12 13 (de heer De Jong wijst het terug), zodat ik in elk ge val daar verder ook maar niet over zal spreken. Nu kom ik tot het punt, dat misschien iets moeilijker is. De heer De Jong zegt: U presenteert hier dit geval nu als een voor ons aanvaardbaar en een voor ons onaanvaardbaar deel. En nu zeg ik als wethouder, dat hier een zeer groot belang aan verbonden zit, n.l. dat verwerping van dit project het verloren gaan van bouwvolume ten gevolge zou kunnen hebben. Daarom wijst de heer De Jong de verantwoordelijkheid af en hij wijst die dan terug naar B. en W. Ik geloof niet, dat dat juist is. B. en W. hadden ook wel iets anders kunnen presenteren: zij hadden niet met een voorstel tot hoogbouw behoeven te komen. Ik heb in de eerste beantwoording al gezegd, dat dat toch eigenlijk wel in de lijn lag. Wij hadden een stramien, waarop wij moes ten voortborduren. In plaats van 8-hoog zijn we dan tot 10-hoog gekomen. We moesten wel in die richting voortgaan. Als U zegt: U had moeten voorzien, dat dit ene deel (de hoogbouw) voor een deel van de Raad niet aanvaardbaar was en het andere wel, dan zeg ik weer wat ik al eerder heb gezegd: Dit plan is alleen in zijn geheel haalbaar en in twee delen beslist niet. U kunt het onplezierig vinden, dat het zo ligt en het College had misschien ook wel liever een grotere mate van vrijheid gehad, maar ik moet het toch zeggen zoals het is. Wanneer men die splitsing verlangt, dan staat alles op losse schroeven: de prijs en de haalbaarheid, en er dreigt verlies van contingent, zodat wij het dus niet aandurven om U dat voor te stellen. U zult daar ook begrip voor moeten hebben. En als U tenslotte zou zeggen: Ik kan dit niet accepteren, dan is degene, die tegen dit voorstel stemt, daarvoor verantwoorde lijk. Ik vind het sympathiek, dat de heer De Jong nog even getoond heeft er begrip voor te hebben, dat het voor mij niet een plezierige positie is, dat ik als wet houder, behorende tot zijn fractie, in deze belangrijke aangelegenheid tot een ander standpunt kom, maar hij moet het van mij ook kunnen billijken, dat ik, speciaal belast met de verdediging van dit deel van het gemeen tebeleid, het beslist niet aandurf, dat wij zouden komen te verkeren in een situatie, waarbij woningvolume ver loren gaat. Dat kan ik bepaald niet met mijn verant woordelijkheid rijmen en daarom, met alle verschil van mening, wil ik wel zeggen, dat wij dus hier alleen op zakelijke wijze een verschil hebben, dat helemaal niet tot persoonlijke verwijdering aanleiding heeft gegeven. Ik stel het op prijs om dat hier te zeggen. De vraag, of wij ons zelf hier in gemanoeuvreerd hebben, is daar eigenlijk ook al mee beantwoord. We zijn door een com plex van omstandigheden in deze positie geraakt. Het complex van omstandigheden in juni 1961 is zo, dat we een gespannen bouwmarkt hebben en dat wij die omstandigheden werkelijk niet meer kunnen verande ren. De oorsprong van het feit, dat de Raad dit uit breidingsplan niet heeft vastgesteld, maar dat dat bij Gedeputeerde Staten is komen te liggen, ligt eigenlijk al, als ik me niet vergis, in het jaar 1952. Hierop kunt U misschien zeggen: Het College heeft daar enige schuld aan. Men kan ook zeggen: Gedeputeerde Sta ten hebben daar schuld aan; dat is maar net aan wie men de schuld kwijt wil. Maar volgens mij hoeven wij ons dat persoonlijk niet in bijzondere mate aan te trekken. De heer Beuving heeft gepleit voor goede en goed kope woningen. Daar is iedereen voor. We moeten niet vergeten, dat we moeten leven met de benen op de grond. Dat betekent vandaag de dag, dat er niets an ders te behalen is dan wat er nu is voorgelegd. Men kan nog zeggen, dat het College toch wel blijk geeft de wil te bezitten om goedkope woningen te bouwen. Dat blijkt uit het volgende punt, waarbij wij in het bouw programma voor dit jaar de woningen met een extra toe slag hebben opgenomen. Wij doen dus ons best om met de benen op de grond en met de handen uit de mouwen tot het verwerkelijken van deze plannen te komen. Meer is er niet te bereiken. De heer Klijnstra heeft ook nog een verzuchting ge slaakt over de hoge huren. Wij kunnen het daar eigen lijk wel