is het nog gemakkelijker!) Nee, helemaal niet „maar
raak bouwen", maar U moet dat ding beschouwen als
een keet, een loodsje, dat die man straks weer naar
een andere plaats meeneemt, een tijdelijk geval. En
wanneer we het in die zin willen bezien, dan vind ik
het persoonlijk jammer, dat die ambtenaar zo ijverig
geweest is, want daar ligt eigenlijk reeds het begin
van al de moeite, de zorgen en het zwaaien met alle
maal voorschriften. En het gaat maar om een be
trekkelijk kleine zaak. Ik ontveins me helemaal niet,
dat het College formeel volkomen het recht aan zijn
zijde heeft; ik zal daar helemaal niet aan tornen.
Zoals de zaak hier volgens de raadsbrief getracteerd
is, staat U volkomen in Uw recht, in alle opzichten.
Ik weet dat drommels goed en ik zal er ook niet aan
denken om daar iets aan af te doen; het is alleen maar
jammer, dat het deze weg is opgegaan. Dat had niet
moeten gebeuren. Naar mijn mening hebben wij hier
in Leeuwarden, als het om formalisme gaat, toch al
niet zo'n beste naam. Dit hoeft er echt niet meer bij.
Is het nu niet mogelijk, dat we teruggaan naar het
punt van uitgang? De Gebr. Adema hebben daar een
afdak ter bewaring van hulpmaterialen, een tijdelijk
geval, dat beschouwd kan worden als een keet, of als
een bouwloods, die dus na tijd en wijle weer op een
andere plaats staat en ook alleen als zodanig dienst
doet, niet meer en niet minder is. Ik voel er helemaal
geen behoefte aan hier een voorstel over in te dienen,
maar als het College, naar ik hoop, hier toch iets in
mocht vinden, dat hem misschien wel aanspreekt, dan
vertrouw ik zonder meer, dat dit zaakje in der minne
wordt opgelost. En dan keert de olifant terug tot zijn
juiste proporties, nl. die van een mug.
De heer Ytsma: Ik wil wel voorop stellen, dat ik
het woord niet heb gevraagd, omdat ik het niet eens
zou zijn met het besluit van B. en W. Hier is gebouwd
in strijd met het uitbreidingsplan, hier is bovendien
gebouwd zonder vergunning. Ik vind dat erg en ik
geloof, dat het juist is, dat we daaraan paal en perk
stellen. Met de redenering van de heer Heidinga kan
ik in geen enkel opzicht meegaan. We zouden, geloof
ik, als we dit bouwen zonder vergunning maar lieten
gaan, een anarchie in de bouw in onze stad krijgen.
Het heeft mij in hoge mate verwonderd, dat deze aan
nemers aanvoeren: Wij hadden, toen de opzichter tegen
ons zei: U moet een aanvraag indienen voor deze bouw,
niet in de gaten, dat dat impliceerde, dat we ermee
moesten uitscheiden. Ik vind dat dusdanig naïef, dat
ik daar eigenlijk geen goed woord voor heb. Maar ook
als zij een beroep doet op artikel 20 van de Weder-
opbouwwet, had de firma Gebr. Adema een bouw
vergunning moeten aanvragen. Ik heb in de stukken
wel één goede noot gevonden en dat was daar, waar
één der firmanten zei: Wij zien zelf wel in, dat dit
fout is geweest en ik heb mijn mede-vennoot er eigen
lijk al voor gewaarschuwd, dat dit verkeerd zou lopen.
