Der sille foar B. en W. fêst wol swierrichheden west
hawwe, mar ik fyn, dat dy dochs wol ta in oplossing
brocht wurde kinne. Ik haw foar my it riedsbrief fan
19 augustus I960, dat hannelet oer „de verkoop van
grond, gelegen aan de Van Loonstraat, aan de Coöpe
ratieve Inkoopvereniging Oostergo U.A." Dêryn stiet,
dat „het westelijke gedeelte van het terrein in het ter-
plaatse geldende uitbreidingsplan bestemd is tot recrea
tiegebied. Het meest oostelijke gedeelte van het ge
vraagde terrein heeft nog een agrarische bestemming.
De bouw van de grossierderij is derhalve in strijd met
het ter plaatse geldende uitbreidingsplan. Om deze bouw
mogelijk te maken zal een bouwvergunning ex artikel
20 van de Wederopbouwwet moeten worden verleend,
welke vergunning onderworpen is aan de goedkeuring
van Gedeputeerde Staten van Friesland." Datselde hie
ek foar Wurdum jilde kinnen. Dan hie dat ütwreidings-
plan foar dit gefal ek in bytsje foroare wurde kinnen
en dan hienen wy ek by Deputearre Steaten om goed-
karring freegje kinnen. Dat hawwe B. en W. lykwols
net dien, dêrmei einliks oanwizende, dat de stêd foar
harren heger leit as it doarp. Hja hawwe dêrmei feitlik
in bislüt nommen, dat kald, formalistysk en ik soe
hast sizze lytsboargerlik is.
De heer Jongbloed: Dat ik hierbij het woord vraag
staat in verband met de aanvraag van de heer Hoekstra
van Wirdum om vergunning voor de bouw van een
nieuw service-bedrijf aan de Legedyk te Wirdum. In
de stukken wordt door het college voorgesteld om het
schrijven van de heer Hoekstra voor kennisgeving aan
te nemen; de beslissing in deze aangelegenheid behoort
tot de competentie van B. en W. op grond van artikel 6
van de Woningwet. Nu het schrijven aan de Raad is
gericht, zou ik er toch wel iets van willen zeggen. Het
garagebedrijf van Hoekstra is één van de weinige be
drijven, die het dorp Wirdum heeft. Dit bedrijf is de
laatste jaren steeds gegroeid en uitgebreid, ook in ver
band met het feit, dat de auto nog steeds aan de win
nende hand is. Hoekstra is wel één van de helpende
handen voor fiets, bromfiets, auto en vrachtwagen. Het
bedrijf staat in het dorp op de hoek van de Werpster-
dyk en de Lytsebuorren. Aan de weg staan daar ben
zinepompen. De weg wordt daar steeds meer bezet. Als
dit bedrijf uit eigen beweging mede voor de drie zoons
een bestaanszekerheid probeert op te bouwen, juichen
wij dat van harte toe. De heer Hoekstra wil zijn bedrijf
aanpassen aan de eisen des tijds. Hem wordt nu een
mogelijkheid geboden een perceel grond van een plaat
selijke eigenaar te kopen en een nieuw service-bedrijf
te bouwen op een afstand van 120 meter van de nieuw
aan te leggen Rijksweg. De eerste aanvraag van Hoek
stra dat heeft de heer Hartstra ook al opgemerkt is
door het college van B. en W. wegens strijd met het
uitbreidingsplan van Wirdum afgewezen, wat erg jam
mer is. Het is echter te begrijpen, dat een service-be
drijf, dat niet aan de grote weg ligt, geen bestaans
mogelijkheid meer heeft. Men kan zeggen: het is lint
bebouwing. Maar ik zie de vestiging van dit bedrijf
niet als lintbebouwing. Deze aanvraag betreft niet de
woningbouw, maar is een aanvraag om vergroting en
uitbreiding van een bestaand bedrijf. Het is een aan
passing van het bedrijf aan de eisen des tijds. Voor
de dorpsbevolking, voor de in Wirdum gevestigde zui
velfabriek, alsmede voor het k.i.-station, waarvoor
Hoekstra alle werk verricht, is dit bedrijf, waarin ook
verkoop van nieuwe en oude auto's plaats heeft, van
veel betekenis. Het zou van groot belang zijn, als het
zou kunnen worden uitgebreid.
