4
We hopen in deze begrotingszitting, hetzij direct bij
de beantwoording van de algemene beschouwingen het
zij bij de hoofdstukken, een antwoord van het College
te ontvangen op de gestelde vragen.
Wij wensen het College in het komende begrotings
jaar, dat, als het goed zou zijn, maar enkele maanden
mag duren immers nog dit jaar dient de begroting
1962 bij de Raad te zijn, naar ik meen, officieel vóór
1 september al Gods onmisbare zegen toe. Ook allen
die dagelijks bij de vervulling van de gemeentelijke
taak betrokken zijn, wensen wij gezondheid en kracht
toe om de opgedragen taak naar behoren te vervullen.
Wij danken God, dat Hij ons allen in staat stelde
onze arbeid ten dienste van onze Gemeente te verrich
ten. Zij ons oog voor de toekomst op Hem gericht,
want aan 's Heren zegen is alles gelegen.
De heer Van der Veen: Ik heb een gevoel van on
zekerheid, zoiets als „de rijders zijn los. voor
dat het startschot gevallen is". Ik heb eigenlijk de in
druk, dat wij gewend waren om de algemene beschou
wingen te houden op het moment, dat de begroting
zelf aan de orde is, nadat we de takken van dienst al
behandeld hadden. Maar misschien vergis ik mij daar
in en ik geloof ook niet, dat het veel kwaad kan om
het te doen, zoals het nu gebeurt. Sedert wij in 1946
begonnen zijn met de eerste gekozen Raad, hebben wij
ook genoten van algemene beschouwingen. Ik heb in
de aanvang nogal wat moeite gehad om het nut en de
zin ervan te begrijpen, maar ik heb mij in de loop der
tijden deze gewoonte ook aangewend en het is een soort
inertie waarschijnlijk, dat het moeilijk valt om van het
eenmaal verworven tempo weer wat af te wijken. Erg
noodzakelijk lijken mij de algemene beschouwingen
niet, want ik geloof, dat de punten die we daarbij aan
de orde behoren te stellen, voor hetzelfde behandeld
zouden kunnen worden bij de diverse punten van de
begroting. Ik kan mij voorstellen, dat men tracht de
begrotingsbehandeling meer tot haar recht te doen
komen door de algemene beschouwingen te splitsen.
Maar dan is het toch wel moeilijk om uit te vinden
wat wel en wat niet algemeen is en ik heb een beetje
angst, dat dit systeem ook wel eens zal kunnen voeren
tot doublures, doordat de een een bepaalde zaak bij de
algemene beschouwingen en de ander haar bij het
hoofdstuk apart gaat behandelen. Maar we zullen wel
zien hoe het loopt. Ik zal van mijn kant graag mee
werken om te proberen de zaak zoveel mogelijk te be
korten.
Ondanks de steeds te waarderen uiteenzetting in de
aanbevelingsbrief is, dunkt mij, de financiële positie
van de Gemeente niet duidelijk geworden. De begrotin
gen laten steeds tekorten zien door lagere inkomsten en
hogere uitgaven te ramen, dan achteraf werkelijk nodig
bleek. Wat er van het thans geraamde tekort van 1.6
miljoen zal overblijven, moet de toekomst leren. Het
tekort zal in werkelijkheid aanmerkelijk lager zijn,
maar dat neemt niet weg, dat in de toekomst aanzien
lijke investeringen nodig zullen kunnen blijken, waar
voor de middelen niet direct aangewezen kunnen wor
den. De middelen behoeven in het algemeen ook niet
gevonden te worden uit de inkomsten van alle dag,
maar eventueel ook uit leningen en mogelijk uit liqui
datie van de bezittingen van het Grondbedrijf.
