lijk vindt en de heer Wethouder, die nogal diep in de zaak
van de samenwerking is gedoken, zegt, dat de B.S.B.
een stichting is tot bevordering van de belangen van
een bepaalde groep, dan zijn ze er allebei wel heel ver
naast. Die stichting is niet een aannemersstichting,
maar een stichting van handelaren in bouwmaterialen
en aannemers gezamenlijk. Deze instelling voor de be
hartiging van de samenwerking in het bouwbedrijf is in
Friesland opgericht in 1934 en ze is landelijk geworden
in 1937. Men kan haar regelingen beschouwen als voor
loper van de Vestigingswet. Voor de oorlog heerste er
een betrekkelijk chaotische toestand. Iedereen die wil
de, kon zich vestigen als ondernemer in het bouwbe
drijf, hetzij hij schoenmaker was of banketbakker. Op
zichzelf was dat allemaal wel leuk, maar het had tot
gevolg, dat het werk, dat er gemaakt werd, niet altijd
van voldoende vakbekwaamheid getuigde en de prin
cipaal die opgescheept raakte met een dergelijke onder
nemer, niet de waarborg had, dat hij voor zijn geld
werkelijk kreeg wat hij daarvoor moest hebben. Deze
zaak had dus dringend enige regeling nodig. De Re
gering deed dat toen nog met; zij heeft dat later aan
de hand van de regeling die uit het bedrijf voortgeko
men was, gedaan, naar het voorbeeld van de B.S.B.
Er was gebleken, dat de chaotische toestand enige re
geling, enige ordening behoefde. De bedrijven hebben
toen de z.g. erkenningsregeling ingesteld en die be
helsde maar heel summier dit: Degene die in die re
geling wordt opgenomen, moet aantonen, dat hij enige
vakbekwaamheid bezit voor het werk, dat hij wil uit
voeren. Hij moet er dus inderdaad wat van weten.
Hij mag niet diep in de schuld zitten, maar hij moet
werkelijk enig, zij het zeer miniem, kapitaal hebben.
Dat is nu nog niet eens zo zeer in het belang van die
bepaalde groep, maar veel meer in het belang van de
maatschappij. Want welk belang heeft de maatschappij
er bij, dat bijv. mensen die financieel vrij slecht er
voor staan, door middel van het aannemen van bepaal
de werken op de maatschappij worden losgelaten, als
het ware het ene gat stoppen met het andere en door
het binnenhalen van de termijnen van een werk maar
weer verder leven, terwijl uiteindelijk de handel en de
andere aannemers het gelag betalen? Dat komt veel
voor en daar heeft de maatschappij geen enkel belang
bij. Integendeel, dat is helemaal in het nadeel van de
maatschappij en uit dat oogpunt hebben wij hier in
Nederland de B.S.B.-regeling. Daar zijn vrijwel alle aan
nemers, zowel in de burgerlijke en utiliteitsbouw als in
de water-, spoor- en wegenbouw bij aangesloten. In een
enkel geval komt het voor, dat een aannemer, die niet
aan de eisen van vakbekwaamheid voldoet of kan vol
doen of die niet aan de minimale eisen van krediet
waardigheid kan voldoen, geen erkenning van de stich
ting B.S.B. kan krijgen. Die stichting B.S.B. is hele
maal geen onderonsje van aannemers en handel geza
menlijk. Zij heeft in iedere provincie, in een bepaald
rayon dus, een kringcommissie. Boven de rayons staat
een landelijke commissie, die gevestigd is in Amsterdam.
En in die landelijke commissie zitten twee vertegen
woordigers van de Minister van Economische Zaken. Het
blauwe boekje dat de Wethouder op tafel heeft liggen,
is het reglement van de B.S.B., en dat is tot stand ge
komen onder nauwlettend toezicht van het Ministerie
van Economische Zaken. U begrijpt zo wel, dat de
Minister, wanneer iets in deze organisatie tegen het
algemeen belang zou strijden, dit reglement op grond
van het Kartelbesluit so wie so onverbindend zou ver
klaren. Die instelling is dus niet officieel, maar zij is
sinds meer dan 25 jaar gegroeid in het Nederlandse
volksbestel, heeft heel zegenrijk gewerkt en wordt in
de kringen, die zich met bouw, ook wegenbouw e.d.
bemoeien, over het algemeen gerespecteerd en gewaar
deerd.
Dat in de eerste plaats.
Dan komen we tot het tweede punt. Heeft onze Ge
meente er belang bij aan een niet-erkende werken op
te dragen? Dat is feitelijk het punt, waar het hier om
gaat, want
De Voorzitter: Ik geloof, mijnheer Heidinga, dat ik U
even moet interrumperen, omdat wij ons met dit ge
sprek toch wel heel ver buiten de perken van de orde
gaan begeven.
