6 orde kwam, heb ik daarover een en ander gezegd en toen ook nogal wat bezwaren ontwikkeld, ik heb nu moeten constateren, dat datgene wat ik destijds eigen lijk voorstelde, nl. het gedeelte Jacob Catsplein uit het uitbreidingsplan te lichten of er eventueel een voor lopige bestemming in hoofdzaak aan te geven, een idee, dat toen op grote bezwaren van Uw College stuit te, thans feitelijk door G.S. in hun beslissing is neer gelegd. Ik wil niet zeggen, dat ik alle overwegingen van G.S. tot de mijne wil maken, maar feitelijk sluit de conclusie, waartoe G.S. komen, n.l. niet-goedkeuring van de bestemming die door het Gemeentebestuur van Leeuwarden aan dit uitbreidingsplan is gegeven en dat is ook het enige positieve wat we hierover kunnen zeggen aan bij datgene wat ik indertijd heb gezegd. Ik heb er geen behoefte aan alle argumenten pro en contra nog eens uitvoerig door te nemen. Ook in deze raadsbrief staat eigenlijk zakelijk bijzonder weinig nieuws. Het enige nieuwe punt, waar de heer De Jong even op inhaakte, is, dat er inmiddels toch wel bepaalde gegadigden zijn. Daartegenover zou men natuurlijk evenzeer kunnen opmerken, dat vermoedelijk al vrij lang voordat het besluit van G.S. viel, aan Uw College ook wel intern bekend zal zijn geworden, dat er ern stige bezwaren tegen dit plan, vermoedelijk bij de ad viseurs van G.S., zijn geweest en dat men daar dus bij eventuele onderhandelingen rekening mee kon houden. Ik heb er, wanneer ik van mijn kant met dit voorstel niet mee kan gaan, in het geheel geen behoefte aan argumenten te gebruiken die in een bepaalde prestige- sfeer liggen, zoals: G.S. moeten niet op de stoel van de Raad gaan zitten of, het omgekeerde, zoals de heer Santema zegt: Je moet voorzichtig zijn tegenover G.S., anders zouden ze het je op een andere manier nog wel eens kunnen inpeperen of zo iets. Ik wil alleen opmerken, dat de zakelijke beslissing van G.S. aansluit bij de zakelijke bezwaren die ik in dertijd tegen het uitbreidingsplan had, hetgeen dus be tekent, dat ik mij moeilijk achter dit voorstel zou kun nen stellen om in beroep te gaan tegen dit besluit van G.S. De heer Bootsma: Ik heb er toch wel enige be hoefte aan om, zij het, dat ik direct geen nieuwe dingen kan aanvoeren, even in te haken op de motiveringen die G.S. hier geven van een beslissing tot niet-goed keuring. Ik meen, dat we, wanneer we de vier punten stuk voor stuk onder de loep nemen, daar niet erg veel houdbare argumenten in vinden. Onder a wordt ge steld, dat de vraag, of de ter plaatse beschikbare ruimte voldoende is enz., in de eerste plaats door de belanghebbende N.V. zelve zou moeten worden beoor deeld. Ik kan mij niet voorstellen, dat dit in het advies van de directeur van de Planologische Dienst aan G.S. staat, want dit zou toch eigenlijk inhouden, dat men zijn planologen wel aan de kant kan schuiven. Daarop doorredenerende, zou men bij het voorstel i.z. het be roep van Gebr. Adema, ook kunnen zeggen: Dat zal die firma zelf wel uitmaken. Ik vind dit een heel zwakke motivering en ik ben het daar dan ook lang niet mee eens. Het bezwaar van het Gemeentebestuur, dat dit terrein niet voldoende mogelijkheden zou bie den, is ook niet uit losse overwegingen naar voren ge komen; terzake is een vrij behoorlijk rapport van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten bijgevoegd. Ten tweede voeren G.S. aan, dat de mogelijkheid tot