg hier voorgesteld? Kwam die hier met de gedachte
van een vleugelschool, waarbij ieder van de groepen
voldoende zelfstandigheid zou bewaren, of met de ge
dachte: „Jullie moeten hier een compromisschool stich
ten"; dit is dus één school, waarbij de ouders zich
dwingen moeten in het keurslijf van een gemiddelde,
waarvoor men van protestants-christelijke zijde be
paald niet te vinden was. Als u het zo stelt, dan hebt
u de gegevens recht laten wedervaren, maar u moet
niet zonder meer een soort philippica houden tegen
over de protestants-christelijke groep die niet wilde
meewerken, terwijl ze dat in Groningen wèl wilde. Dan
moet u ook zeggen, hoe het in Groningen gegaan is.
In Groningen is dit niet het initiatief van de burgerij,
van de christelijke middenstandsbond en het CNV ge
weest. Daar heeft de Kamer van Koophandel gezegd:
Wij hebben een potje van f 2500,wij zoeken enkele
mensen die samen willen werken, en we richten een
compromisschool op. Het is bepaald niet uitgegaan van
de bevolking zelf. En ik wil u wel vertellen, dat onze
groeperingen in Groningen daar bepaald niet zo erg
tevreden mee zijn. Gezien de les van Groningen, zou
ik zeggen: Dit ligt hier totaal anders. U kan niet zon
der meer zeggen: Daar is het allemaal zo prachtig en
laten we het hier ook zien te krijgen. Dan doet u net,
of u door een christelijke school gedupeerd kunt wor
den, net of het vergif is. Zijn die stemmen nu nog niet
eens overwonnen, die zeggen, dat godsdienst opium voor
het volk is? Is dat nu nog zo? (De heer J. de Jong:
Dat nemen we niet! Stemmen: Nou, nou, nou! Dat
gaat te ver!) Wel, laat ik het dan even corrigeren: U
mag het naar mijn mening niet zo stellen, dat dit iets
verschrikkelijks is, wat u de bevolking aandoet. Ik heb
beweerd, dat dit een school met een provinciaal karak
ter zou wordenU hebt gezegdIk wil mij in hoofdzaak
bepalen tot de 83.000 inwoners van Leeuwarden, waar
uit deze school zal moeten worden bevolkt. Ik heb ge
zegd: Mijn gegevens tonen juist aan, dat de leerlingen
van de bestaande scholen in hoofdzaak afkomstig zijn
van het platteland. Dat is een gegeven, dat ik kan be
wijzen door het voorbeeld van Middelburg. Wilt u ook
weten, hoe het in Arnhem gegaan is? Aangezien de
stad Arnhem deze school zal moeten bevolken, heeft
men daar de meeste moeite gehad een eerste klas vol
te krijgen. Wanneer u vergelijkt hoe het in verschillen
de scholen in den lande gesteld is, dan zult u inderdaad
tot de ontdekking komen, dat het platteland in hoofd
zaak de leerlingen voor deze scholen levert en gezien
dit karakter van de meeste scholen, zou ik zeggen:
Laten we toch ook beslist met dat provinciaal karakter
rekening houden. Het betreft hier niet een onbewezen
stelling, maar de ervaringsgegevens die ik zelf na na
drukkelijke informatie heb ontvangen, wijzen juist in
deze richting en vandaar, dat ik het ook zo gesteld heb.