De heer Heidinga: Dat ging het in het begin van de
discussie net zo veel.
De Voorzitter: Het ging eerst niet net zo veel, maar
nu gaat het toch wel steeds verder. Ik verzoek U dus
zich te beperken.
De heer Heidinga: Tot wat moet ik mij beperken,
mijnheer de Voorzitter? Tot het voorstel? Dan wil ik
er even op wijzen, dat wij hier geen voorstel voor ons
hebben liggen, om dat werk aan De Ruiter en Holtjer
te gunnen, maar daarover hebt U nu de discussie toch
volledig toegelaten.
De Voorzitter: Gaat U nu niet discussiëren over de
orde, mijnheer Heidinga; beperkt U zich tot het voor
stel, want zo kunnen we vanavond deze agenda niet
afwerken en dat zal toch de bedoeling van de Raad
zijn.
De heer Heidinga: Deze raadsvergadering dient, zoals
de heer Ytsma zegt, mede ter inlichting van onze be
volking i.z. wat zich hier afspeelt. Zo ziet de heer
Ytsma het, zo ziet de heer Wethouder het en zo zou
het mij toch eigenlijk niet kunnen worden ontzegd, dat
ik ook het standpunt van deze kant weergeef.
De Voorzitter: Ik vraag, nogmaals, voor de derde
keer, alleen beperking, mijnheer Heidinga.
De heer Heidinga: De gemeente Leeuwarden kan er
geen belang bij hebben aan niet-erkende aannemers,
in casu aan deze aannemer, dit werk op te dragen.
En waarom niet? Omdat in de eerste plaats het werk
aan de Julianalaan heel slecht loopt; het is ver en ver
over tijd. Het geval kan zich dus voordoen, dat een
aannemer, ongeacht wie het is, op een bepaald moment
een beetje lager is, maar niet over materialen die nodig
zijn om het werk uit te voeren, blijkt te beschikken
Dan zit hij veel en veel langer dan nodig is in
het werk, waardoor de omwonenden er ontzettend veel
last van ondervinden. Onze eigen technische dienst
wordt er veel duurder door, want het toezicht duurt
veel en veel langer. Men licht bij het werk in de
Julianalaan bovendien met het voorschrift de hand; dat
moet mij ook van het hart. Er moeten daar drie onder
lagen gestort worden. Ieder erkend wegenbouwbedrijf,
dat verstand van het vak heeft, weet, dat de onder
laag, de tussenlaag en de bovenlaag apart moeten wor
den gewalst, maar hier zien we het gebeuren, dat de
gehele stortlaag er in één keer in komt, omdat de aan
nemer niet over de materialen beschikt, om die weg te
maken zoals dat behoort. Dat tolereert de Gemeente
dan maar en dan ontspringt die man misschien de
dans ook nog weer. Nu gaat het niet om de erkenning
als zodanig, maar het gaat er om, dat wij voor deze
werken mensen moeten hebben, die er capabel voor
zijn en die over materiaal daarvoor beschikken. Dan
komen we nog voordeliger uit dan we nu uitkomen
met hampelmannen. Het is zeer bedenkelijk, dat de
gemeente Leeuwarden deze weg kiest en het is ook
zeer bedenkelijk t.o.v. onze eigen burgerij, dat we deze
weg kiezen.
De heer Tiekstra (weth.): Waarom werden er dan
geen 14 briefjes in de bus gedaan bij de aanbesteding?
Het staat de andere aannemers toch volkomen vrij om
in te schrijven.
De Voorzitter: Nogmaals, wilt U zich beperken,
mijnheer Heidinga?
De heer Heidinga: Best, mijnheer de Voorzitter. Ik
was zover, dat het naar mijn stellige overtuiging in
het nadeel van de Gemeente is om bedrijven voor deze
werken in te schakelen, die er niet capabel voor zijn,
wat hun outillage en misschien ook niet wat hun fi
nanciën betreft. Ik wil er hier t.o.v. het onderhavige be
drijf niet verder op ingaan, maar wanneer het zal blij
ken, dat dit werk op de een of andere manier niet goed
loopt, dan hebben onze handeldrijvende middenstand:
de neringdoenden, en de onderaannemers, het gelag
betaald, en dat, omdat de Gemeente nu meent een paar
centen te verdienen. En dat kunnen wij als Gemeente
van standing niet op ons nemen.