Het ontbreken van een eigen belastinggebied, waar
door de Gemeente geen werkelijke eigen inkomsten
heeft, doch moet leven van een toelage uit de centrale
kas, heeft weer veelvuldig aanleiding gegeven tot
klachten over het wegvallen van een stuk gemeente
lijke verantwoordelijkheid. Het afwegen van offer en
nut is in deze situatie niet goed mogelijk. Dit brengt
onherroepelijk mee, dat de Rijksoverheid de Gemeente
door middel van de koorden van de beurs aan de lei
band heeft. De laatste tijd horen we ook geluiden, die
wijzen op een andere oorzaak van het verdwijnen van
de gemeentelijke autonomie. De Heer De Ranitz, Burge
meester van Utrecht, heeft onlangs, in zijn Oudejaars-
redevoering, gewezen op de centralisatie bij de Rijks
overheid, waardoor de democratie in haar wortels zou
worden aangetast. Naarmate er meer centraal wordt
geregeld en minder speelruimte voor de gemeenten
overblijft, neemt ook de belangstelling en de waarde
ring van bestuurders en bestuurden voor het democra
tisch bestuur af. De Heer De Ranitz klaagt ook over
de bureaucratie, welke aan de centralisatie vastzit.
Ook dit aspect van de tegenwoordige maatschappij is
interessant, maar niet nieuw. Ik meen, dat wij bij de
algemene beschouwingen op dat thema reeds eerder
geborduurd hebben. Ik zal op dit moment er verder
over zwijgen.
Ik wil wrjzen op twee verschijnselen, welke
opnieuw aanleiding hebben gegeven tot jammerklach
ten over de aantasting van de autonomie. Het eerste
verschijnsel is de vernietiging van het raadsbesluit van
Franeker inzake de gemeentelijke premies voor in
dustrievestiging. Het tweede punt is het optreden van
de centrale overheid in verband met het volgens eigen
inzichten invoeren van de vijfdaagse werkweek door
diverse gemeenten. De vijfdaagse werkweek op zichzelf
behoeft hier geen bespreking. Wel wil ik mij scharen
aan de zijde van hen, die het blijkens het Voorlopig
Verslag betreuren, dat het zal meebrengen, dat de raads
stukken op zaterdagmiddag niet meer ter inzage zullen
zijn. De vijfdaagse werkweek is inderdaad als een la
wine over ons gekomen. Uit deze stormachtige ont
wikkeling komen ook de moeilijkheden welke wij on
dervinden, voort. Wanneer niet door overheidsregeling
en ook door collectieve contracten de soepelheid uit de
ontwikkeling wordt weggenomen, zou geleidelijk een
stijging van het loon en een verkorting van de arbeids
tijd verwacht mogen worden. Dan was de aanpassing
van ons bedrijfsleven aan die ontwikkeling ook zonder
veel moeite mogelijk geweest. De Gemeente kan aan de
gang van zaken niet veel anders doen, dan het feit
constateren, dat het resultaat van de geleide loonont
wikkeling niet uitblinkt door geleidelijkheid.
Wat het eerste punt betreft, de kwestie-Francker en
de zaak van al de andere gemeenten welke in soort
gelijke posities verkeren, zou ik toch wel een enkele
opmerking willen maken. Deze aangelegenheid wordt
in Franeker hoog opgenomen. En ook in Bolsward be
staan tegen het niet aangewezen zijn als kern grote
grieven. Ongetwijfeld betekent het een ernstige aan
tasting van de gemeentelijke autonomie, wanneer een
gemeente die in staat is zich tot vrije industriekern te
proclameren, zulks eenvoudig wordt verboden. Aantas
ting van de gemeentelijke autonomie, waar dan ook,
kan geen enkele gemeente onverschillig laten, dacht ik.
