6
men; neemt U die niet, dan wordt het kanaal uitge
diept." Punt. Uit. Basta. (Gelach.)
De heer Bootsma: Het betoog van de Wethouder
heeft heel wat duidelijk gemaakt en ook heel wat stof
doen opwaaien. Ik wil niet zeggen: grintstenen doen
opspatten, maar dan zaten we wel meer in de spoor
wegterminologie. Wanneer dit louter ging om een voor
bereidingskrediet, om een plan te hebben als basis,
waarop eventueel zou kunnen worden onderhandeld,
dan zou ik zeggen: Laten we nu niet langer praten,
maar dit krediet verstrekken en dit plan laten maken
en er dan over praten. Er staat echter één beroerde zin
in de raadsbrief, n.l. deze: ,,Wij hebben ons terzake in
verbinding gesteld met de N.V. Nederlandsche Spoor
wegen, die bereid is aan het vervangen van deze brug
medewerking te verlenen, indien zulks voor haar geen
financiële gevolgen oplevert". Deze zin maakt het hele
geval eigenlijk minder goed verteerbaar. Wanneer het
zonder meer om dit plan ging, dus om dit voorberei
dingskrediet, dan zou ik zeggen: Opschieten, maar me
dunkt, dat deze zaak toch in dit stadium al door de
Spoorwegen dusdanig geblokkeerd is, dat daar eigen
lijk niet meer zou zijn te praten. Ik geloof evenwel, dat
dat toch niet juist is. Hier zitten te veel factoren in,
hier vanavond naar voren gekomen in de uiteenzetting
van de Wethouder, die doen veronderstellen, dat er
toch heus nog wel eens te praten zou zijn. Ik weet
wel, dat men in Utrecht zo hard als een spoorstaaf is,
maar dit bevredigt toch niet helemaal.
De heer K. J. de Jong: Ik kan mij bij heel veel van
de bezwaren, die naar voren gebracht zijn, wel aan
sluiten. Maar ik heb aan de andere kant ook wel weel
de gedachte, dat het plan dat nu gemaakt wordt,
eigenlijk in bijzondere zin gebruikt zal worden om daar
voor middelen beschikbaar te krijgen uit de z.g. infra
structuur-pot. Zal dat het geval zijn, dan zal dus ver
wacht kunnen worden, dat wij net als met het viaduct
voor deze kosten straks, laat ik zeggen, 85 pet. subsidie
van het Rijk zouden krijgen. Dan zou het tactisch toch
niet juist zijn, hoe begrijpelijk dit overigens ook is, om
op dit moment zo sterk tegen de Nederlandsche Spoor
wegen te vechten, want wanneer we dat doen, dan slaan
we toch eigenlijk misschien onze eigen glazen een
beetje in met betrekking tot de mogelijkheid om even
tueel uit de infrastructuur-pot te kunnen trekken. Wan
neer dat inderdaad mogelijk is, dan moeten we m.i.,
met alle erkenning van de voetangels en klemmen die
hier liggen, toch trachten door middel van dit voorbe
reidingskrediet zo snel mogelijk het plan gereed te ma
ken en 85 pet. van deze kosten binnen zien te krijgen
uit de infrastructuur-pot. Ik geloof, dat we dan finan
cieel verder komen dan wanneer wij nu trachten tegen
het zere been van de Nederlandsche Spoorwegen aan
te schoppen, wat ons uiteindelijk, juridisch gezien, toch
weinig geven zal. Dus ik ben bepaald niet bevredigd
door de gehele gang van zaken, wat ook door de heren
Van Balen Walter en Heidinga gezegd is. Ik kan mij
er grotendeels wel bij aansluiten, maar ik geloof, dat
we, wanneer het gaat om de vraag: Wat komt, finan
cieel gezien, het beste voor ons uit, dan toch maar
beter op een ander front kunnen vechten.
