V it 13s .AG 54 stukken vrij summier wordt aangegeven, dat er prak tische bezwaren zijn. Daaromtrent kan ik het volgende mededelen: Toen het besluit tot het beschikbaar stellen van een voorbereidingskrediet door de Raad is geno men, was al eens dooi- het vorige team van Openbare Werken als ik dat zo mag noemen n.l. de heren Van der Vlis en Van den Akker, de vraag onder ogen gezien, of een persleiding ook in aanmerking zou ko men. Dat is een gedachte, waar toen niet op is inge gaan, en in die gedachtengang heeft dus de Raad zich begeven op het pad van de rioolwaterzuivering. Niet temin is er nog, nadat de Raad dit besluit had genomen en de uitvoering daarvan dus was opgedragen aan het Bureau Op ten Noort Blijdenstein, wel eens intern de vraag opgeworpen: Zou een persleiding toch ook niet in aanmerking komen? Dat is een globale opinie vorming geweest uiteraard, want een onderzoek, dat met grote of met de grootst mogelijke nauwkeurigheid een antwoord op die vraag kan geven, zou een zeer langdurig en een zeer kostbaar onderzoek worden. Toen kwam dus uit de bus, nadat men alles naast elkaar had gezet, dat volgens globale schattingen de persleiding zowel wat de investering als wat de jaar lijkse exploitatielasten betreft, hoger kwam. De prak tische bezwaren zijn natuurlijk ook enorm groot, om dat men honderden vergunningen moet hebben om buizen te leggen en dat zouden dan ook buizen moeten zijn van een doorsnee van wel 1.50 m, die in de landen waar ze gelegd worden, nogal wat ruïneren. De kortste afstand naar de Waddenzee, vanuit het punt uit Leeu warden, waar de rioolwaterzuiveringsinstallatie is gepland, is geschat op 18 km, waarbij men dan 2 km rekent voor omleggingen om bebouwde kommen, ver snijdingen, schadevermijdingen e.d. Dan neemt men dus een bedrag aan van zoveel per strekkende meter en komt er een cijfer uit de bus, dat men dan kan stellen naast het andere, dat geraamd is. En zo komt men tot de conclusie, dat de persleiding zowel in de investering als in de jaarlijkse exploitatie duurder zal zijn. Ik moet daar dus bij zeggen, dat dit globale berekeningen zijn, maar tevens zeg ik er bij, dat het maken van een zeer nauwkeurige berekening veel tijd en veel geld zal moe ten kosten, omdat men ook vele, vele taxaties moet verrichten. Bovendien moet eigenlijk uit het feit, dat de Raad de weg is opgegaan van de rioolwater-zuive ringsinstallatie, toch wel worden afgeleid, dat daarmee de persleiding van de baan is, hetgeen natuurlijk in de interne beschouwing van de zaak niet heeft verhinderd toch nog eens weer de situatie te testen. Dit over de persleiding. De punten die betrekking hebben op de rioolbelas ting, zou ik gaarne aan mijn collega van Financiën ter beantwoording willen overlaten. De hear Santema hat it hawn oer de fraech, oft B. en W. wol ris ütrekkenje litten hawwe hwat in for- lies oan tiid en oan jild it wachtsjen by de oerwei yn de Skrans opleverje soe. Dat is net eksakt to birek- kenjen. Men kin der wol mei de mütse nei smite, mei de pet en mei de hege hoed, mar om nou sifers to pro- dusearjen, hwer't men hwat mei kin, dat is, tinkt my, net mooglik. Fierder is it ek net rjocht yn to sjen, oft it resultaet fan dy birekkening wol folie ütwurkje soe. Men soe dan itselde freegje kinne by de stopljoch- ten en sa soe men trochgean kinne. Dat binne nou ienkear fan dy dingen, dêr't men halt halde moat. De hear Santema hat fierders pleite foar forheging fan de post fan f 100.000,foar it ünderhald fan strjit- ten. Ik haw dêr krekt al eat fan sein, doe't ik de hear Spiekhout biantwurde. Ik bin fen miening, dat wy net yn lingte fan jierren mei in post fan f 100.000,fol- dwaende it wegenbistan yn oarder halde kinne. Ik bin it mei de hear Santema iens, dat dy post miskien wol ris hwat omheech moatte soe. Ik soe dat seis tige op priis stelle, mar sa't ik sei, hawwe de öfdielingen Fi- nansjes en Algemiene Saken mei de beide Wethalders der in bipaelde oplossing foar foun, dy't it Kolleezje oernommen hat en dy't hjirby oanbean wurdt. Ik leau net, dat it goed wêze soe om der op werom to kommen, hoewol ik it hast net litte kin om to sizzen, dat in oan- moediging üt'e Rie om dy post net al to folie to bikrim- pen, my wol wolkom is. De hear Santema hat it ek noch hawn oer