36 dat wordt toch al genoeg gedaan, dan is men een com munist. Ik geloof, dat ik het goed meen, niet al leen met onze Leeuwarder bevolking, niet alleen met ons Nederlandse volk, maar met de gehele mensheid. Ik weet, dat ik voor een gevaarlijk leven heb gekozen, dat grote moeilijkheden met zich zal kunnen meebren gen, maar ik geloof, dat men, als men voor het gevaar lijke leven durft te kiezen, de goede weg heeft gekozen. Ik wilde het hier graag in eerste instantie bij laten. De heer Beuving: Het zal begrijpelijk zijn, dat men, wanneer men principieel tegen bepaalde posten is, be hoefte heeft zich hierover uit te spreken. Ik heb dat enkele keren al wat breedvoerig gedaan, maar voor namelijk de laatste tijd heb ik de Voorzitter slechts gevraagd om aantekening, dat ik geacht wilde worden tegen het betreffende voorstel te hebben gestemd. Nu de zaak vanavond uitvoerig aan de orde komt, voel ik ook behoefte om het standpunt van de Communisten in de B.B.-kwestie wat nader te belichten. Hoe is de B.B.-organisatie tot stand gekomen? Nau welijks was een bijna 5-jarige bezetting achter de rug, of men trachtte onze bevolking te begeesteren voor een nieuwe, een koude, oorlog. Ook voor het voeren hiervan moet men de massa ideologisch beïnvloeden. We konden waarnemen, dat systematisch door pers en radio een beroep werd gedaan op de burgerij om pa raat te zijn tegen het dreigende gevaar van het com munisme. Het leger en de vloot werden al gauw weer op volle oorlogssterkte gebracht met als enig dool de opmars van het socialisme in de wereld te stuiten. Doch de organisatie van de B.B. we kunnen dat controleren werd een sof, ééndeels omdat men zich bewust was van de misleiding van deze organisatie in allerlei vormen wat ook door Klijnstra is naar voren gebracht en anderdeels doordat een groot deel van de bevolking geen angst koesterde voor die opmars en voor de komst van het socialisme. De inschakeling van de koude oorlog was te doorzichtig. Door inschakeling van de niet-opgeroepen lichtingen trachtte men het gezicht van deze organisatie te redden en het waren maar weinigen, die de voorlichting van de Bescherming Bevolking tegen de verschrikkelijke uitwerking van de atoombom serieus namen. Deze ontwikkeling laat dui delijk zien, dat men geen geloof heeft in de propaganda „atoomaanval uit het oosten". Men heeft meer ver trouwen in een strijd voor algehele ontwapening en de strijd voor de vrede is dan ook de beste bescherming tegen deze vernietiging. De heer K. J. de Jong: Het zal U niet verwonderen, dat ik na de woorden die de heer Klijnstra hier gespro ken heeft, ook nog wel graag een enkel woord wil zeg gen. Eigenlijk wordt door de woorden van de heer Klijnstra en ook van de heer Beuving over dit onder werp naar mijn mening een onevenredig groot deel van onze aandacht gevraagd en van onze tijd daaraan be steed. Ik wil echt niet zeggen, dat ik de heer Klijnstra niet serieus wil nemen; hij heeft het mij gedaan, het zou niet meer als een kwestie van hoffelijkheid zijn ook serieus, echt eens een keer van hart tot hart, via de heer Voorzitter, met hem te spreken over deze zaken. Ik geloof, dat hij daar een keer recht op heeft en dat hij dan ook weet, dat er van onze kant bepaaldelijk niet iets is, dat wij hier willen doodzwijgen, maar dat onze fractie de meningsvorming op dit punt en de strijd over deze meningsvorming met hem bepaald niet schuwen, te meer niet, omdat de heer Klijnstra op een bepaald moment zegt, dat hij als richtsnoer voor zijn houding de Bijbel neemt en daar tegelijkertijd aan toe voegt, dat daar eigenlijk een stuk tragiek in zit. Ik vind dat ook; ik ga ook uit van diezelfde Bijbel en ik zie volgens die Bijbel ook en dan kom ik eigenlijk meer op het kardinale punt van dit vraagstuk, waar mee wij als Gemeenteraad te maken hebben dat wij als Gemeenteraad een gemeentelijke overheid zijn, dat wij dus begiftigd zijn met gezag en verantwoorde lijkheid als overheid, ook over de onderdanen die hier in onze Gemeente woonachtig zijn. Nu leert de Bijbel ons, dat die overheid ook een zekere opdracht heeft en die is volgens de Bijbel deze, dat de overheid de on gerechtigheid moet tegengaan en de vrijheid en de gerechtigheid heeft te beschermen. Dat is nu juist ty pisch, in bijbels licht gezien, de opdracht voor de over heid en