En bovendien heeft deze firmant gevraagd: Zouden wij
enig uitstel kunnen krijgen om een nieuwe loods op
een andere plaats te bouwen? Dat spreekt mij wel
enigszins aan en ik vraag dus mét de heer Van 'Balen
Walter: Wat is eigenlijk op het ogenblik de directe
consequentie van deze zaak en is het wellicht ook mo
gelijk aan de fa. Gebr. Adema een redelijke tijd van
uitstel te geven om elders een nieuwe loods te bouwen
De heer Van der Schaaf (weth.): De drie sprekers
zijn het er, geloof ik, wel over eens, dat van het College
niet een ander voorstel dan het onderhavige zou kun
nen worden verwacht, en ik veronderstel dan ook niet,
dat dit voorstel zal worden verworpen. Nu brengt de
heer Van Balen Walter een aantal vragen naar voren
en één daarvan is deze: Waarom hebben deze mensen
geen bouwvergunning aangevraagd Die vraag zou
beter door de Gebr. Adema beantwoord kunnen wor
den dan door mij namens hen. Maar ik wil toch wel
een poging doen. Ik heb n.l. een zitting gehouden, zoals
de dames en heren uit het proces-verbaal hebben kun
nen lezen, en daar is ook het verschil in houding van
de twee firmanten naar voren gekomen. De ene fir
mant beweert: Voor zoiets behoef je niet een bouwver
gunning aan te vragen, en de andere firmant zegt:
Daar moet je wèl vergunning voor aanvragen. En wat
doe je dan in zo'n geval, dacht ik. Dan vraag je het
niet eerder aan dan wanneer je tegen de lamp gelopen
bent! Dat is mijn indruk van het geval. Wanneer dit
bouwsel helemaal zonder bouwvergunning voltooid was
geworden en daar een poos had gestaan, dan was er
misschien niet een bouwvergunning aangevraagd. Dan
lagen we in de lijn van de heer Heidinga. Ik denk dus,
dat dit niet-aanvragen niet helemaal te goeder trouw
is. Vreesde men soms, is de tweede vraag van de heer
Van Balen Walter, dat, als een bouwvergunning zou
zijn aangevraagd, deze zou zijn geweigerd? Heeft men
het daarom achterwege gelaten? Ik wil dat niet uit
sluiten, maar ik kan daar niet met zekerheid iets van
zeggen, want dat zouden alleen de Gebr. Adema kun
nen zeggen. En wat is nu het gevolg van een besluit,
waarbij dit beroep ongegrond wordt verklaard? M.i.
dit, dat het bouwwerk ik noem het nu maar even
zo, ik zal dat straks bij de beantwoording van de heer
Heidinga nader motiveren daar niet kan blijven. Ik
dacht, dat dat vrij duidelijk was. Ik wil niet zeggen,
dat dat op 20 januari er al niet meer staat, maar naar
mijn mening kan het er niet blijven. Ik heb dit zeer
recent nog eens besproken ook met de stedebouwkun-
dige afdeling van Openbare werken, die mgn mening
deelt. Ik zou zeggen: Als de Raad nu aan het begin
van dit nieuwe jaar eens een zekere mate van vertrou
wen zou willen geven aan het College en wil aan
nemen, dat het College enige wijsheid bij de uitvoering
van dit geval zal kunnen opbrengen, dan zal dit bouw
werk, hoop ik, zonder al te veel schokken nog wel
weer ergens terecht kunnen komen.
De heer Heidinga heeft een betoog gehouden, dat
voor een deel merkwaardig is. Als hij zegt: „Deze zaak
is fout gelopen op het moment, dat die ambtenaar zijn
ogen open had en daar iets constateerde", dan ben ik
dat niet met hem eens. Want zijn gehele betoog hangt
tenslotte aan deze premisse, dit voor-standpunt eigen
lijk, dat hier niet sprake is van iets wat onder de
Bouwverordening valt. En nu voer ik daar zwaar ge
schut tegen aan, in de eerste plaats, dat de Bouwver
ordening ik heb deze hier nu niet bij de hand o.a.
ook op „getimmerten" van toepassing is verklaard en
ik poneer met de grootst mogelijke stelligheid, dat hier
sprake is van een getimmerte. Daarvoor haal ik als
getuige aan een der heren Adema zelf, die zegt: „Hier
had bouwvergunning voor gevraagd moeten worden".