mee eens zijn. Alleen kunnen we zeggen, dat tegen de tijd, dat deze woningen aan de markt zullen komen, er misschien weer een huurverhoging en een huurcompensatie zullen zijn geweest, waardoor deze woningen niet zullen worden getroffen, zodat hierdoor de huren weer een klein beetje dichter bij elkaar ko men. Dit schijnt de hilariteit van de heren van de uiterste linkerzijde op te wekken, maar ik mag dit toch als een feit in het midden van deze Raad neerleggen. De heer Hoekstra heeft vragen gesteld over de ge horigheid. U moet maar aannemen, dat, wat betreft de gehorigheid, deze woningen gelijk zijn aan de gemid delde etagewoningen. Bij de behandeling van de begro ting heb ik, meen ik, al eens gezegd, dat het te be treuren is, dat er niet iets meer voor de woningwet woningen wordt uitgetrokken. Een bedrag van enkele honderden guldens en niet eens zo'n groot aantal hon derden guldens, zou, naar men zegt, voldoende zijn om het probleem van de gehorigheid anders dan door enige lagen viltpapier op te lossen. Het is te betreuren, dat die ruimte in de wo- ningwetbouw niet is geschapen. Die ruimte kon dus hier ook niet worden geforceerd en we moeten aan nemen, dat de gehorigheid hetzelfde niveau heeft als bij vorige plannen. Tenslotte heeft de heer Venema enkele realistische opmerkingen gemaakt, die dienden tot ondersteuning van hetgeen ik heb gezegd. Ik mag hem daarvoor dan ken. Hij zal gemerkt hebben, dat ik hem al heb geciteerd. Aan het eind van de beantwoording wil ik nogmaals namens het hele College zeggen, dat B. en W. er toch wel van overtuigd zijn, dat dit plan in ieder geval dient te worden aangenomen en dat het College in zijn geheel de aanneming ervan bij de Raad aanbeveelt. De heer Pols (weth.): Ik wil daar nog wel graag iets van zeggen. Het woord „huisvesting" is vanavond n.l. meerdere malen gevallen en ik voel toch wel de behoefte om enkele inlichtingen, namens „Huisvesting" te geven. Er is vanavond gesproken over kleine wo ningen, maar als de heer Heidinga zegt: die kleine woningen in het Nijlan, dan bedoelt hij natuurlijk de be jaarden woningen met één slaapkamer. Wij zijn daai heel erg blij mee en ik wil U wel eerlijk zeggen, dat ik heel graag zou willen, dat we er nog wat meer van hadden, want het is met dit soort woningen zo dat, als de oudjes eens bij elkaar komen, ze op een gegeven moment de smaak te pakken krijgen en wei naar een kleinere woning willen, waardoor een grotere vrij komt. Ik heb vanavond ook weer wat nieuws gehoord, n.l. dat de grootte van de woning de grootte van het gezin bepaalt. Mijn ervaring is een beetje anders. Er komen méér mensen bij me, die zeggen: „Het gezin is nu lang zamerhand zo groot, dat we er uitgegroeid zijn; kom asjeblieft met een grotere woning", dan mensen met de boodschap: „Nu wil ik er haast wel uit, want het gezin willen we zo langzamerhand wel wat groter heb ben". Dit is niet het geval. Men groeit er wel uit. Maar wat ik vanavond niet gehoord heb en dat valt mij wel een beetje tegen is, dat het op het ogenblik in de praktijk zo is, dat wij de paren, die gezamenlijk niet 54 jaar zijn, niet aan een woning kunnen helpen. Ik vind dat altijd heel erg jammer. We hebben al eens ge probeerd om, af te zakken naar 53 jaar, maar dan zit ten we onmiddellijk weer vast. Als we weten, dat de mensen gezamenlijk dus 54 jaar moeten zijn; dat er op het ogenblik (U hebt die cijfers aangeboden gekre gen bij de begroting) in totaal 673 mensen zijn, die willen trouwen (het aantal is echter in werkelijkheid m.i. groter, want er zijn nog heel wat jongelui, die, wetende, dat deze bepaling is gemaakt, zich met 40 en 45 jaar nog maar niet opgeven, omdat het einde nog lang niet in zicht is); dat daarbij 235 gevallen zijn, die de gezamenlijke leeftijd van 48 jaar nog niet hebben bereikt en die meer willen betalen dan f 15,per week, dan geloof ik, dat we niet zo heel erg bang moeten zijn voor die 250 kleine woningen. Als de heer Heidinga zegt (de heren De Jong en Kamstra hebben dat al even onderstreept), dat wij met deze woningen een stempel gaan drukken op ons woningbezit (we hebben tussen de 22000 en 23000 woningen), dan geloof ik, dat