die wordt typisch voor de overheid daar vast gelegd. Dit is het, wat wij centraal stellen, maar de heer Klijnstra laat het juist schieten; hij schakelt juist de overheid als overheid finaal uit, juist op een moment, wanneer die overheid zo terdege voor het licht dient te komen, juist in een situatie, waarin de bevolking ingeval van oorlog of wat ook maar deze bescherming het meest nodig heeft. Nu kan de heer Klijnstra wel zeggen: Het wordt alleen een atoom oorlog, maar wie zegt hem dat? Dat weet hij niet; het zou ook een herhaling kunnen zijn van wat we in Rotterdam meegemaakt hebben in de meidagen 1940 en ik heb persoonlijk van wat ik daarvan heb gehoord en gelezen toch echt wel de indruk gekregen, dat, wanneer wij toen (van 1014 mei) in Rotterdam een behoorlijk opgezette en georganiseerde B.B. hadden gehad, zo wij die nu landelijk wèl kennen, dit onge twijfeld enkele honderden mensenlevens had gescheeld. Die hadden gered kunnen worden. Er had heel wat meer ellende voorkomen kunnen worden, wanneer die organisatie daar geweest was. En kan nu juist in een dergelijke situatie, die toch ook best nog eens herhaald kan worden, de heer Klijnstra dan zonder meer maar zeggen: Nee, overheid, in zo'n situatie moet U met de handen over elkaar gaan staan en U moet maar rustig toekijken; U kunt overheid blijven, maar Uw typische overheidsfunctie mag U niet uitoefenen? En waarom niet? Omdat de heer Klijnstra zonder meer zegt: Nee, U moet het kwaad wegnemen, het kv/aad zit juist in de B.B. De B.B. is toch juist een middel om te beschermen, het is toch niet een kwaad? Het kwaad zit juist en daar is de misvatting van de heer Klijn stra in de zonde. Die is ooizaak, dat er zoveel on gerechtigheid gebeurt in onze samenleving. Die zonde tegengaan, niet alleen in ons persoonlijk leven, maar ook in het leven van staat en volk, dat is iets waar ik mèt de heer Klijnstra voor zou gevoelen. Daar moeten we steeds weer voor vechten en ook de overheid daar op wijzen, voor zover dat nodig is, maar het kwaad zit bepaald niet in het middel. U kunt ten gevolge van het aanwezig zijn van de B.B. niet zeggen: Overheid, nu moet U maar met de handen over elkaar gaan staan. Wanneer de heer Klijnstra zegt: De B.B. is voor mij onaanvaardbaar, het is een fatale illusie, om dat in de eerste plaats haar taak bij een oorlog met kernwapens onuitvoerbaar is, dan zou ik willen zeg gen: Het is bepaald niet gesteld, dat wij de B.B. alleen maar gebruiken, wanneer er van kernwapens gebruik gemaakt zou worden. Er kunnen ook tal van andere omstandigheden zijn, waarin de B.B. ingeschakeld wordt. De heer Klijnstra zegt: Er wordt de mensen zand in de ogen gestrooid. Ik geloof dat bepaald niet. Ik heb juist de indruk gekregen van de heer Klijnstra, dat juist door de voorlichting tot in onderdelen het totale voorlichtingsbeeld misschien wel eens een beetje ver duisterd wordt, maar de totale voorlichting is toch deze, dat de mensen nu al vast moeten weten, wat ze moeten doen voor het geval er bepaalde calamiteiten zouden optreden. Hij zegt: De B.B. is ondergeschikt aan het militaire apparaat, maar ik heb echt de indruk dat dit toch niet meer dan een bewering is. Wanneer dit onderdaad zo zou zijn, dan zouden wij hier ook niets met de B.B. te maken hebben, dan zou dat in derdaad een zaak zijn die ook rechtstreeks zou ressor teren onder het Ministerie van Oorlog en Marine en bepaald niet via het Ministerie van Binnenlandse Za ken aan ons toevertrouwd zijn. Dan voelt de heer Klijn stra toch eigenlijk ook wel, dat hij, wanneer hij dit zo stelt, dit toch eigenlijk met dergelijke argumenten nooit goed kan praten. En wanneer hij er dan van uit gaat, dat wij met een atoomoorlog in een andere situatie zouden komen te verkeren, dan geloof ik, dat ik mèt hem kan voelen de ontzettende spanning, waarin hij komt te verkeren. Als hij zegt: Jullie hebt nog niet half door, wat er aan verschrikkelijks gebeurt, als we hier eventueel een atoomoorlog zouden krijgen, wil ik be paald niet onderdoen in realisatievermogen met be trekking tot dit punt. Ik geloof inderdaad, dat dit heel erg is. Als de heer Klijnstra zegt: Dan is het enige middel te bidden, dan zeg ik: Ja, dat spreekt mij ook weer toe, maar wanneer de heer Klijnstra het in het gebed wil zoeken, dan komt het er toch wel terdege 