Ongetwijfeld betekent de positie van Bolsward, van
Franeker, kortom van elke niet tot kern aangewezen
plaats een discriminatie, hetgeen ons, dunkt mij, ook
niet onberoerd behoeft te laten. Opvallend is echter,
dat geen van de in gelukkiger omstandigheden verke
rende gemeenten, waaronder Leeuwarden, tekenen van
solidariteit heeft gegeven. Ik zou verheugd zijn over de
reacties van Franeker, Bolsward en verdere lotgenoten,
indien ik de overtuiging had, dat hun verontwaardiging
niet geldt het lot, dat hun minder gunstig is geweest,
maar wel het systeem, waarvan dat lot een onvermij
delijk uitvloeisel is. Hoe immers ligt deze zaak? Het
noorden, om ons daartoe te beperken, heeft niets nage
laten om de centrale overheid er toe te bewegen in
de ontwikkeling in te grijpen, teneinde die ontwikkeling
om te buigen in een richting, welke als meer gewenst
werd ondervonden. Elke ingreep in de ontwikkeling
betekent een keuze, waarbij de één wel vaart en de
andere schade lijdt. Elke keuze is onvermijdelijk wil
lekeurig en dus discriminerend. Wie wel aanvaardt,
dat de overheid in de ontwikkeling van het economisch
leven, het maatschappelijk leven, ingrijpt, teneinde dat
in een zekere richting te stuwen, kan niet aan de con
sequentie van zodanig ingrijpen ontkomen. Natuurlijk
kan men van mening zijn, dat het plan dat bij het in
grijpen wordt gevolgd, verkeerd is. Natuurlijk kan men
menen, dat er meer of minder kernen hadden moeten
zijn. Dat heeft echter niet tot gevolg, dat er geen wil
lekeur en geen discriminatie meer zou zijn, maar dat
de grens ergens anders wordt getrokken en dat er dus
ergens anders wordt gediscrimineerd. Wie de centrale
overheid een taak oplegt om te regelen, mag niet kla
gen, wanneer die overheid dan ook te werk gaat vol
gens dat plan en volgens die theorie, welke haar de
meeste kans van slagen lijken te bieden. Natuurlijk
kan de centrale overheid zich daarbij vergissen en ik
meen zelfs, dat de ervaring leert, dat zulks niet zelden
het geval is. Het alternatief: een plan of een theorie
waarin de overheid die regelt, minder vertrouwen heeft,
is niet denkbaar. Wie bezwaren heeft tegen deze wille
5
keur en tegen deze discriminatie bij het regelend op
treden in het economisch leven, moet óf dat regelen
afwijzen óf zijn bezwaren inslikken.
Ik heb er prijs op gesteld, dit hier wat uitvoeriger
te betogen, omdat men maar al te gemakkelijk meent,
dat men de pudding tegelijk kan opeten en bewaren. Het
deed mij genoegen in een hoofdartikel in het Algemeen
Handelsblad, kortgeleden aan deze zelfde kwestie ge
wijd, een verwijzing te vinden naar professor Pen, die
de gemeentelijke autonomie steeds onverenigbaar heeft
verklaard met de moderne conjunctuurpolitiek. Naar
mijn mening is zulks volkomen duidelijk, maar het
wordt, dunkt mij, niet goed begrepen door hen, die
enerzijds de centrale overheid willen belasten met con
junctuurpolitiek en daardoor met de regeling van het
economisch leven in het algemeen, doch anderzijds
autonomie en decentralisatie verlangen. Deze onver
enigbare zaken kan men niet tegelijk hebben. Men
moet kiezen of delen. Wanneer de ervaringen van
Franeker en lotgenoten er toe leiden, dat dit probleem
duidelijker wordt onderkend, is althans iets gewonnen.
Ter vermijding van misverstand stel ik het wel op
prijs te verklaren, dat de omstandigheid, dat ik van
harte de stelling van professor Pen omtrent de onver-
enigbaarheid van autonomie en conjunctuurpolitiek on
derschrijf, toch niet betekent, dat ik de oogmerken van
professor Pen deel, die door sommigen en naar mijn
mening ten onrechte als liberaal wordt gekwalifi
ceerd, maar die naar mijn oordeel een volslagen soci
alist is.
Welke consequenties heeft dit voor Leeuwarden? Ik
meen, dat wij leven in omstandigheden, welke wij niet
hebben gemaakt en niet kunnen veranderen. Wij kun
nen volstaan met te constateren, dat wij tot kern zijn
aangewezen. Wel moeten wij kiezen, of wij in het ge
plande schema mee willen doen aan de geforceerde
groei of de voorkeur geven aan een meer natuurlijke
ontwikkeling. Ik weet niet, of wij zo erg gebaat zrjn
met een geforceerde groei van de industrie met toe
neming van bevolking, toeneming ook van conjunctu
rele kwetsbaarheid, woningbehoefte en wat niet al.