Dus met deze twee argumenten verwerp ik het betoog
van de heer Heidinga, dat hier iets aan de hand is, dat
niet onder de Bouwverordening zou vallen. En ik ge
loof, dat daarmee eigenlijk diens gehele betoog onder
graven is.
Ik wil nog wel even zeggen, dat dit bouwsel wel
degelijk fundamenten heeft. Bij het verhoor van een
der firmanten heeft deze mij toegegeven, dat er als
fundamenten betonstukken in de grond zijn gegoten en
dat daar stijlen enz. op staan; het is dus bepaald niet
een soort sinaasappelkist of zoiets, die je op de grond
zet; het is echt een gefundeerd bouwwerk. Daarom is
het bepaald een feit, dat hier een fout is gemaakt en
nu dit zo is, geloof ik, dat wij niet anders zullen kunnen
doen, dan dit beroep ongegrond verklaren. De heer
Heidinga zegt: Het is eigenlijk een geval van een keet,
die ook wel bij bouwwerken staat. Dat zijn echter
meestal dingen die op klossen hout of dergelijke wor
den neergezet, terwijl dit bouwsel toch bepaald in de
grond gefundeerd is. Het is jammer, dat die ambtenaar
zo ijverig is geweest, zegt U. Ik kan dat niet zeggen;
als wij ambtenaren hebben, dan is het een deugd, dat
ze ijverig zijn. Ze moeten aan die ijver natuurlijk ook
wijsheid paren, maar dat ze ijverig zijn, kunnen we r.iet
betreuren.
Dan zegt de heer Heidinga tenslotte: B. en W. staan
volkomen in hun recht, als zij voorstellen het beroep on
gegrond te verklaren. Ja, dat is duidelijk, maar ik
dacht ook, dat het de plicht van B. en W. was in dit
geval zo te doen.
Daarmee heb ik, geloof ik, wel de vragen van de
heer Heidinga beantwoord.
De heer Ytsma komt er tenslotte nog op, of hier
ook met een zekere soepelheid in de uitvoering van de
gevolgen van dit besluit nog de meest aanvaardbare
oplossing voor de Gebr. Adema zou kunnen worden
nagestreefd. Ik voor mij ben wel bereid dat in zeer wel
willende overweging te nemen. Ik hoop, dat ik uit
5
de kring van het College daartegen niet al te veel op
positie zal ondervinden, maar dat geloof ik niet.
De heer Van Balen Walter: Ik heb de Wethouder in
zijn betoog, waarin heel veel redelijks zat, wel
goed kunnen volgen, maar het geval doet bij mij toch
nog weer enige vragen rijzen en wel ten eerste t.a.v.
de consequenties. Ik heb dan gehoord, dat het zaakje
moet worden afgebroken. Ik stel me dus voor, dat het
in puin wordt geslagen, wordt afgebroken en dan daar
wel mag blijven liggen, want het is een opslagterrein.
We krijgen dus de zotte toestand, dat men het mate
riaal niet ordelijk mag opslaan ik ga er dus van
uit, dat alles wat daar staat er ook blijft maar
alleen in elkaar geslagen. U hebt gezegd: De stede
bouwkundigen verklaarden, dat dit bouwsel daar weg
moest. Ik ben nog nieuwsgierig waarom. Was dit op
grond van de formaliteiten of de welstand? Stond dat
bouwsel daar niet goed? Is het lelijk en past het daar
niet?
De heer Van der Schaaf (weth.): De heer Van
Balen Walter vraagt nogmaals wat de consequenties
van dit geval zijn. Ik heb gezegd: „Het bouwwerk zal
er niet kunnen blijven staan" en dit heeft de verbeel
ding van de heer Van Balen Walter in die zin opge
wekt, dat hij nu veronderstelt, dat het daar in puin zal
worden geslagen. (De heer Van Balen Walter: Ik
noemde alleen de mogelijkheid, dat dit zou künnen).