Kunnen wij hier nu zoveel kwaad mee? Uiteindelijk
hebben we het toch ook zo gehad met de UTS. Aan
vankelijk heeft men gezegd: Er is ruimte voor één UTS
en die moet in Leeuwarden komen. Al heel spoedig
bleek, dat er ruimte voor 3 UTS-en was in Friesland
Is het nu, ook gezien de ervaringen, die toch op dit
zelfde niveau liggen, dan zo groot en zwaar om nu
maar direct uit te spreken, dat er ook wel ruimte voor
twee detailhandelsvakscholen is in Friesland? Wat zou
den we niet kunnen krijgen, wanneer de raad mijn
voorstel zou aannemen. Als, nadat beide urgentiever
klaringen zijn afgegeven door de gemeente Leeuwar
den, uiteindelijk bij de landelijke plannen een christe
lijke school wordt toegewezen, welnu, dan subsidieer
het rijk voor 70% in de kosten die deze school met zich
meebrengt. Dat betekent dan tegelijkertijd, dat u, voor
zover uw volgend voorstel betreft, ontlast is van een
heel groot gedeelte onkosten, die u nu nog ten laste van
de gemeente moet brengen. Financiële lasten af te
schuiven hetzij via een algemene school, hetzij via een
christelijke school, hoe de landelijke planning ook mag
liggen, betekent voor ons alleen maar voordeel, want
u komt tóch met uw volgend voorstel. Degenen, die een
algemene school wensen, worden er dus niet door ge
dupeerd. Als voor ieder der beide groeperingen een ur
gentieverklaring wordt afgegeven welke daarvan
in de landelijke planning terecht komt en welke de
school krijgt doet er niet toe dan is in ieder gevol
die school financieel van de schouders van Leeuwarden
af. Nu zegt u: Neen, ik heb een urgentieverklaring af
gegeven en ik wil wel een tweede afgeven, maar die
komt dan, wanneer er in de landelijke planning daa -
voor ruimte is. U gaat echter tegelijkertijd in een vol
gend voorstel toch weer een derde school creëren, wa; r
dus weer een urgentieverklaring voor moet worden af
gegeven. Dan komt het uiteindelijk zo: eerst een al
gemene, dan een openbare en dan uiteindelijk nog eens
een christelijke, èls die er althans dan nog komt. Wordt
de toestand daar ook niet verwarder door? Ik vind dit
allemaal een beetje rommelig en ik heb bepaald van al
uw tegenargumenten niet de indruk, dat wij er, ook
als raad van Leeuwarden, kwaad mee kunnen, mijn
voorstel aan te nemen. Ik geloof, dat het openbaar on
derwijs, gezien uw volgend voorstel, uiteindelijk hier
niet door gedupeerd wordt en wanneer hier eventueel
een christelijke school toegewezen zou worden door
Den Haag wat ik zelf nog niet zie, maar wat er
misschien toch wel in zit welnu, dan zijn we die
financiële last kwijt, anders moet u die via de vleugel-
school nog weer mee voor uw rekening nemen. Ik heb
bij het volgende punt daar nóg wel enige opmerkingen
over. Ik geloof, dat ik hiermee toch wel de bezwaren
die van de kant van de wethouder naar voren gebracht
zijn, zo goed mogelijk weerlegd heb. En voor zover ik
u met dat ene puntje beledigd heb, het is mijn bedoeling
niet geweest; ik wil de scherpte daarvan bij deze wel
weg nemen. Het is misschien in de hitte van het ge
vecht even naar voren gekomen. Ik heb willen aange
ven, dat het christelijk element in het onderwijs be
paald ook voor iemand die dit niet zou accepteren, nog
niet zo bezwaarlijk behoeft te zijn, dat men zegt: Dit
is voor ons contrabande; men kan er inderdaad nog
wel veel aan hebben, ook al is men geen voorstander
van christelijk onderwijs.
De heer Engels: Er is zostraks al door een van onze
raadsleden gesproken over het beeld, dat de justitie
voorstelt. Ik geloof, dat in die afbeelding ook iets zit
van „ieder het zijne geven". En ik meen, dat het
die gedachte is geweest, die u er toe gebracht heeft om
in het voorstel bij punt 19 van onze agenda te stellen:
Indien het zo is, dat er maar één school kan komen
en dat daarbij geen samenwerking tot stand kan wor
den gebracht, dan vinden wij, dat het geen christelijke
school moet zijn". Mijn fractiegenoot heeft u zojuist al
zegd, dat wij dat standpunt volledig delen. Intussen
heeft de heer K. J. de Jong een argumentatie aange
voerd betreffende de mogelijkheid om naast deze alge
mene openbare school nog een christelijke school tot
stand te brengen. Daarop heeft uw wethouder ant-
i iord gegeven en ik moet het met de heer De Jong
tens zijn: ook mij heeft dat antwoord niet alles gedaan.