vergroting zou kunnen worden gevonden door amove- ring van bebouwing. Inderdaad, maar dan is er altijd wel ruimte te vinden. Men kan zeggen, dat het hier niet een fraaie bebouwing betreft en daar is ook meer over gesproken. Bij de toelichting op het uitbreidings plan is echter gezegd, dat daar min of meer een coulisse voor zou komen door het plaatsen van een gebouw voor bijzondere doeleinden. Wat het derde motief van G.S., het handhaven van een groenstrook, betreft, wanneer dit terrein benut zou moeten worden voor een openluchtbad, dan kan ik mij eigenlijk niet voorstellen, dat er dan van dat groen nog veel terecht komt. Er zullen een paar boompjes geplaatst kunnen worden, er kan misschien een heel smal strookje gras gelegd worden, maar dan is het ook uit. Wanneer men het bad in de groene verf gaat zetten, zoals dat vaak gebeurt, dan is het inderdaad een groene strook, maar ik geloof niet, dat men hier van een wezenlijke groen strook zal kunnen spreken. Dat door het in 't Nijlan te stichten zwembad niet aan de behoefte van de gehele stad zou zijn voldaan, zoals G.S. als vierde motief aanvoeren, daar zijn we het, geloof ik, wel over eens, want dit is niet het enige bad dat wij denken te stichten. Hopelijk zal in het ko mende jaar in de Aanbiedingsbrief bij de begroting 1962 is zelfs de hoop uitgesproken, dat het in het voor jaar 1963 zal geschieden het zwembad bij de Grote Wielen in gebruik kunnen worden genomen. Of daarmee de totale behoefte is gedekt, ook voor de toekomst, is een andere vraag, maar ik geloof toch niet, dat in deze motivering van G.S. voldoende reden is gelegen om te zeggen: We gaan niet in beroep. Ik zal persoonlijk dan ook zeker achter Uw voorstel staan. De heer Van der Schaaf (weth.): Het doet me ge noegen, dat het voorstel van verschillende kanten ge steund is. De heer De Jong heeft de rij van de sprekers geopend en hij heeft gevraagd: Zijn er ook meer ge vallen, die door de vertraging die nu ontstaat, worden getroffen? Dat is inderdaad het geval. We hebben het hier in de Raad, meen ik, ook al gehad over overdracht van een stukje grond aan de kop van de Elizabeth- straat aan de zelfstandige melkhandelaren. De bouw plannen van deze organisatie waren zeer ver gevorderd, zodat er wel op vertraging zal moeten worden gere kend, tenzij G.S. in een procedure met toepassing van art. 20 van de Wederopbouwwet dat bouwplan wel zou den doorlaten. Dat zou t.z.t. wel eens geprobeerd kun nen worden, maar, zoals de zaak nu staat, moeten we aannemen, dat de uitgifte van het terrein voor een be langrijke rijksinstantie en van het stuk grond voor de zelfstandige melkhandelaren aan een ernstige vertra ging wordt blootgesteld. Nu heeft de heer De Jong verder een betoog gehou den, dat eigenlijk alleen maar dient tot ondersteuning van het voorstel van het College en ik zou dan in dit geval willen volstaan met hem daarvoor dank te zeg gen en verder daar niet op in willen gaan. De hear Santema freget, oft it wol forstannich is om de G.S. tsjin it hier yn to striken en dêrmei hat hy, leau ik, de saek net steld, sa't dy steld wurde moat. Hwat dat oangiet, hat nei myn bitinken de hear Keuning de saek goed steld: Hwannear't de Rie fan Ljouwert gebrük makket fan syn wetlik rjocht op hegere foar- sjenning by de Kroan, dan soe it net goed wêze fan G.S. om dêroer rekke to wêzen. Elke ynstansje hat har eigen forantwurdlikheit; de Rie fan Ljouwert