9
De heer Jellema: Ik wil me als aannemer heel graag
bij de woorden van de heer Heidinga(De Voor
zitter: Neen, mijnheer Jellema, U spreekt hier als
raadslid van de gemeente Leeuwarden.) aansluiten,
want de kredietwaardigheid speelt hierbij een heel
grote rol. Als een volgende maal een aanbesteding
wordt gehouden en de bonafide aannemers dan weer
niet een biljet willen indienen, dan komt de gehele zaak
scheef te liggen. Ik snap eigenlijk niet, dat voor de
onderkruiper, die in het algemeen helemaal niet de
sympathie van de burgerij heeft, schijnbaar wèl sym
pathie bestaat, zodra hij in de aannemersstand voor
komt. Daarom zou ik B. en W. heel graag willen ver
zoeken nog eens ernstig te overwegen niet aan een
ongeorganiseerde aannemer werken op te dragen.
De heer Engels: Ik sta hier een beetje of eigen
lijk helemaal onvoorbereid tegenover, want het stuk
lag vanavond hier op tafel, maar, als ik het goed be
grepen heb, dan heeft de Gemeente hier te maken met
een aanneming op grond van een bepaald reglement.
Dit reglement laat geen aansluiting toe op de titel die
deze aannemers dragen. Als zij dan zichzelf uitsluiten,
dan heeft de Gemeente dat niet veroorzaakt, maar dan
hebben zij dat zelf gedaan. Als dat tot gevolg heeft,
dat de zaak niet goed marcheert, dan is dat niet een
zaak van de Gemeente, die dit reglement heeft te han
teren, maar van de aannemers.
Ik zou graag van de Wethouder horen, of dit het
standpunt van de Gemeente is.
De heer K. J. de Jong: Nu de heer Engels in het ge
ding brengt, dat de erkende aannemers zichzelf hebben
uitgesloten, zou ik nog willen vragen: Zijn degenen,
die bij de stichting B.S.B. zijn aangesloten, misschien
ook tot deze daad gekomen, gezien de ervaringen van
vorige aanbestedingen, waarbij de betreffende firma
ook mee inschreef en niet gepasseerd werd, toen zij
inderdaad de laagste was Hebben de aannemers
op grond daarvan niet gezegd: Het is nu een- en an
dermaal voorgekomen, dat het Gemeentebestuur zich
bij deze aanneming niet beperkt tot de bonafide aanne
mers, leden van de B.S.B., en daarom menen wij in dit
geval niet anders te kunnen doen dan niet meer in te
schrijven? Ik geloof, dat wij de vraag van de heer
Engels niet los kunnen maken van het voorafgaande.
Wanneer dat inderdaad het geval is, dan zou ik dat
wel graag weten. (De heer Engels: Men kan de Ge
meente niet dwingen met een georganiseerde aannemer
te werken.)
De heer Van der Schaaf (weth.): Ik wil trachten
een beetje in de buurt van de grenzen van de orde te
blijven en ik zal dus tegen het betoog van de heer
Heidinga over de goede bedoelingen van de B.S.B. niet
al te veel inbrengen. Eigenlijk zou ik het gehele geval
wel buiten beschouwing kunnen laten, omdat naar mijn
mening de kwestie zeer simpel is. Men is vrij om een
biljet in te leveren en men is vrij om het niet te doen.
Degene die het niet doet, staat er buiten en blijkt het
dan, dat er één inschrijver is, dan kan de Gemeente
zich beraden over de vraag, of hij het voor de aange
boden prijs wil gunnen ja of nee. Dat laatste geval is
hier voorhanden, zodat dit geval op zichzelf wel uiter
mate simpel is. En daarom zou ik dus de Raad willen
voorstellen terwille van de voortgang van dit werk
toch met het voorstel van B. en W., zoals dat heden
spoedshalve op Uw tafel is gedeponeerd, mee te
gaan. Dit behoeft niet in te houden in elk geval
mijnerzijds houdt dit niet in dat ik elke waarde wil
ontzeggen aan het werk van de stichting B.S.B. Dat
kan een goede kant hebben gehad en dat kan misschien
nog wel positieve elementen bevatten, maar daarnaast
heeft dit toch ook wel in de praktijk bewezen een
aantal bezwaren te hebben, vooral door de verweven
heid van de B.S.B. met de z.g. E.N.A.C., de orga
nisatie die zich beweegt op het gebied van de „potten".