Ik zou mij kunnen voorstellen, dat de wethouder in zijn
argumentatie had aangevoerd, dat, wanneer er een
iristelijke school komt, daarmee de mogelijkheid voor
de andere bevolkingsgroepen in Friesland om een school
op te richten wordt verkleind of onmogelijk gemaakt,
i bovendien had zijn argumentatie moeten steunen op
refers. Ik zou mij kunnen indenken, dat gesteld wordt:
men wil vanwege de rijksoverheid nu eenmaal op
dit moment hier maar één school hebben. Maar het
antwoord van de wethouder t.a.v. beide zaken is mij
toch niet voldoende geweest. Ik vraag mij persoonlijk
af en ik heb de indruk, dat meerdere leden van mijn
fractie zich dat afvragen of het inderdaad niet mo
gelijk is om naast die algemene school ook nog een
christelijke school tot stand te brengen aan de hand
van de argumentatie, die de heer De Jong heeft aange
dragen. Ik zou de wethouder dus met nadruk willen
vragen om daar in zijn antwoord nog eens dieper op
te willen ingaan.
De heer Tiekstra (weth.): Zowel de heren De Vries,
De Jong als Engels hebben mijn betoog in eerste in
stantie onbevredigend genoemd. De heer De Vries ge
bruikt het woord mager, de heer De Jong de uitdruk
king: „bepaald niet bevredigend". Het is nu eenmaal
het kenmerk van een discussie, zoals deze, dat men bij
het discussiemateriaal dat men aanvoert, elkaar blijk
baar niet overtuigt. Ik geloof verder, dat ook telkens
opnieuw het gevaar bestaat van misverstaan te worden
en mogelijk zelfs lopen sommigen het gevaar van te
willen misverstaan. Ik bedoel dat niet onvriendelijk,
maar ik geloof, dat we toch bij alles wat we in deze
discussie zeggen, moeten beginnen met respect te be
tonen aan het standpunt van de tegenstander, en dat
we dat standpunt ook niet moeten chargeren. Ik heb
gepoogd mij daar in eerste instantie van te onthouden.
Of dat onder alle omstandigheden het geval is geweest,
laat ik verder in het midden. Onze woorden staan niet
op een papiertje; we kunnen die dus niet controleren.
De heer De Jong zegt, dat mijn antwoord t.a.v. het
door hem aangevoerde, in het bijzonder de argumenta
tie onder punt 1 tot en met punt 8, bepaald onbevredi
gend is, omdat ik er haast niet op in ben gegaan. Mijn
hoofdbezwaar tegen de hier gehanteerde cijfers, die
misschien wel in zekere mate als adstructie van een
betoog kunnen dienen, is, dat deze bepaald niet beslis
send zijn voor de standpuntenbepaling, doodeenvoudig,
omdat men, hoe men het ook wendt of keert, ten eerste
die cijfers op telkens een andere wijze opnieuw kan
groeperen en ten tweede bij de interpretatie een grote
mate van behoedzaamheid aan de dag behoort te leg
gen. Aan de cijfers die de heer De Jong in zijn pleidooi
voor de afgifte van een urgentieverklaring (voor een
protestants-christelijke school) heeft gebruikt, cijfers,
die als nieuwe feiten zijn argumentatie moeten steu
nen, moet men een bepaalde waarde hechten, tenzij
men bereid is er bij voorbaat een betrekkelijke waarde
aan toe te kennen. Doet men dat, dan geloof ik, dat
het cijfermateriaal nooit verder kan komen dan de
basis die ik zoëven heb genoemd. Al zou dus het ge
produceerde cijfermateriaal bij de verdediging van de
verschillende standpunten in zekere mate gelijkwaardig
zijn, toch blijft het een feit, dat in het totaal van het
cijfermateriaal de gegevens van de gemeente Leeuwar
den een dominerende rol vervullen. De heer De Jong
zegt en hij heeft uiteraard de vrijheid om dat te
zeggen dat mijn veronderstelling, dat de behoefte
aan afgestudeerden en het potentieel aan leerlingen
juist in Leeuwarden zouden moeten worden gevonden,
onjuist is, maar hij moet mij ten goede houden, dat de
ervaring in Arnhem c.q. in Middelburg te dezer zake
geen gefundeerd cijfermateriaal oplevert. T.a.v. de
Middelburger gegevens kom ik nog tot een andere uit
spraak. De heer De Jong stelt met nadruk, dat uit de
feiten in Middelburg is af te leiden, dat een protestants-
christelijke school in een situatie die aan Friesland ge
lijk zou kunnen worden genoemd, duidelijk bewijzen,
dat zo'n school ook hier zeer wel tot bloei kan komen.