Maar ik meen te mogen constateren, dat in het alge
meen onze bevolking liever ziet, dat Leeuwarden zich
spoedig tot een grote stad zal ontwikkelen, alsof het
een soort voorrecht is uit een grote stad te komen.
Mogelijk is dat een soort ongemotiveerd standsvoor
oordeel. Ik laat dat verder buiten beschouwing, omdat
dat er ook niet toe doet.
Hoe dan ook, als ik mij niet vergis, is Leeuwarden
van zins, de geboden kans op groei uit te buiten. Aan
genomen, dat dat het geval is, zullen wij moeten be
werkstelligen, dat het klimaat hier voor die verlangde
ontwikkeling zo gunstig mogelijk wordt. Het moet aan
trekkelijk zijn om hier te komen, om hier te wonen en
om hier te werken. Wat dat betreft, geloof ik wel te
mogen constateren, dat er enige harmonie bestaat tus
sen de fracties. Wij moeten rekening houden met men
sen, die de keus hebben hier te wonen of elders. Dat
geldt voor de gewone werknemers, maar dat geldt ook
voor het kader. Een van de dingen waarop gelet wordt,
is de behuizing. Het is op den duur niet prettig, dat
hier alleen gewoond kan worden in complexen, waar
aan elke persoonlijkheid ontbreekt. Velen zullen geen
andere mogelijkheden zien dan wonen in blokken. Er
zullen zijn, die zich daar gemakkelijk bij kunnen aan
passen, maar anderen zullen daarin nooit gelukkig zijn.
Er zijn ook mensen die de mogelijkheid hebben elders
te gaan wonen, waar het wonen hun prettiger voor
komt. Mij is opgevallen, dat in de laatste tijden regel
matig geadverteerd wordt met woningen in de vrije
sector, gebouwd in de dorpen die liggen in de gemeen
ten, die aan Leeuwarden grenzen. Ik heb de indruk,
dat daar meer gebouwd wordt in dit genre dan in
Leeuwarden. Welke zijn daarvan de oorzaken? Is het
forensen op zichzelf een zo aantrekkelijke bezigheid?
De omgeving van de dorpen rondom Leeuwarden is
niet zo veel fraaier. De rust is er groter en dat is voor-
wie de onrust en het nodeloos lawaai van onze binnen
stad aan den lijve kent, stellig een zwaarwegend ar
gument. De ruimte is buiten ook groter, zodat men
wonen kan op groter afstand van zyn buren, d.w.z.:
meer gelegenheid tot vrij ademhalen en mogelijk enige
privacy.
In Leeuwarden kan uitsluitend of nagenoeg uitslui
tend op erfpacht gebouwd worden, terwijl in de om
liggende dorpen op eigen grond een woning verkregen
kan worden. Ik wil het probleem van de erfpacht niet
opnieuw aansnijden. Ik wil ook niet onderzoeken, of
het verlangen om een huis op eigen grond te hebben,
een redelijk fundament heeft. Ik wil alleen vaststellen,
dat een aantal mensen dat bereid is op eigen grond een
huis te bouwen, daartoe op erfpacht niet bereid is.
Willen wij, dat deze mensen in Leeuwarden bouwen,
dan zullen wij de grond in eigendom moeten uitgeven.
