4 wezig is. De heer Beuving heeft het ook allerminst aan getoond, zodat op die grond dit adres voor kennisgeving moet worden aangenomen. In de tweede plaats ik mag herhalen ook al zouden deze dingen op de vlieg basis aanwezig zijn, dan mogen we toch aannemen, dat ze op zodanige wijze worden bewaard, dat dit bewaren in deze toestand in deze omgeving gevaarloos is. Als de heer Beuving beweert, dat deze bommen door een felle brand of door een ongeluk met een straaljager tot ontploffing zouden kunnen komen, dan vergist de heer Beuving zich. In de praktijk is ook wel gebleken, dat vliegtuigen met deze bommen naar beneden zijn ge komen zonder dat een ontploffing daarvan plaats vond. Ik zou het hierbij willen laten en het voorstel om dit adres voor kennisgeving aan te nemen willen hand haven. Z.h.st. wordt daarna besloten het adres voor kennis geving aan te nemen. De heer Beuving: Ik wens te zien aangetekend, dat ik tegen dit voorstel heb gestemd. De Voorzitter: Dat kan gebeuren, mijnheer Beuving. Dan kan ik U verder meedelen, dat er berichten van verhindering zijn ingekomen van de raadsleden de heren Ten Brug en Mani. Punt 3 (bijlage no. 25). De voordrachten van B. en W. luiden als volgt: vacature mej. H. Kuipers: A. van der Meer, Ahornstraat 6, alhier, vakleraar licha melijke opvoeding; vacature Ir. T. F. Bos: Ir. T. F. Bos, Corellistraat 83, alhier, directeur der Openbare Werken; vacature S. Knobbe: 1. S. Knobbe, Spanjaardslaan 166, alhier; 2. P. L. Jongma, Huizumerlaan 75, alhier; vacature L. Ket: 1. L. Ket, Julianalaan 27, alhier; 2. J. Olij, Menaldumerstraat 27, alhier; vacature S. C. Kamstra: 1. S. C. Kamstra, Bildtsestraat 92, alhier; 2. A. de Boer, Leeuwerikstraat 157, alhier; vacature A. J. Meijer van Putten: 1. D. Maurits, Mozartstraat 71, alhier; 2. J. Bron, Vegelinstraat 35, alhier; vacature W. v. d. Lei: 1. W. v. d. Lei, Sweelinckstraat 101, alhier; 2. Joh. Calsbeek, Lekkum 141 E; vacature H. A. van Wijlen: 1. H. A. van Wijlen, Verlengde Schrans 32, alhier; 2. D. W. Sinning, Pasteurweg 64, alhier. De hear Santema: De foarige kear, doe't wy oergyn- gen ta it bisprek oer de „Leeuwarder Sportstichting", is der in opmerking makke yn'e rie, dat by de bi- stjürsleden, dy't ütsteld waerden, net ien wie, dy't it plattelan fortsjintwurdige. En doe is der troch de wet- halder, foar safier ik noch wit, sein, dat by in folgjende forkiezing dizze mooglikheit ünder eagen sjoen wurde soe. As ik nou it listke neigean, dan üntbrekt wer in fortsjintwurdiger fan it plattelanssportlibben. Ik soe de reden wol witte wolle hwerom dy der net by is. De hear Tiekstra weth.Foar myn antwurd op hwat de hear Santema seit soe ik mij oanslute wolle op hwat hy oanhellet mei bitrekking ta datjinge, hwat ik sein haw by de earste gearstalling fan dit bistjür. De hear Santema seit torjocht, dat der doe fan myn kant yn- died sein is, dat by in folgjende vakature ünder eagen sjoen wurde koe, oft wy foldwaen kinne oan it op him- sels lidlik forlangen om yn dit bistjür in plattelansfor- tsjintwurdiger to bineamen. It is krekt goed as sein wurdt yn „in" vakature. De hear Santema wit ek wol, dat de gearstalling fan dit bistjür op forskillende wizen regele wurdt, nammentlik to'n earsten de gemeentlike fortsjintwurdigers (dat binne dus mear de deskundi gen), twaddens de fortsjintwurdigers fan de sportfor- ienings en de tredde groep bistiet üt minsken, hwaens oanwêzichheit yn it bistjür foar de goede gong fan sa- ken fan great bilang wêze kin. Al dy trije kategoryen steane by dizze foardrachten, mar dat bitsjut net, dat alle groepen forfongen wurde. De hear Santema hat niis ek wol sjoen, dat de earste in „vakleraar lichamelijke opvoeding" is; de twadde is de direkteur iepenbiere wurken. Dat is dus in sittend bistjürslid en de earste is in bineaming yn in vakature. Mar dy stoel is ek forlitten troch in „vakleraar licha melijke opvoeding" en dy minsken blike yn'e stêd to wen jen. Allinne foar