hat de forantwurdlikheit yn heechste ynstansje foar de saken fan de Gemeente. G.S. meije dêr harren eigen visy tsjinoer pleatse ik bliuw der nou efkes büten, oft it wier is, dat sy ek to folie oer de interne struktuer fan de stêd meiprate wolle, dêr't de hear De Jong op doeld hat mar it Kolleezje hat ek syn eigen for antwurdlikheit. Nou bringe wy it op in abslüt legale manear foar de Kroan it is it folste, it wetlik rjocht fan eltse boarger en fan eltse ynstansje om fan in hegere foarsjenning by de Kroan gebrük to meitsjen en it soe bipaeld fan in forkearde ynstelling tsjügje, as G.S. harren dêroer rekke fiele soenen. Ik bin der fan oertsjüge, dat hja dat net dogge. Dêrom, tinkt my, dat wy dat derbüten litte moatte. Ek op in oare opmerking fan de hear Santema wol ik efkes yngean. Wy kinne hjirre bislist net prate fan in wissewasje; ik leau, dat de hear Santema dêrmei bipaeld allinnich stiet yn dizze Rie, hwant it feit, dat der in bilangryk parkearterrein en in öfslutende bi- bouwing priisjown wurde sille foar in swimbad op sa'n fitael punt yn 'e stêd, kin ik wier net in wissewasje neame. Dat bistriid ik dus mei klam, it giet hjir om in saek, dy't wrychtich fan formaet is, in saek, dy't fan tige bilang is. Yn lytse dingen soe men yn heger biröp gean meije, mar yn dizze kwesje fan ymportansje grif en seker. Nou seit de hear Santema en dat wie de léste opmerking: „Dat gefal fan dy wichtige ryksyn- stelling liket my mar in dizenich gefal ta", mar dat bistriid ik him ek wer, hwant wy hawwe bipaeld üt 'e stan fan de ünderhannelingen hiel sterk de yndruk, dat it wachtsjen hjirop is en as dit nou troch G.S. goedkard wie, dan hie der nou al in definitive oanbie- ding fan üs ütgean kinnen. Dat haldt dan yn dat bigripe Jo wol dat wy oan de Rie ütstelle sille sa 7 en sa to dwaen. Dat is bipaeld net dizenich; dat is lang sa dizenich net as it plan fan it L.O.Z. foar it swimbad, dat Jo dan net dizenich neame, hwant fan dat swimbad stelle de promotoren seis: Wy kinne dat net bitelje. Dêrom is it plan fan B. en W. folie kon- kreter, hwant it Ryk kin it wol bitelje. Dêrom siz ik: Dit komt krekt yn it strjitsje fan it Kolleezje fan B. en W. en nei ik hoopje ek fan de Rie. Dan wykt in dizenich gefal foar in konkreet gefal. (Laitsjen.) De heer Kamstra heeft de heer De Jong onder steund, de heer Dc Jong heeft mij ondersteund, zodat ik ook wel langs deze weg mag danken voor de steun die U het College bood. De heer Keuning heeft onder verwijzing naar de be spreking in de vorige vergadering gezegd, er van af te zien nog eens alle argumentatie naar boven te halen. Ik geloof, dat dat ook wel juist is. Ik voor mij heb ook geen behoefte aan herhaling van wat toen in de be spreking en later in de stukken naar voren is gebracht. Ik heb al gezegd, dat ik de wijze waarop de heer Keu ning de zakelijke merites van het uitbreidingsplan be ziet, juist acht. Ik wil nog wel even een opmerking maken n.a.v. het geen de heer Bootsma heeft gezegd. Hij is de argumen ten van G.S. langs gegaan en heeft daar naar mijn mening juiste opmerkingen over gemaakt. Ik zou dus willen voorstellen, of hij van het auteursrecht van die opmerkingen afstand zou willen doen ten behoeve van iegene die de zaak van de gemeente Leeuwarden even tueel voor de Raad van State zou moeten bepleiten. Tegenover de opmerking ad a, dat de vraag, of de ter plaatse beschikbare ruimte voldoende is