37 op aan, dat hij, wanneer hij dit probleem verder wil overlaten aan God, dat naar mijn mening toch alleen maar mag doen in gehoorzaamheid en in positieve acti viteit. Wanneer hij die gehoorzaamheid en die activi teit niet wil betrachten, dan is ook dat overlaten aan God door middel van het gebed in feite één stuk eigen gerechtigheid. Ik aarzel niet dit zo te stellen, omdat de heer Klijnstra, wanneer hij het anders zou stellen, juist niet de goede houding aanneemt. Ik zou hem wel op het hart willen binden, dat hij bepaald met betrek king tot dit punt, hoe goed het ook bedoeld mag zijn, toch ernstig faalt en ik geloof, dat juist door hem nu eens een keer echt serieus te nemen en op deze dingen eens grondig in te gaan en hem te wijzen op de zaken waar het hier om gaat, deze zaak misschien nog tot grotere helderheid zou komen. Ik heb er echt geen behoefte aan om hier iedere keer weer op terug te ko men, maar ik voel er ook niet veel voor bij herhaling- in de pers uitgemaakt te worden voor de zwijgende Raad, die, geen woorden heeft, wanneer de heren Klijn stra en Beuving spreken over het atoompacifisme. Ik meen, dat ik met deze woorden toch wel duidelijk heb weergegeven, dat men ook, met alle begrip voor de ernst en de moeilijke situatie, waarin wij kunnen komen te verkeren, toch echt nog niet behoeft over te hellen naar het standpunt van de militaire weerloosheid, alsof dat het enige antwoord zou moeten zijn op de onvoorstelbare gevolgen van de moderne oorlog met kernwapens. Ik geloof, dat we dan juist de verkeerde uitweg zoeken. Als wij in gebondenheid aan de Bijbel als de heer Klijnstra dat wil, uitstekend het wil len overlaten aan God ook uitstekend willen bid den ook uitstekend. Maar dan niet langs de weg dei- eigengerechtigheid, doch in gehoorzaamheid, in po sitieve activiteit. De heer Spiekhout: Ik heb ook wel behoefte om een enkel woord hiervan te zeggen. Bij dit onderwerp, de B.B., komen we heel gemakkelijk op een terrein, dat eigenlijk niet van de Gemeenteraad is. Het is bijna niet te voorkomen, maar toch heb ik de neiging, mis schien nog meer dan de beide voorgaande sprekers, dit terrein te beperken tot wat eigenlijk voor ons al leen aan de orde is: de B.B. Daar hebben we mee te maken op dit niveau en daar moeten wij een bepaald besluit over nemen, alleen ter zake van de goedkeu ring van deze begrotingsposten. Aan al of niet één zijdige ontwapening, al of niet éénzijdige afschaf fing van atoombewapening, kunnen wij hier in de Gemeenteraad niets doen. Wij kunnen hier ook niets doen aan het voorkomen van een oorlog of van een atoomoorlog; zelfs geloof ik, dat, wanneer de gehele westelijke wereld er toe zou overgaan de atoombewa pening af te schaffen, ons dat toch geen enkele ga rantie geeft, dat we niet met een atoomoorlog zouden worden geconfronteerd. Daarom geloof ik, dat wij ons hier moeten beperken tot het aanvaarden van de ons gegeven mogelijkheden en na te gaan, wat dan onze taak is. Wat moeten we doen als Gemeente, als ge meentelijke overheid en ik kan dan wat de heer De Jong zegt voor een heel groot deel onderschrijven. Wij heb ben de taak om voor de burgers datgene te doen, wat we maar half kunnen doen. Het is niet onze taak om alleen maar te zeggen: Ja maar, het moet allemaal anders en in afwachting daarvan laten we de zaak maar op haar beloop. De heer De Jong heeft daar al meer van gezegd, uitvoeriger dan ik het eigenlijk nu wil doen. Ik geloof ook, dat, als er onverhoopt een oorlog over ons zou komen, dit een afgrijselijke ramp zou zijn. Als dat een atoomoorlog zou worden, dan is het inderdaad niet te beschrijven. Nu kan men natuurlijk twee dingen doen: men kan zeggen „Nu ja, dat overkomt ons dan maar en we laten het maar, zoals het gaat". Het is best mogelijk ik geloof dat ook wel dat een groot deel van de bevolking een werkelijke atoomramp niet zou overleven, maar als men door een geëigend apparaat en door hulpverlenings organisaties maar 5 of 10% van de bevolking zou kun nen redden, dan heeft men al klinkt dat wel hard en realistisch toch de taak voor die 5 of 10% een dergelijk apparaat in het leven te roepen. Ik geloof, dat we dat nuchter, met aanvaarding van alle tragiek die hier in zit, moeten doen en dat dus de Gemeente ook de taak heeft dit werk alleen om die reden al, ook al zou men