de hear Meijer van Putten is in oare fortsjintwurdiger socht en wol de hear Maurits as fortsjintwurdiger fan de hanbalforienings, dy't ek graech yn dit bistjür in sit hawwe woenen. It is dus net ütsletten, dat yn de takomst wol oan de fraech fol- dien wurde kin, mar op dit stuit, sjoen de fortsjint- wurdiging, sjoen it feit, dat der in oantal sittende bi- stjürsleden binne, sjoen it feit, dat der in inkelde fak- learkrêft by komme moat en sjoen it feit, dat men der wer in bipaelde sport ynhelje wol, kin dit noch net. It iennichste, hwat ik noch dwaen kin, is dus it bistjür fan de stifting to freegjen om by in oare gelegenheit de winsk fan de hear Santema nochris yn omtinken to nimmen. Tot lid van het bestuur worden benoemd: de heer A. van der Meer, met 34 stemmen (1 stem on geldig) de heer ir. T. F. Bos, met 34 stemmen (1 stem ongel dig) de heer S. Knobbe, met 34 stemmen (1 stem ongeldig) de heer L. Ket, met 34 stemmen (1 stem ongeldig) de heer S. C. Kamstra, met 34 stemmen (1 stem on- geidig) de heer D. Maurits, met 34 stemmen (1 stem ongeldig); de heer W. van der Lei, met 33 stemmen (1 stem op de heer Joh. Calsbeek en 1 stem ongeldig) de heer H. A. van Wijlen, met 34 stemmen (1 stem on geldig). De heren Bootsma en Bosgraaf vormden het stem bureau. Punten 4 t.e.m. 9 (bijlagen nos. 20, 19, 26, 21, 22 en 24). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 9a (bijlage no. 29). De heer Drent je; Uw voorstel om een noodzakelijk heidsverklaring af te geven voor een te stichten dag school tot opleiding van leraren bij het lager technisch onderwijs voor jongens wordt door de fractie van de Partij van de Arbeid met vreugde begroet. Wanneer de plannen tot stichting van een dergelijke school suc ces hebben, zou Leeuwarden er een onderwijsinrichting bij krijgen, die van grote betekenis kan zijn voor het technisch onderwijs hier in de stad, in Friesland en ook nog voor het technisch onderwijs daar buiten. Wat is n.l. het geval? Bijna allen, die zich tegenwoordig on derwerpen aan een examen om de bevoegdheid te krij gen om les te geven aan een lagere technische school, hebben hun opleiding in avondcursussen genoten. Het is wel een zeer moeilijke weg, die door de toekomstige leraren bewandeld moet worden. Velen waren eerst zelf leerling aan een lagere technische school en nadat ze enige jaren praktisch werkzaam zijn geweest, komen velen tot het besef meer te kunnen en ook meer te willen doen, met de bedoeling om hun eigen positie te verbeteren en dikwijls bezield met ideële gevoelens ook t.o.v. hun mede-arbeiders, om het vak vooruit te stuwen en om hun mede-arbeiders te prikkelen zich verder te ontwikkelen en om de snelle gang van de techniek bij te houden. Maar wanneer ze dan eenkeer tot dit besef zijn gekomen, dan begint de moeizame weg. Eerst twee jaar vooropleiding, gevolgd door een examen. Dan twee jaar basisopleiding, weer een exa men. Daarna twee jaar voortgezette akte-opleiding, dan nog één of twee jaar afsluitende opleiding en aan het eind van dit alles een zeer pittig staatsexamen. Om daar na werkelijk volledig bevoegd te worden, dient nog ge studeerd te worden voor pedagogische aantekeningen, waarna velen na de verkrijging van de bevoegdheid zich nog een paar jaar gaan inspannen om hun tweede bevoegdheid te krijgen. Het geheel is zodoende te schat ten op ongeveer tien jaar. Tien jaar avondopleiding, .r. JÏ7 5 een opleiding naast de gewone dagtaak voor het dage lijkse brood, naast de zorgen voor het gezin dikwijls en dan per week nog 12 uur naar school, aangevuld met vele uren huiswerk. In ons gehele land bestaat slechts één éénjarige dagschoolopleiding. Het is die te Rotterdam. Die verzorgt alleen de afsluitende oplei ding, dus de opleiding nadat alle barrières in de voor opleiding en de basisopleiding al zijn genomen. Dit is de reden, waarom ik mij er zo op verheug, dat er mis schien de mogelijkheid geopend wordt om nu hier in ons land een tweede inrichting van dien aard te stich ten. En het zou mij buitengewoon verheugen, als wij deze school hier in Leeuwarden zouden kunnen krijgen. De Leeuwarder avondcursus is n.l. een zeer bloeiende school. Wat het aantal leerlingen betreft, is onze cur sus de grootste in de provincie. Het aantal leerlingen vertoont nog steeds een stijgende lijn. In de raadsbrief staat het getal 680 genoemd. Wanneer ik de cijfers noem van de laatste vijf jaren, dan zijn deze 371, 393, 512, 617 en 680. 