De heer Van der Schaaf (weth.): Ik geloof, dat de
heer De Jong een zeer waardevolle opmerking heeft
gemaakt, misschien in andere en duidelijker woorden
dan ik zoëven in eerste instantie heb gebruikt. Ik heb
gezegd: Indien wij dus uit anderen hoofde ik heb
toen ook het woord infrastructuur-verbeterende wer
ken genoemd hier bijdragen kunnen krijgen a fonds
perdu, dan blijven inderdaad theoretisch al de kwesties
die men hier opwerpt en waar ik nog wel op terug
kom, wel bestaan, maar die zijn gereduceerd tot onge
veer laten we zeggen 15 pet. Wanneer wij, zoals bij het
viaduct de heer De Jong zegt het volkomen terecht
hier een nieuwe spoorbrug kunnen krijgen niet voor
één miljoen en zoveel, maar, laten wc zeggen, voor
15 pet. daarvan, dan voelt U wel, dat het hele geval
totaal andere proporties krijgt. En ik meen, dat wij
dat toch wel in aanmerking- moeten nemen. Als wij
ik heb het in prima ook gezegd, en dat wil ik nog
maals zeggen dit voorbereidingskrediet niet ver
lenen en dus niet een plan maken om het vaarwater
onder deze spoorbrug te verdiepen en de gehele situatie
te verbeteren, dan zal het gevolg zijn, dat de gemeente
Leeuwarden jarenlang blijft zitten met de drempel in
het vaarwater onder de brug, die toch eigenlijk niet
te dulden is. Wanneer men tot aan die drempel mis
schien op 4 meter diepte kan varen en achter die drem
pel, in onze insteekhaven en dus overal kan komen met
schepen met een diepgang van drie meter zestig of 4
meter, dan is het toch naar mijn idee duidelijk, dat ons
havengebied, laat ik niet zeggen tot aan de Beursbrug,
zoals ik in prima heb gezegd, maar grotendeels, in elk
geval tot de Verlaatsbrug, op de hoogte van de tijd moet
blijven. En om dat te bereiken, kan niet anders gedaan
worden dan een plan gereed te laten maken en
straks met dat plan te gaan manoeuvreren in de sfeer
van de infrastructuur-verbeterende werken. Daar is
inderdaad ook al concreet aan gedacht. En dan moeten
we zien, dat we boven het percentage dat daarvoor nu
in enkele gevallen gebruikelijk is, nog iets kunnen
binnen krijgen van wie dan ook! Daarvoor is beslisl
nodig, dat er een plan is en voor dat plan is dit voor
bereidingskrediet nodig, ik geloof, dat dit in een note-
dop eigenlijk toch wel het voorstel is. Nu komen daal
de complicaties bij. Ik heb die hier misschien geheel
argeloos vanavond ter sprake gebracht. En ik moei
er nog een bijvoegen om een beetje grond ondei
de voeten te hebben voor het antwoord aan de heer
Van Balen Walter n.l. dat het waarschijnlijk, in elk
geval zeer goed mogelijk, is het is nog niet hele
maal achterhaald kunnen worden dat de onder
grond van de brug, waar de brug dus het kanaal snijdt
nog weer eigendom is van de Spoorwegen. (Gelach.)