Ik wil er alleen op wijzen en dat komt ook tot uit
drukking in de hier al vaak geciteerde brief dat
geen andere school daar enige kans kreeg, en dat het,
hoe men het ook wendt of keert, uiteraard aan de
ouders zelf moet zijn voorbehouden, te beslissen hun
kinderen naar een school te sturen die ze anders stel
lig niet zouden hebben verkozen. Dan kom ik toch op
nieuw bij dat „óf öf" en dat „èn èn" van de heer K. J.
de Jong en bij de opmerking van de heer De Vries,
waarbij deze zegt: „Leeuwarden beslist immers niet,
waarom maakt de meerderheid van het college dan
zo'n bezwaar om die urgentieverklaring af te geven?"
Welke functie heeft een urgentieverklaring ingevolge
artikel 25 van de Nijverheidsonderwijswet? Allereerst
deze, dat op grond daarvan de gemeenteraad kan ver
klaren van oordeel te zijn, dat onderwijs van dien aard
in de gemeente noodzakelijk is. Maar ten tweede is het
vanzelfsprekend, dat de raad daarmee dan tevens uit
spreekt welk soort school dit zal moeten zijn. En ik
geloof, dat stellig bij de beslissing die de minister zal
hebben te nemen, het oordeel van de raad een zeer
duidelijke rol zal blijven spelen. Ik meen te mogen ver
wachten, dat, als de minister, wanneer deze althans
voornemens zou zijn een plan te volgen, dat voorziet
in de oprichting van een protestants-christelijke school
in Leeuwarden, de zeer duidelijke uitspraak heeft ge
kregen, dat de raad van de gemeente Leeuwarden van
oordeel is, dat de school niet een protestants-christe
lijke, maar een algemene moet zijn, stellig met deze
uitspraak rekening zal hebben te houden. En ik geloof
ook, dat de minister recht heeft op de mening van de
raad. Maar de heer De Vries heeft gelijk: Natuurlijk
beslist Leeuwarden niet. De mening van de raad van
de gemeente Leeuwarden is echter voor de minister
van belang. Deswege wordt dus ook deze procedure
gevolgd.
Wij moeten, geloof ik, ook duidelijk onderscheid ma
ken tussen de behandeling van de urgentieverklaring
oktober 1958 en het advies van de raad van de gemeen
te Leeuwarden aan Gedeputeerde Staten. De heer De
Jong heeft gezegd, dat ik, wanneer ik sprak over het
overleg met betrekking tot de mogelijkheid van samen
werking, dan ook zou moeten mededelen, wat de gesugge
reerde of voorgestelde inhoud van die samenwerking
zou moeten zijn. Wel, ik mag volstaan met te zeggen,
dat, als bij beide partijen de bereidheid aanwezig zou
zijn geweest om tot een compromisschool te komen,
de zaak eenvoudig zou zijn geweest. Ik wil echter met
nadruk vaststellen, dat het principe van de vleugel-
school door nu wijlen de heer Platenburg is genoemd
en ook voorgesteld, maar over de mogelijke uitwerking
daarvan is toen geen verder overleg gevoerd. Dat was