voor de stichting van een openluchtbad, in eerste instantie door de belanghebbende N.V. zelf zal moeten worden be oordeeld, maak ik deze opmerking: De vraag, of de grond die eigendom is van de gemeente Leeuwarden, daarvoor zal worden afgestaan, is in de allereerste plaats een zaak van de gemeente Leeuwarden. En met deze argumenten durf ik stellen, dat wij in de rechts- strijd die zal ontstaan voor de Kroon, toch wel een goede kans maken en ik zou dan ook namens het College de Raad willen aanbevelen dit voorstel te volgen. De hear Santema: De Wethalder hat wier in goed pleit halden, mar hy hat in hiele bulte dingen forteld, dy't miskien net mear sein hoegden to wurden, omdat wy fan de measte wol op de hichte wienen. Lykwols, as ik sein haw, dat ik dizze saek biskögje as in wisse wasje, dan is dat miskien wol in bytsje oerdreaun. Dat wol ik wol wêze. Ik wol der oan fêsthalde, dat ik it plan fan it L.O.Z. fan utersté great bilang achtsje foar dy hoeke fan 'e stêd. Der wurdt wol sein, dat aensen de measten nei it swimbad yn it Nijlan gean sille en dat dat strak hiel maklik to birikken wêze sil fia het fiadukt en ek fia de tunnel by de Swette- strjitte, mar dat wol net sizze, dat wy troch dat swim bad, dêr yn dy hoeke, en noch in swimbad op dit plak, in oerskot, in tofolle oan sokke yn(Stellingen krije soenen. Nou heart sa'n swimbad folslein outillearre to wêzen foar in groeijende stêd lyk as Ljouwert. Der wurdt yn de léste tiid mear as ien kear praten oer in ynwennertal fan sa'n 120.000. Dan stel ik my foar, dat sa'n nou al lang bisteande ynstelling, dy't de resultaten fan har segenryk wurk yn de léste jierren rounom forspraet hat, ek sa njonkenlytsen komme moat ta üt- fiering fan de plannen, dy't sy har steld hat. En ik kin my sa libben yntinke, dat it Kolleezje fan Gedeputear- den dizze gedachten ünderskriuwt. In twadde opmer king dy't ik meitsje woe n.o.f. hwat de Wethalder sein hat is dizze: Der skynt dus yndied in frij greate kans to wêzen, dat in ryksynstelling aensen gebrük meitsje sil fan it terrein, dat B. en W. dêr nou troch it oan- nimmen fan it bitreffende ütstel (troch alteast de mearderheit fan de Rie), ta har biskikking krigen hawwe. Dyselde ynstelling, dy't dêr dat gebou stiftsje sil, hat üs al twa kear toloarsteld. En as wy n.o.f. hwat wy by in earder punt fan dizze gearkomste al bisprutsen hawwe ris efkes bitinke hwat in kosten dat allegearre foar de gemeentlike ynstansje bitsjut, dan sille wy dit ek foar dy twa kear, dat wy nul op it rekest krigen mei oanbieding fan in terrein, sikerwier mei-jilde litte moatte. En dan fiel ik it sa oan, dat wy earder in bisteande ynstelling lyk as it L.O.Z. de han boppe de holle halde moatte as dizze ryksynstelling, dy't it noch wol ris yn 'e holle krije kin en freegje in oar terrein. Dat liket my noch altyd in fügeltsje yn 'e loft. Ik sil bliid wêze fansels, as it trochgiet, mar ien en oar is foar my dochs altyd in reden, dat wy net nei de Kroan ta gean moatte. As der aensen oer stimd wurde sil, dan sil ik tsjin wêze. Hwannear't gjin stim- ming frege wurdt, dan woe ik graech forklearje, dat ik tsjin dit ütstel fan B. en W. bin. De heer K. J. de Jong: Ik wilde eigenlijk wel een korte opmerking maken over hetgeen hier door de heer Keuning is gezegd, want ik geloof, dat daarin wel een kleinigheid vergeten is. Dat is dit: Hij stelt, dat G.S. de zaak net zo hebben gezien als hij en