680 leerlingen bezoeken dus momenteel in Leeuwarden deze avond- en zaterdagmiddagcursus. De resultaten daarvan kunnen een vergelijking met elke cursus in het land glansrijk doorstaan. Elk jaar krijg ik van het organiserende Nederlandse Genoot schap een overzicht van de examenresultaten van het eerste gedeelte van de opleiding en opvallend is hier bij, dat het percentage geslaagden van deze onder Rijks- toezicht gehouden examens in Leeuwarden steeds het hoogste is. Het vorig jaar, meen ik, als ik goed gere kend heb, 87%,terwijl het landelijke gemiddelde in de buurt ligt van de 50%. Het is overigens niet zo ver wonderlijk. Het is toch voldoende bekend, dat de bevol king in onze provincie al jaren getoond heeft zich zeer tot de studie aangetrokken te voelen en zich ook aange trokken voelt tot de uitoefening van een taak bij het onderwijs. Heoveel Friese onderwijzers zouden er niet zijn in de grote steden De cursus van Leeuwarden levert meer dan de helft van de leraren voor de 19 technische scholen, die er nu al in Friesland zijn. Het is nog maar kort geleden, dat er in Friesland slechts 5 van dergelijke scholen bestonden. Nu zijn het er 19 en de bestaande scholen zijn bovendien, wat het leer lingenaantal betreft, nog aanmerkelijk uitgebreid. Onze school in Leeuwarden had 10 jaar geleden 500 leerlin gen; nu zijn het er meer dan 1000. Ik denk niet, dat er ooit enige tak van onderwijs is geweest, die zo'n storm achtige ontwikkeling heeft doorgemaakt. Dat dit alles zonder grote spanningen kon verlopen, is voor een groot deel te danken aan onze lerarencursus in Leeuwarden. En het is met enige trots, dat ik dit hier verklaar. Ik wil nog even stilstaan bij de consequenties van ons voorstel. Zoals uit de stukken blijkt, stelt het Nederlands Ge nootschap zich voor, dat de school per 1 september 1962 geopend kan worden. Hebben wij tegen die tijd vol doende schoolruimte beschikbaar? Een verdere con sequentie is, dat ik straks een zeer uitgebreid werk terrein zie voor ons gemeentelijk studiefonds. Wanneer wij onze toekomstige leraren, die dikwijls al een gezin hebben gesticht, de gelegenheid willen geven zich een jaar lang geheel aan hun studie te wijden, dan moeten wij daar wel flink wat tegenover stellen. Kunnen wij dat? De omstandigheid, dat ook het provinciale bestuur in deze zaak actief is, verheugt mij buitengewoon en doet mij vermoeden, dat ook het provinciale studie fonds bij zal springen. Samenvattende kan ik zeggen, dat ik het stichten van deze dagschool beschouw ten eerste als een ge lukkig steeds verder gaande emancipatie van het nijver heidsonderwijs tussen de andere takken van onderwijs, ten tweede als een uiting van de dynamische ontwik keling van het nijverheidsonderwijs; ten derde beschouw ik het als een onmisbare schakel in ons streven naar industrialisatie, landelijk, gewestelijk en ook gemeente lijk; ten vierde zie ik er een prachtig middel in (de school van Rotterdam is er om dat te bewijzen) om onze toekomstige leraren, nadat ze in hun avondoplei ding van enige jaren een selecterende proef hebben ondergaan, in een dagschool op een geestelijk niveau te kunnen brengen, dat past bij hun toekomstige staat, en ten vijfde zie ik in dit alles een goede samenwerking tussen de verschillende bevolkingsgroepen in ons land. Het Nederlands Genootschap is het enige instituut, dat deze opleidingen verzorgt. Alle geestelijke stromin gen zijn er in vertegenwoordigd. De samenwerking ge schiedt