Een ander punt dat hierbij ter sprake moet komen, is
de grondprijs. Deze is in Leeuwarden aanzienlijk hoger
dan in de randgemeenten. Wanneer wij willen voorko
men, dat een groep van mensen, wier werk in Leeu
warden ligt, naar de randstreken vertrekt, dan moet
de grondprijs in Leeuwarden dalen. Dat kan ook een
aanleiding zijn voor een vreemdeling om zich hier te
vestigen. Nu weet ik wel, dat wij de grond niet als
winstobject verhandelen. Wij gaan uit van onze kost
prijs, aankoopprijs, verhoogd met kosten van bouw-
rijpmaken, straataanleg, riolering en een aandeel in de
bijzondere voorzieningen van de wijk enz. Ik zie dat
systeem zeker niet als onjuist. Integendeel. Ik zou er
de voorkeur aan geven, wanneer ieder ook werkelijk
met de kostprijs zou worden belast, opdat niet ande
ren voor hen behoeven bij te dragen. Het is alleen de
vraag, welke kosten precies op een bepaald bouwter-
reintje toegerekend moeten worden en welke als ge
meenschappelijke kosten van de gehele gemeente moeten
worden gerekend. Daarin is mogelijk wel enige ruimte.
Wij moeten in het oog houden, dat onze grond, voor te
hoge prijs in vergelijking met de grondprijs elders be
schikbaar gesteld, zichzelf uit de markt prijst. Wan
neer we de mensen hier willen laten wonen en bouwen,
zal onze grondprijs dat ook mogelijk en aantrekkelqk
moeten maken. Wie het ene wil, zal ook het andere
moeten willen. Ook hiermee is het probleem niet af
gedaan. De bouwvoorschriften in de randgemeenten
zijn lichter, zodat het bouwen daar goedkoper is. Dat
stelt ons, wanneer we willen concurreren, eveneens een
limiet. Zoals thans de zaken staan, is voor een beschei
den woning in Leeuwarden in de vrije sector ministe
riële goedkeuring nodig. Voor hetzelfde bedrag wordt
in de randgemeenten een veel aantrekkelijker woning
gebouwd. Dit werkt zeker niet het bouwen in Leeuwar
den in de hand. Overigens wordt door de adspirant-
woningbouwer in de randgemeenten minder bezwaar
ondervonden dan in Leeuwarden. Deze kan in Leeu
warden eigenlijk geen ruimte vinden, welke hem in
staat stelt ook nog enige tuin ter beschikking te heb
ben en te wonen in een buurt, welke niet direct de ken
merken van een volksbuurt draagt of dreigt te gaan
dragen. We hebben niet die typisch betere buurten,
waar woningen van een hogere welstandsklasse ge
bouwd kunnen worden door hen, die zulks verlangen.
Zolang wij aan die verlangens niet kunnen of willen
voldoen, zullen wij een aantal mensen hun heil elders
zien zoeken. Dit is niet een kwestie van wat wij aar
dig vinden of niet aardig vinden, het is een constateren
van feiten.
Wanneer iemand zijn oog op Leeuwarden laat val
len, is de mogelijkheid welke het onderwijs geeft, mede
een belangrijke factor. Voor de industrie is de aanwe
zigheid van allerlei technische scholen van groot be
lang. In het algemeen is de positie van Leeuwarden op
onderwijsgebied niet onbevredigend, al schijnt het, dat
het gewoon lager onderwijs hier achterblijft bij dat in
andere stedelijke gemeenten van ons land, waar ge
woonlijk na zes jaar l.o. aansluiting op het middelbaar
onderwijs schijnt te worden gevonden, terwijl daarvoor
hier zeven jaren gebruikelijk zijn. De mogelijkheden
van Leeuwarden op onderwijsgebied nemen gestadig toe
en ik hoop, dat zulks ook zo zal blijven. Het streven
naar een atheneum met een prekandidatenopleiding kan
ik nog niet als gewenst zien. Voorlopig lijkt mij zo'n
instelling van weinig waarde. Wel mis ik in Leeuwar
den een lyceum, gelijk in allerlei plaatsen in Friesland
zijn opgericht. Er blijkt behoefte te bestaan aan lycea,
waar de leerling op latere leeftijd zijn richting kan be
palen. Het is mij gebleken, dat een aantal Leeuwarder
kinderen lycea in andere plaatsen bezoekt. Naar mijn
mening is de aanwezigheid van dit type school voor
een aantal mensen van belang, ook bij hun beslissing