dat die be zwaren toch ook wel tijdig via de adviseurs van G.S. bij het College van B. en W. bekend zullen zijn ge weest. Nu staat in de raadsbrief op pag. 2 ad b: „Wij achten het bepaald onjuist, dat G.S., nadat zij aan vankelijk met de aan dit terrein gegeven bestemming akkoord zijn gegaan (dat is dus iets anders dan wat de heer Keuning stelt), thans te kennen geven, dat aan dat terrein beter een andere bestemming kan worden gegeven en dit motief mede gebruiken om aan de be stemming van een aangrenzend terrein goedkeuring te onthouden". En daarin zie ik juist dit, dat G.S. een ander standpunt ingenomen hebben dan de heer Keu ning in de vorige Raadsvergadering. G.S. zijn dus om gezwaaid en de heer Keuning heeft zijn standpunt in dat opzicht gehandhaafd. Ik kan daarom waardering hebben voor de heer Keuning, maar minder voor G.S. in dezen. De heer Wethouder heeft gesteld, dat het misschien nog mogelijk is de vereniging van zelfstandige melk handelaren toch haar zin te geven door overleg met G.S. over het betreffende gedeelte van het Raadsbesluit te plegen, zodat de bouwplannen van die vereniging door gang zouden kunnen hebben. Dat zou ik bijzonder op prijs stellen. Als het College meent, dat we, ook al gaat deze procedure door, daar iets aan kunnen doen, dan moeten we, geloof ik, redden wat er te redden zou zijn. De heer Santema heeft gesproken over een stad met 120.000 inwoners; ik stel mij voor, dat, wanneer wij dat inwonertal in Leeuwarden zullen hebben bereikt, dan intussen verschillende plannen zover gerealiseerd zijn, dat er ongetwijfeld elders ook nog wel ruimte voor een zwembad is. Ik denk bijv. aan 't Ielan. Het is bepaald niet zo, dat wij met de voorzieningen, die wij nu in Huizum en in de Kleine Wielen hebben geprojecteerd, toe moeten, totdat we 120.000 of 140.000 inwoners hebben. Tenslotte wil ik opmerken, dat het me wel een beetje bevreemdt, dat de heer Santema „G.S. net tsjin it hier strike wol", mar it Ryk wol (De heer Van der Schaaf (weth.): De Kroan noch wol!). (De heer Engels: De heer Santema wil „het Rijk naar de Kroon steken"!) De heer Keuning: Ik moet toch nog iets naders zeg gen over de opmerking van de heer De Jong. Deze leest op blz. 2 onder b, dat G.S. aanvankelijk te ken nen hebben gegeven met de aan dit terrein gegeven bestemming akkoord te gaan, maar dat staat er niet. Er staat, dat zij aan een aangrenzend terrein de goed keuring onthouden en dat aangrenzend terrein is ken nelijk het Jacob Catsplein. Ik neem aan, dat op het terrein van de tegenwoordige Wilhelminabaan, dat dus zal gaan grenzen aan de Tesselschadestraat, de be doelde voorziening nog wel getroffen zal kunnen worden. De heer Bootsma: Ik had in eerste instantie nog het volgende aan mijn betoog willen toevoegen. Een enkele spreker heeft nu eigenlijk al min of meer ver klaard, tegen het voorstel van B. en W. te zijn. Ik hoop, dat er niet meer zullen zijn, want als er werke lijk geen steekhoudende nieuwe argumenten zijn (en die zijn tot nog toe niet naar voren gekomen), zou het m.i. in strijd zijn met de waardigheid van de Raad, die het vorige besluit ter zake zonder hoofdelijke stem ming en ook zonder dat enige aantekening tegen het toenmalige voorstel van B. en W. is gevraagd, heeft genomen, als hij niet in beroep zou gaan. Dat is hij, dunkt mij, aan zichzelf verplicht.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1962 | | pagina 4