Dat is bepaald een figuur die wel voorkomt, en die ook
bij andere bruggen bestaat. Dan heeft men dus de peiler
op eigen grond staan. Men kan zeggen, dat dit vreemd
is. Goed, wij hebben in het leven vreemde dingen. La
ten wij er blij om zijn, dat wij ook eens vreemde dingen
tegenkomen. U voelt nu wel, dat ik toch bepaald geen
voorstander ben van wat de heren Van Balen Walter en
Heidinga hebben gezegd en een ultimatieve houding
aannemen en zeggen: „Directie van de Spoorwegen,
wij delen U mede, dat wij overgaan tot het verdiepen
van het vaarwater en U moet maar zien wat U met
die brug doet", dat kan natuurlijk niet. Dat zou naai
burgerlijk recht ook niet kunnen, want naar burger
lijk recht heeft de eigendom wel een zekere positie, een
vrij sterke positie zelfs, maar aan de andere kant kan
een toestand, die jaar en dag heeft bestaan, niet een
zijdig door iemand die beweert eigenaar te zijn, zo
maar worden gewijzigd, zodat dus degene die het
rechtskundig advies van de heren Van Balen Walter en
Heidinga zou volgen, waarschijnlijk toch wel een zeer
grote kans liep, om in kort geding een flinke tik op
zijn neus te krijgen. Dat is een weg die bepaald niet in
aanmerking komt. Daar kan men wel categorisch over
zijn. Met dezelfde kracht als waarmee de heer Heidinga
heeft gezegd: „Zo moeten wc doen", zeg ik: „Dat komt
niet in aanmerking". (De heer Vellenga (weth.):
Basta!). (Gelach). De heer Van der Schaaf (weth.): O,
vergat ik met de vuist op de tafel te slaan?
Ik geloof, dat ik hiermee dit punt wel heb beant
woord.
Nu iets over mijn houding, alsof ik hier eigenlijk
woordvoerder zou zijn voor de Spoorwegen. Dat is
natuurlijk niet het geval (Gelach) en de heer Heidinga
weet ook wel, dat dat niet zo is. Hij heeft het niet
kwaad bedoeld en ik heb het niet kwaad opgevat. Men
moet nu eenmaal wel eens t.a.v. een bepaald vraagstuk
bij de ene instantie dit punt meer naar voren halen en
bij een andere instantie een ander punt, omdat dat daar
van meer gewicht is. En ik moet zeggen, dat ik mij
daar af en toe in mijn beste ogenblikken ook wel eens
toe in staat acht. Maar wanneer ik hier in de Raad
stel, dat de Spoorwegen in dezen een zeer sterke positie
hebben, omdat zij bij deze wijziging geen belang heb
ben, dan is dat een objectief feit, waar wij met een zee
van woorden wel overheen kunnen spoelen, maar dat
toch als een rots blijft staan, want wij behoeven deze
raadzaal maar te verlaten en aan de conferentietafel
met de Spoorwegen te gaan zitten om te horen, dat
zij bij deze wijziging geen belang hebben. En nu kun
nen wij daar wel alles aan verbinden, wij kunnen onze
gedachtenvlucht wel verder uitstrekken en zeggen:
,/v
-r-li '-./iNJfv
„Spoorwegen, U kunt dat hele lijntje wel opheffen",
maar dat staat niet aan ons ter beoordeling, dames en
heren van de Raad. Wanneer de Spoorwegen zeggen:
Wij zijn houder van dit recht, wij hebben die spoorlijn
en willen die in stand houden en een ieder die dat wil
veranderen, krijgt mijn medewerking', maar moet niet
al te veel op vergoeding van kosten rekenen, dan is
dat een houding die en dat mag ik ook zeggen in
de richting van de heer Van Balen Walter ook in
zekere zin gegrond is in het burgerlijk recht, die dus
daarin een juridische basis vindt.
De hear Santema woe wol ris witte hwat der yn dat
stik stie: Boppe dat stik stiet No. 64. Extract uit het
resolutieboek van het College van Heeren Gedeputeerde
Staten der Provincie Friesland, Donderdag 26 April
1900. Nou, dan folget dei hiel hwat. Gelezen een adres
van zus en zo; en „Gelet op het advies; Mede gelet op
een ander ding; Overwegende(Gelach), nog eens:
Overwegende enz., is besloten: en dan volgt de in
houd van dat besluit." Daar staan dan onder de plech
tige woorden die de heer Santema ongetwijfeld goed
in het oor zullen liggen: „Accordeert met voorschreven
resolutieboek Getekend: De Griffier der Staten. Dat
stuk is ter inzage, maar U vindt de materie niet uit
puttender geregeld dan hier is besproken.