dit door de bouw van deze kleine woningen niet gebeurt. Er is behalve de door mij genoemde groep nog een andere, n.l. de gxoep van alleenstaanden. Daar is vanavond ook niet over gesproken. Er bestaat een organisatie van deze alleenstaanden, die landelijk haar best doet om op verschillende plaatsen mogelijkheden te scheppen voor mensen, die nu eenmaal alleen op de wereld staan. Deze groep kunnen we helemdal nog niet helpen. Ik zou ook voor deze mensen graag willen, dat we ze eindelijk eens een woning ter beschikking kun nen stellen. Dit zijn mensen, die in het produktie- proces ingeschakeld zijn en die ook recht hebben op een woning. We kunnen op het ogenblik wel eens twee mensen helpen, die bij elkaar stappen en vragen: Mo gen wij een woninkje? Het gebeurt ook wel eens (we hebben ook nog ettelijke inwoningen in Leeuwarden), dat sommige mensen in een iets te grote woning zitten u dat ze een vergunning krijgen om één persoon bij zich in te nemen. Maar dit gaat in de regel tegen de zin van de eigenaar en van degene, die men er bij induwt. Ik meen toch, dat we ook voor deze mensen of dit nu een verpleegster is of iemand die op een kantoor werkt in de toekomst wel iets moeten doen. Ik wil U dan ook wel eerlijk zeggen, dat ik, wat dat betreft (voorspellen is natuurlijk altijd erg moeilijk), voor deze 250 kleine woningen helemaal niet bang ben, om dat we daardoor bepaalde mensen kunnen helpen. Wat zou het prachtig zijn, als we tegen de jongelui zouden kunnen zeggen: Als jc goed 20 jaar bent, kom maar op: je krijgt een woning en dan behoef je niet meer 5 jaar te wachten. (Eén geluk hebben deze mensen nog, n.l. dat ze er ieder jaar samen twee jaren bij krijgen!) Als we de jongeren mensen er door zouden kunnen helpen en ook de alleenstaanden, dan zou ik aanneming van dit voorstel van harte toejuichen. Het voorstel van B. en W. wordt daarna aangenomen met 27 tegen 7 stemmen. Tegen stemden de heren Hei dinga, K. J. de Jong, Balt, Taylor Parkins, Jongbloed, Boomgaardt en Kamstra. Punten 19 en 20 (bijlagen nos. 174 en 154). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 21 (bijlage no. 153). De heer K. J. de Jong: Ik heb me bij de bestude- ing van de stukken, die ter inzage gelegd zijn, afge vraagd in hoeverre wij hierover mogen spreken. Het raat over een voorstel om de jaarstukken goed' te keu en. Mogen wij ook over bepaalde zaken, die op die jaarstukken voorkomen, het woord voeren? Dat lijkt me eigenlijk wel juist. Ik wil graag over de aankoop an het pand Wielzicht door deze Stichting wel enkele kritische opmerkingen plaatsen. De Voorzitter: Ik geloof, dat het gesprek, dat zich op het ogenblik in deze raadszitting kan afspelen, zich toch moet bepalen tot de stukken, zoals die daar liggen. D.w.z. tot de rekening van het vorige jaar, want die 'S alleen aan de goedkeuring van de Raad onderworpen. Het jaarverslag hoeft krachtens de statuten door de Raad niet te worden goedgekeurd. De heer K. J. de Jong: Wij worden dus voor de raag gesteld: Kunnen wij de jaarstukken goedkeuren? Wij worden toch, wanneer we deze rekening zien, uiter aard voor bepaalde vragen gesteld. Wanneer wij op de gang van zaken verder geen enkele invloed hebben en zelfs geen enkele mogelijkheid hebben om daar vragen over te stellen, dan is dat toch wel zeer onbevredigend. U kunt natuurlijk zeggen: Dat is strikt formeel niet aan de orde, maar ook: Ja, U kunt daar wel over vra gen; misschien dat wij die vragen wel kunnen beant woorden. De Voorzitter: Ik heb er geen bezwaar tegen, als U zich niet al te ver buiten het raam begeeft van dat gene wat de Raad hier heeft te doen, n.l. de goedkeu ring van de rekening. Dus ik zou zeggen: Vertelt U maar eens wat U op Uw hart heeft, dan kunnen we altijd wel kijken. De heer K. J. de Jong: Het is eigenlijk over het feit, (lat we hier geconfronteerd worden met de aankoop van Wielzicht door deze Stichting, waarbij we uiteraard voor de vraag komen te staan: Wat is de bedoeling met die aankoop? Moeten wij deze aankoop zonder meer dekken? Dan zou ik eigenlijk ook wel graag willen weten, of dit van groot belang is. Bovendien heb ik ook wel de indruk, dat deze aankoop