(De heer Heidinga: Daar protesteer ik tegen.) Nu,
goed, maar er is een zekere verwevenheid tussen, for
meel misschien niet, maar in de praktijk wel. (De heer
Heidinga: Ook niet.) Goed, in dit geheel komen toch
dingen voor, die voor de opdrachtgevers minder ple
zierig zijn, maar dat doet er allemaal in dit geval zeer
weinig toe. Ik wil dus helemaal niet gezegd hebben,
dat de stichting B.S.B. er niet moest zijn. Ik wil zelfs
wel erkennen, dat die positieve elementen bevat, maar
de Gemeente dient toch naar mijn mening geen onder
scheid te maken tussen degene, die zich wel op privaat
rechtelijke grondslag belieft te organiseren en degene
die dat niet wenst te doen. Als er in Nederland een
ondernemer is, die niet om welke reden ook
wenst toe te treden tot de B.S.B., dan is dat feit op
zichzelf niet voldoende om hem te diskwalificeren bij
een inschrijving op het werk. En dat volgt, zoals ik
zojuist heb gezegd, uit dat reglement. Nu zou men
natuurlijk als Gemeente het standpunt kunnen inne
men, dat men alleen werken opdraagt aan B.S.B.-
erkende aannemers. Dat zou een gemeentelijk stand
punt kunnen worden. De Gemeente mag zich ook wel
weer van dat reglement losmaken, maar in dit geval
stond in het bestek en in de voorwaarden van aanne
ming, dat op basis van het reglement, waaron
der de Rijkswaterstaat pleegt aan te besteden,
zou worden ingeschreven. Dat is hier jaar en
dag gebruikelijk en dat is niet alleen hier het
geval, maar overal in Nederland. En nu kan men
dus ook stellen, dat iemand die zich buiten de B.S.B.
wil houden, daartoe ook de vrijheid heeft. We leven
tenslotte ook nog in een vrij land, vrij om zich te or
ganiseren en vrij om buiten de organisatie te blijven.
Wanneer hier nu een aannemer die niet is aangesloten
bij deze B.S.B.-regeling, een prijs geeft, die lager is,
dan komt hij uit dien hoofde voor gunning in aanmer
king, tenzij hij te licht wordt bevonden naar het crite
rium van de kwaliteit. Nu de firma waar het hier om
gaat, een en andermaal werken heeft uitgevoerd in de
gemeente Leeuwarden, die kwalitatief van gelijke waar
de zijn als andere werken, dan was hier geen reden
deze man te diskwalificeren, want het diskwalificeren
van een aannemer bij een inschrijving, dat weten de
heren die naast raadslid tevens aannemer zijn is
toch ook geen geringe zaak. (De heer Heidinga: Van
Oordt.) Dat is een heel ander geval. Als ik dat moet
uitleggen, dan moet ik nog even enige minuten vragen.
De heer Heidinga heeft gevraagd: Welk belang heeft
de Gemeente bij het gunnen van een werk aan een niet-
erkende? Dat criterium hanteren wij dus niet; wij han
teren het criterium van de prijs en de kwaliteit. En dat
is een voldoende criterium. Wanneer iemand dus
f 10.000,lager is met een bepaald werk, dan is dat
al het aanwijsbare belang, dat de Gemeente daarbij
heeft. Nu kan de heer Heidinga zeggen: Ja, maar daar
door kunnen middenstanders misschien wel eens, als
het niet goed afloopt, een strop krijgen, maar dat is te
ver verwijderd van het onderwerp om dat in de beschou
wingen te betrekken.
De heer Ytsma heeeft gevraagd: Is het ook moge
lijk, dat de groep van in de B.S.B. georganiseerde han
delaren en aannemers met elkaar deze firma de uit
voering van het werk onmogelijk wil maken door haar
de leverantie van materialen te onthouden? Dat is in
derdaad wel de bedoeling van dit boekje. Maar aan de
andere kant is het ook weer zo, dat het, om het in het
Fries te zeggen, „net sa fier byt as dat it gappet",
want het komt herhaaldelijk voor, dat leveranciers des
ondanks aan de niet-erkende aannemers leveren en dat
de dienst Openbare Werken menigmaal zich ervan ver
gewist, door het inwinnen van inlichtingen bij betref
fende leveranciers van bouwmaterialen, of dezen bereid
zijn aan de niet-erkende onder-aannemer of aannemer
te leveren. En daar wordt dan veelal een bevestigend
antwoord op verkregen. Ook op de Julianalaan worden
materialen geleverd, dus, zoals ik zei, die regeling is
wel bedoeld om te sluiten, maar in de praktijk sluit
die toch niet helemaal. Of de Gemeente daar rouwig
om moet zijn, betwijfel ik.
Dit in antwoord op de vraag van de heer Ytsma.
De heer Heidinga heeft deze regeling genoemd een
voorloper van de Vestigingswet en als zodanig wil ik
het misschien ook haast wel met hem eens zijn, alleen
de Gemeente heeft op dit gebied een ander uitgangs
punt dan dat van de Vestigingswet.
De heer Jellema heeft deze firma een onderkruiper
genoemd; ik doe dat bepaald niet. Meer wil ik daar
niet van zeggen.
De heer De Jong heeft gevraagd: Hoe was de gang
van zaken bij vorige aanbestedingen? Ik meen, dat ik
heb getracht duidelijk te maken, dat het feit, dat bij