Hoe zal de situatie zijn, als de nieuwe brug weer aan
de Spoorwegen was overgedragen? vraagt dezelfde. Ik
dacht, dat het een nieuwe overeenkomst wordt in deze
trant, dat de Spoorwegen die brug daar mogen heb
ben en onderhouden, weer iets op dezelfde basis als
de Spoorwegen dat wel meer hebben. Dat kan ook
met anders, want wanneer men daar een lijn in stand
houdt, dan moet men daar ook een gegronde basis voor
nebben, anders kan men niet een spoorweg exploi
teren; dat is duidelijk. En toch ben ik niet de pleit
bezorger van de Spoorwegen, maar van de Gemeente.
De heer Heidinga is niet bevredigd, zegt hij. Ik hoop,
dat hij misschien iets meer bevredigd is, nadat ik dat
gene gezegd heb, waar ik nu mee bezig ben. Ik wil er
nog wel op wijzen, dat de Gemeente zelf van deze brug
bij de nieuwe veemarkt gebruik maakt. Dat is één van
de vier punten die U hebt genoemd. Ik zou me kunnen
indenken, dat men, wanneer men meent, dat dat lijntje
op zich zelf niet voldoende betekenis meer heeft, dan
ook de spoorwegaansluiting bij de veemarkt voor aan-
n afvoer van vee maar prijs geeft. Maar nu dat lijntje
in stand blijft, kan ook de Gemeente daarvan profiteren,
door het aanleggen van een laadgelegenheid bij de
markt.
Welke bedrijven, zo vraagt de heer Heidinga, hebben
hier eigenlijk belang bij Ik wil dat niet zozeer zien in
de sfeer van één bepaald bedrijf. Stel het geval, dat
daar één bedrijf was, bijv. de Frico, dat belang bij
grotere diepte zou hebben. Zou dan niet Uw reactie zijn:
ban moet die Frico als belanghebbende maar betalen?
Ik stel het liever zo: Wij zijn hier bezig de infra
structuur van onze stad zowel voor landwegvervoer als
ook op ander gebied op peil te brengen. En daar hoort
naar mijn mening bij, dat ons havengebied men kan
dan van mening verschillen over de vraag of de Wil
lemskade daar al dan niet bij behoort, maar tot aan
de Nieuwe Verlaatsbrug reikt het stellig op peil,
d.w.z. op diepte moet zijn. Anders blijven wij achter en
dat moeten wij beslist niet hebben.
De heer Bootsma komt nog even terug op die ene
zinsnede in de raadsbrief, waarin gezegd wordt, dat
de Spoorwegen geen financiële gevolgen willen dragen
van deze wijziging. Men moet dit als voorlopig stand
punt van de Spoorwegen wel accepteren, maar ik kan
me indenken, dat, wanneer het plan gereed is,
toch nog wel van onze kant in redelijkheid bij de Spoor
wegen en eventueel ook bij anderen, misschien bij de
Provincie, zoals de heer Boomgaardt opmerkt, aan de
orde kan worden gesteld, of daar, al valt dit te be
twijfelen, in zeker opzicht nog iets zou kunnen worden
bijgepast.
En tenslotte kwam de heer De Jong met een aantal
opmerkingen, waarvan ik dankbaar gebruik heb ge
maakt. ïk behoef daar verder niet op in te gaan.
Ik resumeer dus in deze zin, dat de Raad naar mijn
idee in het kader van het gehele beleid, zoals het in de
laatste maanden en jaren wordt gevoerd, toch ver
standig doet dit voorbereidingskrediet te verlenen, op
dat er een plan ontstaat, waarmee in de meest gunstige
zin voor de Gemeente gemanoeuvreerd kan worden.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
De heren Van Balen Walter en Heidinga wensen
geacht te worden te hebben tegengestemd.
Punt 21 (bijlage no. 114).