hier in een vorm, die alle bewondering afdwingt. Hiermede zou ik kunnen besluiten, niet nadat ik mijn grote waardering heb uitgesproken voor de voortva rendheid, waarmede deze zaak door Uw college is aan gepakt. De heer Heidinga: Ik wil alleen maar zeggen, dat ik de voortvarendheid, waarmee deze zaak is aangepakt, bijzonder op prijs stel. Volgens de stukken is die aan vrage op 1 februari ingekomen en reeds nu hebben we die in de Raad. Dat is dus werkelijk iets buitenge woons. Ik weet natuurlijk ook iets van de voorgeschie denis en ik meen, dat dat, wat de heer Drentje hier gezegd heeft, zeer terecht is. Ik waardeer het ten zeerste. De heer Tiekstra (weth.): Het is misschien het beste, dat ik allereerst namens het college mijn dank uit spreek voor de waardering, die de heer Heidinga en de heer Drentje uitgesproken hebben aan het adres van het college en dan in het bijzonder met betrekking tot de voortvarendheid, die het college bij deze aangelegen heid heeft betracht. Na het uitvoerige betoog van de heer Drentje, geloof ik, dat ik van mijn kant over de betekenis van deze opleiding weinig meer behoef te zeggen. Ik zou dan maar in herhalingen vervallen en dat niet alleen, maar ik zou ook de kans lopen om het minder goed te zeggen dan de heer Drentje het gezegd heeft en dat lijkt me de zaak bepaald niet te dienen. De heer Drentje heeft wel enige opmerkingen gemaakt, waarover ik toch even iets moet zeggen. De eerste op merking of vraag betreft de mogelijkheid van huis vesting per 1 september 1962. Het college heeft zich uiteraard, toen het met dit verzoek in het vooroverleg werd benaderd, wel gerealiseerd, dat het noodzakelijk is om in de huisvesting tijdig te kunnen voorzien. Het college heeft dan ook het volledige vertrouwen, dat daarvoor ook werkelijk een oplossing gevonden kan worden. Ik kan mij over de aard van die oplossing op dit ogenblik nog niet uitspreken. Ik moet met deze mededeling dus op dit moment wel even volstaan. Wij hebben ons als college bepaald rekenschap gegeven van de verplichting, die wij nu terzake op ons hebben ge nomen. Dan heeft de heer Drentje nog een zeer belangrijk element in deze zaak aangeroerd, namelijk het vraag stuk van het financiële offer, dat de leerlingen van deze opleiding moeten brengen bij omzetting in een dagop leiding. Dit zijn veelal kostwinners, dus huisvaders, en voor hen vloeit hier een vrij belangrijke inkomstender ving uit voort. Voorzover (mag ik het voorzichtig for muleren er duidelijk zou blijken, dat door middel van het gemeentelijk studiefonds mogelijkheden zouden kunnen worden geboden, geloof ik, dat het college zich op die mogelijkheden terdege zal hebben te bezinnen. Ik ben mij er daarbij wel van bewust, dat hier een andere mate van beoordeling zal moeten gelden dan op het ogenblik gebruikelijk is, maar ik zie op dit mo ment de vorm nog niet. Maar gegeven de grote be tekenis, die het college aan de ontwikkeling van deze school hecht, geloof ik, dat de heer Drentje terzake wel vertrouwen in het college zal hebben. Ik geloof, dat hier ook een oplossing voor gevonden zal worden en daarbij zal ook wel enig overleg nodig zijn. Ik wil er daarbij wel op wijzen, dat het hier niet alleen gaat om kandidaten, afkomstig uit de gemeente Leeuwar den, maar dat er onder de leerlingen ook personen zullen zijn uit andere gemeenten, die er studiefondsen op na houden. De heer Drentje heeft, laat ik het zo formuleren, niet toevallig en volkomen terecht gezegd, dat deze oplei ding een onmisbare schakel is in het industrialisatie- streven van onze gemeente en ik geloof, dat het college dat van zijn kant precies zo ziet. Ik meen, dat ik hiermee wel kan volstaan en dan sluit ik met de woorden, dat het doen van het voorstel het college evenveel vreugde schenkt als het ontvangen van dit voorstel door de fractie van de heer Drentje. Z.h.st. wordt daarna besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1961 | | pagina 3