Er kan natuurlijk ook wel een zeker overleg plaats
vinden en de Gebr. Adema kunnen zelf weer latje voor
latje gaan afbreken en netjes opstapelen. Dat is ook
een mogelijkheid die ik open liet, toen ik zei, dat het
bouwwerk zou moeten verdwijnen. Wij zullen dus dit
geval met enige wijsheid trachten op te lossen. Ten
slotte is alle vindingrijkheid van de betrokkenen hier
ook nog niet op uitgevierd. Mogelijk komt er nog best
iets uit de bus, dat overweging verdient. En tenslotte
de vraag, waarom dit bouwsel daar weg moest. Dat
is voornamelijk een kwestie van welstand, want dit
hoekje is van bepaalde punten nogal zichtbaar en de
achterkant (die nu achterkant is, maar in het vervolg
wel eens een voorkant zou kunnen blijken) is een zeer
zichtbare kant. Bovendien is dit nogal annex met de
ideeën over de stichting van het tuinbouwcentrum daar
in Goutum; ook daarom is het handhaven van dit
bouwsel niet wel aanvaardbaar.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 10 (bijlage no. 8).
De heer K. J. de Jong: Hier hebben we weer een
agendapunt, dat bij ons een grote mate van teleur
stelling wekt, omdat juist dit onthouden van goed
keuring door Gedeputeerde Staten toch bepaald rem
mend zal werken op zaken die aanvankelijk een be
stemming in dit door de Raad aangenomen plan had
den gekregen. B. en W. schrijven ook al in de raads
brief, dat o.a. voor dit terrein, waarop gebouwen voor
bijzondere doeleinden zijn gepland, een ernstige gega
digde is. De onderhandelingen omtrent de overdracht
verkeren reeds in een vèrgevorderd stadium. Zijn om
trent terreinen in het aanvankelijke uitbreidingsplan
dat wij hier gehad hebben, al meer besprekingen ge
voerd? Is dit de enige strop die we voorlopig moeten
accepteren, of zijn er nog meer transacties, ten op
zichte waarvan deze niet-goedkeuring remmend zal
werken? Ik denk ook aan de bouw van de H.T.S.
straks. Welke zijn de consequenties daarvoor? Kun
nen B. en W. nog een iets bredere motivering voor hun
voorstel geven
Het tweede punt, dat ik aan de orde zou willen
stellen, is dit: Het is juist het wonderlijke, dat de be
zwaren van Gedeputeerde Staten o.a. hierop neerko
men, dat men een andere bestemming wil geven aan
het terrein en dat men in het bijzonder, als ik het goed
bekeken heb, geïnteresseerd is bij uitbreiding van het
L.O.Z. Maar ook wanneer Gedeputeerde Staten in het
gelijk gesteld zouden worden, zodat dit uitbreidingsplan
moet worden herzien, dan zou dat bepaald nog niet
betekenen, dat wij dan ook genoodzaakt zijn het L.O.Z.
de garantie te geven, dat het uitbreidingsplan te zijnen
behoeve gewijzigd zal worden. Ik zou zeggen: Wat
Gedeputeerde Staten hier willen, kunnen ze toch nooit
aan ons opleggen en inderdaad hebben B. en W. dat
zelf ook in deze raadsbrief gesteld. Daarom zou ik
toch wel terdege ook in de Raad willen uitspreken, dat
de houding van Gedeputeerde Staten in dezen ons zeer
bevreemdt. Zij willen ons hier iets opleggen wat tot
onze competentie behoort. Zij gaan hier toch eigenlijk
te ver en dit immers tast juist de autonomie van de
Gemeente zeer bepaaldelijk aan. Daartegenover is pro
test van onze kant toch ook wel terdege op zijn plaats.
En bovendien is dit het derde geval in successie, waarin
G.S. op een dergelijke wijze tegenover ons staan. Ge
lukkig zijn wij in onze beide voorgaande beroepen in
het gelijk gesteld. Men zou daarom haast kunnen ver
onderstellen, dat Gedeputeerde Staten hier iets van ge
leerd zouden hebben en het voor de derde keer wel
niet weer zouden proberen. Ik hoop in ieder geval, dat
ze, nu ze het toch weer doen, ook voor de derde keer
hun neus stoten en dat wij als Gemeente ook hier
gelijk krijgen, zodat we kunnen zeggen: Laat het nu
eens uit zijn, G.S., handelt U in vredesnaam met der
gelijke projecten, die eigenlijk geen uitstel kunnen
lijden, toch niet weer op deze manier.