De heer Bootsma: Wanneer ik hier het woord vraag,
dan is het geenszins mijn bedoeling om hier diep in te
gaan op de directe inhoud van deze raadsbrief. Het
gaat meer om ik zou haast zeggen de procedure
kwestie, want wanneer ik de stukken niet alleen door
lees, maar ook beluister wat rondom deze kwestie ge
schreven en gezegd wordt, dan meen ik toch te moeten
vaststellen, dat er hier, ondanks de goede wil van alle
betrokkenen en de vele pogingen die zijn aange
wend om tot een oplossing te geraken, toch ergens op
een bepaald moment iets is scheefgelopen. En om nu te
vermijden, dat daaruit onaangenaamheden zouden kun
nen voortvloeien t.a.v. de verhouding tussen burgerij
en Gemeente of misschien beter gezegd tussen
burgerij en gemeentelijke instellingen, meen ik, dat hier
een poging onzerzijds zou moeten worden aangewend
om dit min of meer uit het spoor gelopen karretje weer
in het rechte spoor terug te brengen. En ik heb mezelf
even afgevraagd op welke wijze dit het gemakkelijkst
zou kunnen gebeuren, dus een oplossing te vin
den, die misschien realiseerbaar is. Gaarne zou ik nog
even in discussie willen brengen, om het adres van be
trokkene met de daarbij behorende stukken in handen
te stellen van de Commissie van bijstand voor de Open
bare Werken. Het lijkt mij ook voor deze commissie
niet mogelijk om de meest geëigende, de technisch
juiste oplossing te vinden, maar ik zou dat min of meer
willen zien als een commissie van goede diensten om
het blijkbaar vastgelopen gesprek weer op gang te kun
nen brengen en op die wijze ook voor deze laatste be
zwaren nog tot een redelijke oplossing te geraken. Dit
heb ik dus vastgelegd in het volgende voorstel: „Onder
getekende stelt voor om het adres van de heer A. Ytsma
in handen te stellen van de Commissie van bijstand
Openbare Werken." Ik heb er verder niet aan
toegevoegd wat deze commissie daarmee moet doen,
maar ik geloof, dat het door de toelichting die ik daar
aan gegeven heb, wel voldoende duidelijk is wat de
bedoeling is. Ik wil dit niet overdrijven, niet te zwaar
maken, maar ik meen toch, dat hierdoor een juistere
procedure gevolgd wordt dan nu het geval is. Dit voor
stel is zonder meer voorzien van een preadvies; het is
ook nog wel eens gebruikelijk, dat het adres eerst in
de map komt met het voorstel om het in handen van
B. en W. te stellen ter fine van preadvies. Ik kan waar
dering hebben voor de spoed, waarmee men dit voor
stel in de Raad heeft willen brengen, maar ik geloof,
dat het toch ook wel juist zou zijn om U het voorstel dat
ik U daarnet heb voorgelezen en dat mede is onder
tekend door mijn partijgenoot Spiekhout te over
handigen.
De Voorzitter: Ik heb dus nu dit voorstel ontvangen.
U hebt het al gehoord van de heer Bootsma. Ik zal het
nog voor alle duidelijkheid even herhalen.
Mag ik vragen, of nog iemand van U het woord ver
langt
De heer Kanistra: Het voorstel van de heer Bootsma
bevreemdt mij eigenlijk min of meer. Want ofschoon de
bedoeling eigenlijk precies is wat ik zelf gedacht had:
„De kous moet hier niet mee af zijn", krijg ik toch zo'n
beetje de indruk, dat men zal zeggen (maar dat zal
wel niet zo bedoeld zijn: „Geef het de Commissie van
Openbare Werken in handen, want misschien doet die
het beter dan het College het tot nu toe heeft gedaan."
Dat hebt U niet gezegd en ik zeg er ook niet bij, dat
U dat hebt bedoeld, integendeel; maar die gedachte
kan post vatten. Hoe dan ook, dit is maar één van die
gevallen die we kunnen rubriceren onder „vervelende
gevallen". Er is een adressant die klaagt. Er staat
slechts één naam onder het adres, maar ik denk, dat
de heer IJtsma dat ook wel doet namens anderen. Nu
probeert het College de klachten te ontzenuwen, maar