Ik hoop, dat het college van B. en W. dit verzoek nog
nader zal willen bezien en dat de beslissing voor Hoek
stra daarna gunstig mag wezen.
De Voorzitter: Het college heeft mij opgedragen om
eventuele opmerkingen te beantwoorden.
En dan zou ik in de eerste plaats willen opmerken,
dat het uitbreidingsplan, dat hier van toepassing is, in
1951 door de Raad is vastgesteld en dat de Raad bij de
vaststelling zeer bepaald gewild heeft, dat de lintbe
bouwing, die zich aan de Legedyk van Wirdum ont
wikkeld heeft, niet verder zou worden uitgebreid, in
tegendeel, op den duur zou verdwijnen. En toen het
bleek, dat G.S. ook ten aanzien van die lintbebouwing
een andere opvatting hadden dan de Raad en dus aan
het raadsbesluit tot vaststelling van het uitbreidings
plan voor Wirdum goedkeuring onthielden, is de Raad
tegen dat besluit van G.S. bij de Kroon in beroep ge
gaan. De Raad heeft ook tegenover de Kroon met
klem volgehouden, dat aan de Legedyk geen lintbebou
wing diende te komen en dat dit gebied diende te heb
ben een agrarische bestemming. De uitspraak, die de
Kroon in het jaar 1953 op dat beroep gedaan heeft,
houdt ook uitdrukkelijk in een erkenning van de juist
heid van dit standpunt van de gemeenteraad van Leeu
warden. Waar dus een poging van deze adressant of
van iedere andere, om aan deze weg bouwwerken te
stichten, zou betekenen een ingaan tegen het uitbrei
dingsplan, dat zeer welbewust door de Raad is vast
gesteld en niet alleen zeer welbewust door de Raad in
deze vorm is vastgesteld, maar ook tegenover de Kroon
verdedigd is en waar de Kroon getoond heeft de opvat
tingen in dit opzicht van de Raad te delen, viel er naar
onze mening vanzelfsprekend niet van B. en W. te ver
wachten, dat zij zouden trachten tegen deze besluiten
in te gaan. Als hier dus gesproken wordt door de heer
Hartstra van een koude, formalistische wijze van af
doen van deze zaak en dat hier voor het college de
stad hoger zijn zou dan het dorp, dan moet ik zeggen,
dat dit beweringen zijn, die ook de minste grond van
enige werkelijkheid missen. Dat blijkt rechtstreeks uit
hetgeen ik U heb gezegd en ik geloof ook niet, dat
het juist is om op deze wijze een standpunt van het
college, dat zich houdt aan de raadsbesluiten, te kwa
lificeren. Ik zeg, dat het maken van enig bouwwerk
aan deze weg op zichzelf al betekenen zou het ingaan
tegen een raadsbesluit en het verder toelaten van lint
bebouwing, waarbij dan bovendien nog zou komen, dat,
als dit aan deze adressant zou zijn toegestaan, er ook
geen enkele reden zou zijn geweest om aan een volgen
de adressant of aan meer volgende adressanten, die
soortgelijke bouwwerken er naast of er tegenover aan
die weg zouden willen stichten, dat te weigeren. Met
andere woorden, dan zou de bedoeling van de Raad om
deze lintbebouwing op den duur te doen verdwijnen
volledig zijn gefrustreerd. En dat is dan ook de reden,
waarom B. en W. hebben geweigerd om op het adres in
te gaan. Ze konden dat ook niet doen. Ze hadden inder
daad een bouwvergunning ex artikel 20 van de Weder
opbouwwet kunnen verlenen, maar hebben dat niet ge
daan, omdat dat, zoals ik zei, in strijd was met het
eigen standpunt van de Raad.