de rioel- suvering en as ik my net forsin, hat hy der op oan- stien om der ris mei fuort to farren. Wy binne dat ek fan doel. It liket ek net ütsluten, dat binnen in net sa great oantal moannen dy saek by de Rie komme koe om der fierder mei to gean. De forbiningswei nei de Froskepölle is der noch net. Dy saek liket noch net sa tige urgint, omdat it stik Froskepölle, dat oanlein is, noch net ré is foar iepen stelling foar it publyk. Dêrom is de urginsje fan dy forbiningswei ek noch net sa tige great. It Kolleezje bliuwt op dit punt lykwols diligint en sil yn elk gefal alles yn it wurk stelle, sadat men, hwannear't ien kear it Froskepölle-sintrum ré is, der dan ek komme kin, hwant dat is de bidoeling. Aan de Lekkumerweg is inderdaad iets gedaan. Er is een aantal reparaties aan het wegdek uitgevoerd, maar de heer De Vries attendeert er op, dat er aan de zijkanten nog gevaarlijke gaten zitten; vooral de fietser kan daar gemakkelijk met zijn wielen in stoten en daar onaangename dingen mee beleven. Dat is inderdaad het geval en afdoende verbetering is daarvoor nauwe lijks te bedenken. Wanneer het goed zou zijn, zou de Lekkumerweg verbreed moeten worden daar zijn wij het ook allemaal wel over eens terwijl aan beide kanten een behoorlijke betonnen opsluiting nodig zou zijn. Er is wel eens aan gedacht daar opsluitingen van puin aan de kant te maken en dat te doen uitvoeren met de sociale handarbeidersregeling. Dat is niet kun nen gelukken en daarom is deze situatie nog niet op gelost. Het is dus niet verantwoord daar bijzonder veel kosten aan te besteden, maar ik ben het met de heer De Vries eens, dat, hoewel de toestand, wat het weg dek betreft, misschien vooralsnog weer aanvaardbaar is, die van de kanten nog onbevredigend blijft. Ik zeg hem toe, dat wij nog eens zullen bekijken, of we dat ook op een beetje bevredigende en verantwoorde wijze tot een oplossing kunnen brengen. De heer De Jong- heeft gevraagd, hoever het is met de voetgangerstunnel bij de Schrans. Daarmee is intern een belangrijke vordering gemaakt, maar t.a.v. een tunnel onder de spoorwegovergang heeft men altijd rekening te houden met de vaste wet, dat het spoor- wegwerk dan moet worden uitgevoerd door de spoor wegdienst en omdat de Spoorwegen ook overbezet zijn en ons niet in hetzelfde tempo kunnen bedienen als wij zouden wensen, is de kwestie van de voetgangerstunnel door de Spoorwegen nog niet tot een oplossing gebracht kunnen worden. De heer Heidinga heeft bij post 208 gesproken over diepriolering en heeft ook aangedrongen op bespoedi ging. Wij doen wat wij daaraan kunnen doen. Binnen kort zal blijken, dat de mogelijkheden meer in het fi nanciële dan in het technische vlak liggen. Mevrouw Ringenaldus heeft een aantal woorden ge wijd aan het Heechterp, en heeft, als ik goed heb ge luisterd, bewust een andere toon aangeslagen dan de heer Heidinga deed. Ik geloof, dat het voor de juiste oordeelvorming wel goed is, dat de woorden, zoals me vrouw Ringenaldus die heeft gesproken, ook in over weging worden genomen. De heer Klijnstra tenslotte heeft ter sprake gebracht de kwestie van de demping van de grachten. Dat is een punt, dat zeer veel aspecten heeft en vooral het dempen van het stuk gracht tussen Verlaatsbrug en le Kanaalbrug zou uitermate vérgaande consequenties hebben, waartoe niet kan worden besloten zonder dat de belangen van de scheepvaart in het algemeen en van de aanliggende bedrijven in het bijzonder, zeer grondig zouden zijn onderzocht. Intussen neemt dit niet weg, dat ik daar op dit ogenblik niet verder op kan ingaan, maar de opmerkingen van de heer Klijn stra zullen ongetwijfeld voortleven in de notulen van deze vergadering. (Gelach) Dat echter niet alleen. Zij hebben ook doorgeklonken tot de oren, die ze hebben moeten horen. Ik geloof, dat ik het in deze instantie hierbij kan laten. De heer Tiekstra (weth.): Ik heb niet zo heel veel te zeggen, want de opmerkingen die over de rioolbelasting gemaakt zijn door de heren Spiekhout en Heidinga, zijn misschien wat prematuur. De Raad komt straks nog met deze zaak in aanraking. De heer Spiekhout bepleit dus de rioolbelasting op grond van artikel 280 van de Gemeentewet, doch de artikelen 280 en 275 zijn op dit moment niet interes 55 sant. Zijn