De hear Santema: Dit punt is ek yn üs fraksje bi-
hannele en der is yn dizze sin oer sprutsen, dat wy üs
foardat wy üs stim eventueel oan dit ütstel fan B. en
W. jaen soenen, earst ris óffreegje moatte, oft it wol
forstannich is Gedeputearden tsjin it hier yn to striken.
In diel fan de Ric gong de foarige kear net con amore
mei om oan it ütstel oer it Jacob Catsplein en alles
hwat der op stiet to forbinen de wei, dy't dér oer de
Wilhelminabaen gean sil. De hannelingen dy't nou by
de stikken lizze, tsjügje dér dan ek fan. Ik seis wie
ien fan de tsjinstanners.
Oan de iene kant bin ik der dus bliid om, dat Gede
putearden mei itselde biswier komme as hwat yn de
Riedsgearkomste fan doe utere is. Is it yndied wol
forantwurde in partikuliere ynstelling lyk as it L.O.Z.,
dy't it dus net fan gemeentejild hawwe moat, yn dizzen
de foet dwers to setten om ta in ütwreiding to kom
men? Ik wol deselde arguminten fan de foarige kear
hjir net allegearre herhelje; dat jowt neat. Ik fiel der
persoanlik neat foar, dat wy foar sokke wissewasjes
nei de Kroan gean. En ik soe der ek by sizze wolle,
dat wy, hwat ik niis yn de oanhef fan myn redefiering
ek al nei foaren brocht, wol oppasse moatte, hwat wy
dogge. Der binne safolle fan dy dingen, dêr't wy goed-
karring foar freegje moatte. As der in ynstansje is,
hwêrfoar al twa oare terreinen oanwiisd binne, mar
dy't dér net op yngien is en dy't nou heechstwierskyn-
lik gebrük meitsje wol fan d i t terrein, dan is dat
in dizenich gefal, alteast as it gefal sa leit dat wol
ik ütdruklik stelle. As ik mis bin, dan wol de Wet-
halder my dat aensen miskien wol forbetterje. Mar as
it hjir yndied om in noch hwat twivelige saek giet,
dan fiel ik der net foar om tsjin dy eftergroun en mei
it each op itjinge ik hjir al earder sei, nei de Kroan
to gean.
De heer Kaïnstra: Ik heb eigenlijk met enige ver
bazing de heer Santema beluisterd. Ik krijg de indruk,
dat hem de angst om het hart slaat, zodat hij zegt:
Laten we toch voorzichtig zijn, want wanneer we dit
accepteren, dan zullen misschien andere besluiten niet
door G.S. worden goedgekeurd. Ik meen, dat we G.S.
toch wel wat hoger mogen aanslaan. Ik geloof n.l. niet,
dat men dit zou uitspelen t.a.v. andere aangelegen
heden.
Daarnaast nog dit. Ik meen, dat de Raad bij vorige
gelegenheden het verzoek van het L.O.Z. wel degelijk
heeft overwogen en goed doorgesproken, zodat de Raad
van Leeuwarden wel terdege wist, waarom dit ver
zoek niet kon worden geaccepteerd. En het College
staat nog op dat standpunt. Toen wij de raadsbrief la
zen, kregen we de gedachte, dat G.S. op de stoel van
de Raad van Leeuwarden wilden gaan zitten en ik
meen, dat we dat beslist niet moeten toelaten. Wij
kunnen dan ook wat door de heer De Jong is gezegd,
onderschrijven en we zullen dus voor Uw voorstel
stemmen.
De heer Keuning: In de vergadering, waarin dit
uitbreidingsplan „Wilhelminabaan" indertijd aan de