Dit adres is eigenlijk voor geen andere dan de voor
gestelde beslissing vatbaar, omdat de Raad op grond
van de Woningwet niet bevoegd is om een bouwver
gunning aan deze adressant te verlenen. Bovendien
wordt hier ook niet eens een bouwvergunning door hem
gevraagd in de vorm die voorgeschreven is. Dan had
de adressant moeten komen met bouwtekeningen en
alles wat daarbij behoort. Ook al zou dus de Raad be
voegd zijn geweest om wel een bouwvergunning te ver
lenen, dan zou het toch nog in geen geval op dit adres
kunnen zijn gebeurd. En daarom meent het college,
dat dit adres, ik herhaal het, niet anders dan voor
kennisgeving kan worden aangenomen. Waaraan ik
dan tenslotte nog toevoegen kan, dat het voortbestaan
en het verder uitbreiden van dit bedrijf naar het in
zicht van het college werkelijk niet uitsluitend van
deze speciale plaats in het dorp Wirdum afhankelijk is.
Z.h.st. wordt daarna besloten het verzoek voor ken
nisgeving aan te nemen.
De Voorzitter deelt verder mede:
C. dat is ingekomen een adres van de afdeling Leeu
warden van de Nederlandse Vrouwenbeweging, inzake
de mogelijke aanwezigheid van atoomkoppen op of bij
het vliegveld te Leeuwarden.
B. en W. stellen voor, dit adres voor kennisgeving
aan te nemen.
De heer Beuving: Wanneer een aantal inwoners zich
met een schrijven tot het gemeentebestuur wendt om
hun ongerustheid uit te spreken over de mogelijkheid
van opslag van atoomwapens op of bij het vliegveld
hier ter stede, dan is dat een ernstige zaak. De onge
vallen met straaljagers, waarbij slachtoffers waren te
betreuren, hebben reeds, zoals we weten, veel vrees en
ongerustheid gewekt. Dit uitte zich in meerdere mate
bij de bevolking van de dorpen, gelegen in de lijn van
de startbanen, en is tot uitbarsting gekomen in een
gezamenlijke demonstratie.
De gevaren, welke nu dreigen, zijn van een veel ver
der strekkende betekenis. Niet alleen het leven van
de inwoners van onze gemeente staat op het spel, doch
dat van de bevolking van de gehele provincie. De on
gerustheid onder onze bevolking is dan ook dusdanig
toegenomen, dat door het gemeentebestuur maatrege
len moeten worden getroffen ter beveiliging van de in-
I gezetenen.
Wanneer in dit schrijven wordt gesproken over de
mogelijkheid van opslag van a-koppen, dan is dat geen
zekerheid, doch het is aan te nemen, dat ze er zijn.
I We moeten vaststellen, dat de defensiepolitiek van onze
regering, die met veel geheimzinnigheid wordt gevoerd,
I zelfs buiten de volksvertegenwoordiging om, er toe
heeft geleid, dat ons land als eerste op het Europese
continent als Amerikaanse atoombasis wordt gebruikt.
Reeds in 1954 werden vliegvelden beschikbaar gesteld
voor de Amerikaanse luchtmacht. Enkele maanden ge
leden, na het bezoek van een Amerikaanse missie aan
het vliegveld Volkel, moest men toegeven, dat hier reeds
I atoombommen aanwezig waren. Met de komst van nieu
we Amerikaanse straalbommenwerpers op het vliegveld
Soesterbei'g, enige tijd geleden, moest men toegeven, dat
deze met atoomladingen zijn uitgerust. Wanneer we dit
weten, is het dan geen zaak om aan te nemen, dat
meerdere militaire vliegvelden deze wapens zullen op-
I slaan of hebben opgeslagen? Dit is een constant ge
vaar. Ook door een samenloop van omstandigheden kan
ons een zware ramp treffen. Deze onzekerheid en span
ning geven direct aanleiding tot onrust en vrees en
zullen hun invloed laten gelden ook op onze volksge
zondheid. Gedeputeerde Staten van Utrecht waren zich
hiervan bewust en hebben reeds gehoor gegeven aan
het verzoek van de bevolking daar. Zij hebben zich uit
gesproken tegen atoombommenwerpers op Soesterberg
in het belang van hun bevolking. Ook onze Raad heeft
tot taak om de veiligheid en de gezondheid der ingeze
tenen van Leeuwarden te bevorderen. Ik zal mij dan
ook volledig achter dit schrijven stellen.