pleidooi ging er in hoofdzaak om, dat de belastingplichtige ook daarvoor dient te worden aan gewezen en daarbij had hij dus het oog op de eigenaar van het belaste perceel. Ik meen, dat wij dat in de regel ook zo tracteren, als ik mij die uitdrukking mag veroorloven. Ik vertrouw, dat de heer Spiekhout dus in dat opzicht straks wel gerust kan zijn. De heer Hei dinga heeft voorts bepleit de boven de f 4,per inwoner nog beschikbaar komende ene gulden om het kort te formuleren voor de riolering te beste den. Uiteraard zullen we alles wat aan middelen be schikbaar mag komen, in welke vorm ook, trachten te verwerven. Ik kan nu wel zeggen, dat die f 4,per inwoner voor het doel, waarvoor de bedragen beschik baar worden gesteld, voor het programma van Leeu warden bepaald onvoldoende zijn en dat we dus ook op andere mogelijke bijdragen zeer sterke aanspraak zul len doen gelden. Of dat ook voor de centrale riolering opgaat, zullen wij uiteraard nog moeten zien, maar wij blijven terzake diligent. De besproken posten van de hoofdstukken VI en VII worden onveranderd vastgesteld. Hoofdstuk VIH. Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. De heer Van der Veen: Ik heb bij de algemene be schouwingen in eerste instantie heel voorzichtig een enkele opmerking gemaakt over een paar onderwijs- aangelegenheden. De Wethouder van Onderwijs heeft daar in eerste instantie niet, maar in tweede instantie wel op geantwoord en U hebt Uw welwillendheid toe gezegd om mij eventueel de gelegenheid te geven daar over nog een opmerking te maken. Ik wil dat nu graag doen, wat het lager onderwijs betreft, en straks, wat het lyceum betreft. Ik zal het kort maken. Ik ben in het algemeen ook voorzichtig geweest, omdat ik mij op dit punt helemaal niet deskundig voel. Ik geloof echter niet, dat de Wethouder anders dan qualitate qua veel deskundiger is op dit punt. Hij heeft zich uitgela ten over de aansluiting van het l.o. op het v.h.m.o. ik hoop, dat ik het goed zeg en daarbij het woord „brugklas" laten vallen. Nu wil ik er toch op wijzen, dat de brugklas die wij hier kennen, bepaaldelijk niet de brugklas is van meneer Cals. Als het de bedoeling van de Wethouder geweest is om dat te zeggen ik meende dat begrepen te hebben, maar ik kan me na tuurlijk vergissen, het is al weer lang geleden dan is dat verkeerd. In Friesland wordt n.l. de aansluiting gevonden in zeven jaar. Men kan dan het 7de leerjaar wat mij betreft een brugklas noemen, maar het is in elk geval allemaal lager onderwijs. In vrijwel de gehele rest van het land vindt men de aansluiting in zes jaar, zonder brugklas. De brugklas van Minister Cals is een eerste jaar van het v.h.m.o., waarbij men dus in het v.h.m.o. van de ene naar de andere richting kan switchen. Ik wil niet beweren, dat het ene systeem de voorkeur verdient boven het andere. Dat kan ik hele maal niet beoordelen. Het is best mogelijk, dat het systeem, dat hier gevolgd wordt, de voorkeur verdient, maar zolang niet voor de behoefte van elke afzonder lijke leerling een afzonderlijke vorm van onderwijs ge vonden kan worden, moet men toch ergens generali seren en dus ergens onrecht doen; dat is nu eenmaal niet anders. Ik heb dit alleen gezegd: Is het in het verband van de positie van Leeuwarden als kern, die hier graag mensen ziet komen, verstandig, dat wij in dezen een uitzonderingspositie innemen? Dat was de opmerking, die ik meende nog aan de Wethouder schul dig te zijn. De heer Drentje: Ik zou bij dit hoofdstuk in het algemeen nog iets willen zeggen, ook al in verband met onze manier van begrotingsbehandeling, waardoor we niet de gehele zaak in de algemene beschouwingen hebben betrokken. Ik zal het dan hoofdzakelijk heb ben over de huisvesting van onze scholen en wanneer we, deze huisvesting overziende, de toestand van nu vergelijken met die van de voorgaande jaren, dan is er toch, geloof ik, wel in menig opzicht reden tot vol doening. We moeten daarbij natuurlijk de vergelijkende periode niet te kort nemen, maar wanneer we op gro tere afstanden de zaak gaan overzien, dan is er toch werkelijk vooruitgang te bespeuren. Er zijn op het gebied van het lager onderwijs enkele keurige nieuwe gebouwen verrezen, op het gebied van de kleuter scholen eveneens. Het tempo is daar nog niet