tegen een prijs gegaan is, waarvan ik me afvraag, of deze, gezien het geval dat daar ligt, niet veel te hoog is. Men staat voor vragen, die ook bij de burgerij leven en die naar mijn mening toch eigenlijk wel een uitlaatklep moeten vinden in de Raad. Mijn concrete vragen zijn deze: Kan het College ons over deze aankoop ook iets meer ver tellen? Is de prijs inderdaad te hoog geweest? Is het voor de Gemeente of voor deze Stichting van dus danig belang, dat die aankoop plaats vond en past die ook in de plannen, die de Gemeente voor dit gebied heeft De heer Tiekstra (weth.)Ik wil er wel iets van zeg gen. Mogelijk kan de Voorzitter mij, als bestuurslid van deze Stichting, nog aanvullen, voor zover ik tekort zou schieten. Het is inderdaad juist, geloof ik, dat op het be stuursbeleid, zoals dat gevoerd is door het bestuur van de Stichting „Zwembad Groote Wielen", weinig invloed kan worden uitgeoefend en die invloed beperkt is tot het achteraf goedkeuren van deze jaarstukken. Nu kan ik mij aan de andere kant wel voorstellen, dat, als de Raad terzake van het gevoerde beleid opmerkingen zou willen maken, misschien een ander ogenblik daartoe geschikter is dan dit. Het zal de Raad niet onbekend zijn, dat door de betreffende Stichting een beleid wordt gevoerd, dat er zich op richt, dat zoveel mogelijk in de omgeving van zowel de Kleine als de Grote Wielen, eigendom wordt verkregen, zodat het beeld in het ka der van de ontwikkeling van een veel groter project straks inderdaad, laat ik het zo zeggen, duidelijk is. Op de opmerking van de heer De Jong, dat hij de in druk heeft, dat de koopprijs van het verbrande pavil joen „Wielzicht" erg hoog is, vermag ik op dit ogen blik eigenlijk niet een categorisch antwoord te geven. De heer De Jong is trouwens zelf ook niet erg cate gorisch. Hij zegt, dat hij de indruk heeft, dat die prijs wat hoog zou zijn. De Stichting heeft daar meer eigen dommen verkregen. De Gemeente heeft daar eveneens eigendommen verworven, tegen prijzen, die de heer De Jong ook niet onbekend zijn gebleven. Ik meen, dat men, dit in aanmerking genomen, niet kan zeggen, dat deze prijs extreem hoog is. Aan de andere kant moet men natuurlijk ook wel eens, in een bepaalde situatie verkerend, een extra offer brengen door voor het doel, dat tenslotte ook in deze overgangssituatie toch nog altijd bereikt moet worden, eens een paar centen (laat ik hel huiselijk zeggen), over te hebben, om te vermij den, dat met deze objecten op enigerlei wijze speculatie wordt bedreven. Hierbij zou ik het op dit ogenblik willen laten, het aan U, mijnheer de Voorzitter, overlatend, of U, als voor zitter van deze Stichting, over deze zaak nog iets meer wilt zeggen. De Voorzitter: Ik kan dit er wel van zeggen, dat deze Stichting dit recreatiegebied ten oosten van de stad toch wel in belangrijke mate als één geheel ziet. D.w.z.dat de Kleine Wielen, waarvoor de plannen aan de Raad bekend zijn, toch niet wel los gezien kunnen worden van de omgeving, speciaal niet van die van de Grote Wielen en omgekeerd en dat de ontwikkeling van de plannen van de Kleine Wielen toch wel meebrengt, dat niet heel dicht in de nabijheid van een eigendom van de Stichting Zwembad Groote Wielen (dat als heel nauw verbonden gezien kan worden met de plannen voor de Kleine Wielen), een particuliere exploitatie zou kunnen ontstaan, die aan dit geheel afbreuk zou kun nen doen. Er is al in een vroeger stadium ervaring op gedaan met een particuliere exploitatie, die ook des tijds de Raad tot het besluit heeft gebracht om het paviljoen, dat in de Kleine Wielen staat, aan te kopen. Deze ervaring is dus een waarschuwing geweest om, daar op een zeker ogenblik het terrein van het afge brande Wielzicht met de ruïne te koop was, niet aan de toekomst en het toeval over te laten, dat er een ex ploitatie zou kunnen ontstaan, die in het geheel van de plannen misschien toch tot de conclusie zou kunnen voeren: Wat is het toch verschrikkelijk jammer geweest, dat we ons dat hebben laten ontkomen, en dat we de gelegenheid, die er was om de zaak in handen te krijgen,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1961 | | pagina 7