De heer Klijnstra: Ik wil heel kort zijn. Dit schrijven
is eigenlijk informatief gesteld en alvorens hier voel
woorden over te spreken, lijkt het mij gewenst om aan
B. en W. te vragen, of zij er mee bekend zijn, dat er
inderdaad sprake van is, dat hier op of bij het vliegveld
Leeuwarden atoomwapens opgeslagen zijn. Indien dat
wel het geval is, dan vind ik het hoogst ernstig. Maar
ik heb hieromtrent geen enkel nader gegeven.
De Voorzitter: De heer Klijnstra stelt een vraag aan
het college. Ik zou van mijn kant liever een vraag aan
de heer Beuving willen stellen. Misschien wel twee vra
gen. Heeft de heer Beuving enig concreet gegeven, dat
hier op de vliegbasis Leeuwarden een of meer atoom
bommen zouden zijn opgeslagen? En wanneer hij een
dergelijk concreet gegeven mocht hebben (we hebben
het zopas niet van hem gehoord), heeft hij dan enig
gegeven over de wijze van bewaring? M.a.w. kan hij
aantonen, dat deze zaak op zodanige wijze wordt be
waard, dat de bommen gevaar zouden opleveren?
De heer Beuving: Concrete gegevens aangaande de
kwestie-Leeuwarden heb ik niet, maar ik heb ze enigs
zins gemotiveerd door voorbeelden te noemen van
plaatsen, waar het wèl het geval was. Maar afgezien
van deze vraag, lijkt het mij toch zeer belangrijk, dat
de raad zich uitspreekt tegen deze zaak. Het gaat toch
om de beveiliging van de bevolking en over de angst
en zorgen, die de mensen zich daarover maken.
De Voorzitter: Ik geloof, dat we hier verder kort over
kunnen zijn. Het adres spreekt van een verontrusting
over de mogelijke aanwezigheid van atoomkoppen op of
nabij het vliegveld Leeuwarden en verzoekt de Raad
om zich uit te spreken tegen het aanwezig zijn daar
van voorwerpen, die een enorm gevaar voor de bevol
king opleveren.
Er is en dit in antwoord op de vragen van de
heer Klijnstra aan het college hoegenaamd niets
bekend van het aanwezig zijn van dergelijke voorwer
pen op of nabij het vliegveld Leeuwarden en het lijkt
ons volmaakt nutteloos en ook onjuist om zich uit te
spreken over mogelijkheden, waarvan we niets weten.
En daar zou ik aan willen toevoegen, dat, ook al zou
den deze dingen hier zijn (ik herhaal: er is ons hoe
genaamd niets van bekend), dan ook nog zou moeten
vaststaan, dat ze in de toestand, waarin ze be
waard worden, gevaar zouden opleveren. Als men de
literatuur over deze dingen een beetje gevolgd heeft,
dan kan men ook weten, dat ze pas gevaarlijk worden,
wanneer de ontstekingsinrichting, die tal van veilighe
den bevat, wordt afgesteld zodat deze bommen bij af
gooien zouden kunnen ontbranden. Maar zolang dat
niet het geval is, zijn deze dingen van dien aard, dat,
ook al zouden ze onder het ledikant van de heer Beu
ving zelf liggen, deze daar even gerust om zou
kunnen slapen als wanneer ze er niet lagen, en zijn
ze even gevaarloos als de spoetnik, die misschien op het
huis van de heer Beuving terecht zou kunnen komen.