snel, maar het begin is er toch wel degelijk. Op het gebied van het buitengewoon lager onderwijs hebben we zeer goede schoolgebouwen gekregen; verder zijn er nog enkele oude gebouwen en met name in de dorpen zo danig gerestaureerd, dat ze ook de kwalificatie „zeer goed" zouden kunnen krijgen. Op het gebied van het middelbaar onderwijs en het voorbereidend hoger on derwijs kunnen we uiteraard minder enthousiast zijn. Onze gemeentelijke hogere burgerschool heeft nog de zelfde moeilijkheden als jaren geleden. Wat de rijks scholen betreft op het gebied van het middelbaar on derwijs, daar is wel een grote vooruitgang te bespeu ren, maar daar hebben wij als gemeentelijke overheid natuurlijk weinig mee van doen. Het is alleen maar jammer, dat de vergelijking van onze middelbare scho len met die van het Rijk op het ogenblik in ons nadeel uitvalt en dat is natuurlijk onaangenaam voor ons. Ook bij het nijverheidsonderwijs kunnen we de vooruit gang die er in onze gemeente te bespeuren valt, in de zelfde mate constateren, maar dat valt dan ook weer voor een groot gedeelte buiten onze bemoeienis. Toch hebben wij hier natuurlijk wel wat aan meegeholpen, want, voor zover wij de verschillende besturen op het gebied van het nijverheidsonderwijs moesten voorthel pen door grond beschikbaar te stellen of door nood zakelijkheidsverklaringen af te leggen, is dit zo veel als doenlijk is gebeurd. Toch blijven er vanzelfsprekend nog diverse wensen bestaan. Er zijn wel geen klassen op het ogenblik zonder onderdak, maar toch zie ik het rapport van het Nederlands Economisch Instituut over de behoefte aan leslokalen voor het gewoon lager onderwijs in onze gemeente met grote belangstelling tegemoet. Vooral, omdat dit onderzoek, naar ik meen te weten, zich ook heeft uitgestrekt tot de behoefte aan gymnastieklokalen. B. en W. schrijven in de Aan biedingsbrief, dat er een groot tekort aan deze lokalen is ontstaan. Het ontbreken van gymnastieklokalen heeft veel minder spectaculaire gevolgen dan het ont breken van een leslokaal. En daarom lijkt het mij toch van grote betekenis, dat nu dan dit tekort aan gym nastieklokalen eens duidelijk zwart op wit komt te staan. Dit zal ons College, voor welks activiteit ik grote waardering heb, een goed middel aan de hand doen om op zijn moeizame weg voort te gaan. Een van onze volgende verlangens dat betrekking heeft op de huisvesting in de oude schoolgebouwen, zal straks nog door mevrouw Boersma worden behandeld. Rest mij nog een opmerking te maken over het hoofdstuk Onderwijs buiten schoolverband. Het ver heugt mij, dat mede door ons toedoen bescheiden toedoen weliswaar verschillende organisaties hier zeer gewaardeerd werk kunnen doen. Ik noem de sport verenigingen, de speeltuinen en De Stins. Het werk op dit gebied dat nog het meest rechtstreeks afhankelijk is van onze bemoeienissen en waar de rijkswetten nog weinig voorschrijven, is m.i. buitengewoon belangrijk. We verheugen ons er daarom over, dat we nog onlangs aan de speeltuinvereniging De Vluchtheuvel in Huizum een terrein beschikbaar konden stellen. Ik neem nu echter tevens de gelegenheid te baat om te herinneren aan het adres, dat een comité voor de uitgifte van kindertuintjes aan Uw College heeft gericht. Dit comité vroeg destijds al het is onder de hand een jaar of vijf geleden een stukje grond van ongeveer 2000 m- om met dit werk te kunnen starten. Geantwoord werd, dat er toen geen grond aanwezig was, maar dat de kwestie de aandacht zou houden. Me dunkt, dat, gezien mijn opmerkingen t.a.v. De Vluchtheuvel, de toestand nu wel veranderd is. Ook buiten onze gemeente wor den deze kindertuintjes, schooltuinen, werktuinen of hoe ze maar heten, steeds meer gezien als een zeer deugdelijk middel om aan de drang naar activiteit van onze jeugd tegemoet te komen en deze activiteit in goede banen te leiden. Het zijn nu volstrekt niet alleen meer de grote steden: Amsterdam, Den Haag en Utrecht, waar men deze vorm van gemeentelijke zorg kent. In het laatste uitbreidingsplan van Groningen zag ik ook een terrein voor deze tuintjes gereserveerd. In Arnhem is men al veel verder gegaan; men gaat daar in het park Angerenstein een complex tuintjes

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1961 | | pagina 28