alleen uitgaan van een atoomoorlog, in de B.B. te doen en te laten doen. Bovendien is het beslist niet zeker, dat, als er onverhoopt een oorlog over ons zou komen, dat dan een atoomoorlog zou zijn. Het zal ook de heer Klijnstra bekend zijn, dat vooral het laat ste jaar in militaire kringen over deze zaken al weer heel anders gedacht wordt en dat men met een moge lijkheid van conflicten, waarin alleen, wat men dan conventionele wapenen noemt die opzichzelf al ver schrikkelijk genoeg zijn worden gebruikt, rekening houdt. In zo'n geval is er natuurlijk kans om meer mensenlevens te redden dan in het geval van een atoomoorlog en ook dan zal een dienst, zoals de Be scherming Bevolking, klaar moeten staan om de ramp te beperken. Daarom kunnen wij ook meegaan met deze post; daarom willen wij dit werk ook daarmee steunen. Dit laat echter uiteraard onverlet onze strijd om de oorlog als geheel uit te bannen, om te komen tot een wereld, waarin niet meer het geweld de doorslag zal geven. De heer Klijnstra kan, wat dat betreft, er op rekenen, dat wij op dat punt evenzeer willen strijden als hij, dat wij de oorlog evenzeer willen uitbannen. Nogmaals, het ligt niet op de weg van de Gemeente raad daar iets aan te doen. Ik geloof, dat we er dan ook vanavond niet te veel over moeten spreken en ons moeten beperken tot dat deel, waar we hier mee te maken hebben. Onze fractie kan dus meegaan met de voorgestelde post. De heer Engels: Nu door verschillende fracties die per op deze zaak wordt ingegaan, heb ik toch ook be hoefte om enige woorden namens mijn fractie te zeg gen. Ik ben het met de heer Klijnstra en met de heer De Jong eens, dat de houding tegenover de B.B. uit eindelijk gefundeerd is op de visie, die men heeft op het leven. En dan zou ik, in aansluiting op wat de heer De Jong gezegd heeft, nog voor dit facet de aandacht willen vragen: dat wij Christenen toch het leven zien als één van de grootste giften, die we van de Schepper hebben ontvangen; een leven, dat wij van de Schepper hebben gekregen, zelfs om het door te geven en óók met de plicht en het recht, om dat leven te koesteren en te verdedigen, wanneer het van buitenaf wordt be dreigd. De plicht tot verdediging van het leven hebben wij als individu, maar die hebben wij, dunkt mij, ook als volksgemeenschap en het is die plicht, die in ieder tijdsbestek aanleiding kan geven tot de aan die tijd gebonden organisatievorm om zich te verdedigen tegen bedreiging van dat leven van buitenaf. Zo'n eigentijdse organisatie is de Bescherming Bevolking, die ingeval van oorlog, maar ook ingeval van rampen, het volk, het leven van dat volk, wil beschermen en verdedigen. Het is daarom voor ons Christenen aanvaardbaar en zelfs een fundamentele plicht om die organisatievorm te scheppen. De Voorzitter: Ik geloof, dat ik van mijn kant na hetgeen door de heer K. J. de Jong, de heer Spiekhout en de heer Engels is gezegd, wel uitermate kort kan zijn. Ik wil alleen toch wel duidelijk stellen, dat de mening van de heer Klijnstra, dat de Bescherming Be volking ondergeschikt zou zijn aan het militaire appa raat, niet juist is. Ik geloof niet, dat het overigens veel zin heeft om na hetgeen door de drie zopas ge noemde heren is gezegd van mijn kant hier uitvoerig op in te gaan. Eigenlijk is dit gehele vraagstuk, zoals het door de heren Klijnstra en Beuving is gesteld het is terecht door de heer Spiekhout opgemerkt niet een vraagstuk voor de Raad, maar van landelijk beleid, zoals dat door de Regering in overleg met de Staten-Generaal wordt gevoerd. Door dat overleg zijn immers de Wet op de Bescherming Bevolking, de wet op de Noodwachten en alle mogelijke andere bepalingen tot stand gekomen en de taak van de Gemeente is ten slotte niet meer dan een taak van zelfbestuur, n.l. uit voering van deze Rijksregelingen. Daarom is het ge hele gesprek op het niveau van de Gemeenteraad toch ook een nogal men vergeve mij het woord ir reëel gesprek. De Raad, het College van B. en W. en de Burgemeester hebben tot taak deze Rijksregelingen uit te voeren. En een standpunt van een gemeente raadslid, dat hij zich daaraan wenst te onttrekken, is dus staatsrechtelijk niet juist; ik heb het al eerder mogen opmerken. Men heeft trouw gezworen aan de

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1961 | | pagina 19