Ik geloof dus, dat wij ons verder met een adres, dat
zo volstrekt gespeend is van elk feitelijk gegeven, ver
der niet kunnen bezighouden en dat de Raad niet an
ders kan dan het voor kennisgeving aannemen.
De heer Beuving: Ik zou toch graag even op Uw
antwoord willen ingaan. Wanneer U de zaak zo stelt,
dat deze a-koppen totaal ongevaarlijk zijn en dat, wan
neer ze bij mij onder het bed lagen, ik even rustig
sliep, dan ben ik dat niet met U eens. Wanneer het bij
U het geval was, dan zou U zich ook niet zo lekker
gevoelen. Maar daar gaat het in wezen niet om. Ik
heb op die vraag van U, meen ik, al gezegd, dat het
mij in wezen niet gaat om de vraag, of de a-koppen er
reeds zijn, maar ik heb aangetoond aan de hand van
twee feiten, dat de mogelijkheid wel degelijk besta.at.
En nu komt dit er bij: Nederland is het eerste en enige
land op het Europese continent, dat zijn vliegbases af
staat voor de Amerikaanse atoombewapening. Ook dat
alleen al is een blijvend gevaar voor de bevolking en
ik zou nog weer de vraag willen stellen, of het niet
gewenst is, dat de Raad zich in deze zin uitspreekt,
dat het voor de veiligheid van de bevolking niet ge
wenst is, dat hier atoombommen worden opgeslagen in
bergplaatsen of hoe dan ook. Atoomladingen zijn altijd
gevaarlijk. Door een of ander toeval, bijv. door een
brand of door een ongeluk met een straaljager of wat
dan ook, kan er van alles gebeuren. Dat is bewezen.
De heer Klijnstra: Ik zal nogmaals kort zijn. Ik vind
het toch eigenlijk wel beroerde jammer, dat over een
dergelijke ernstige zaak als atoomwapens wordt ge
sproken op de manier van een atoomwapen onder je
bed en dergelijke dingen. Ja, de Raad mag hier wel
lachen, maar ik blijf er bij, dat wanneer wij deze zaak
ernstig gaan beschouwen en wanneer wij ernstig willen
wezen, dan zullen we daar toch wel anders over moeten
denken en ook anders over moeten spreken. Van de
vliegbasis hier weet ik niets af en daarom wil ik er
eigenlijk niet langer over spreken. Maar ik wil
er toch mijn misnoegen over uitdrukken. Ik ben het
met de Voorzitter eens, dat een atoombom (de litera
tuur heeft er over geschreven) zomaar niet ontspringt.
Daar moet eerst wat anders mee gebeuren. Die
kan men veilig stellen. Maar er zijn andere ge
varen en die gevaren komen van buitenaf. En
nu mag men er over denken zoals men zelf wil,
maar ik geloof zeker, dat het gevaar groter zal wor
den voor Nederland naarmate de atoombewapening in
ons land zal toenemen. Verder zou ik de mensen, die
daar heel lichtvaardig over spreken, nog meer literatuur
omtrent deze zaak, onder andere over Hirosjima en
dergelijke, willen aanbevelen.
De Voorzitter: Ik zal in tweede instantie van mijn
kant kort zijn. Het gaat er tenslotte om, dat hier een
uitspraak van de Raad van Leeuwarden wordt ge
vraagd niet over de vraag wat de gevolgen zijn van de
internationale politiek en hoe die zaken bekeken moe
ten worden en hoe de ontwapening bekeken moet wor
den, maar het gaat er voor de Raad van Leeuwarden
alleen om, of hier vlak bij huis het door deze adressan
ten beweerde gevaar aanwezig is en of er dus op grond
daarvan redenen zijn om zich daartegen uit te
spreken. En dan herhaal ik, dat dit gevaar niet aan-
v-CK |7