van de Nieuwestad in het donker zit, krijgen de Energie
bedrijven de schuld en zit de Wethouder van de Be
drijven ermee. Dan gaat men niet bij de Raadsleden
langs om te zeggen: U had hier eerder voorzieningen
moeten treffen. De kwestie is: De transformatoren
moeten uit de Waag; we hebben de kans om bij C. A.
die kans is er nog niet eerder geweest en bij
V. D. een transformator te plaatsen, dus aan die
kant van de Nieuwestad zijn we klaar; zulke moge
lijkheden hebben we niet aan de noordkant en daarom
willen we graag toch zo dicht mogelijk bij die kant
blijven. Ik kan niet voorrekenen, wat precies het ver
lies per meter kabel is, maar niet alleen elke meter
zwaardere kabel kost meer geld, maar de directeur
heeft mij gezegd, dat hij de transformator graag zo
dicht mogelijk bij de Nieuwestad plaatst, omdat het
verlies aan stroom elke dag terugkomt. En dat moet
ik toch van hem aannemen. Ook speelt de sanering een
rol en voorts moeten wij zorgen, dat de transformato
ren, voordat er ongelukken door brand komen, uit de
Waag verwijderd worden. De Raad mag dan zeggen,
dat hij met de rug tegen de muur staat, maar B. en W.
staan op het ogenblik ook met de rug tegen de muur.
Wij moeten verder en er is niet een andere plaats.
Ik wil de Raad dan ook nogmaals met klem vragen:
Ondersteunt U dit voorstel, neemt U het aan, want
anders raken we de kans op de thans voorgestelde
plaats kwijt en komen er in de toekomst moeilijkheden.
De heer K. J. de Jong: Mag ik het voorstel doen
deze zaak uit te stellen om te voorkomen, dat het
afgestemd wordt?
De Voorzitter: De zaak is nu in twee instanties
besproken en ik was van plan geweest aan de Raad
te vragen, of iemand van U stemming over dit voorstel
verlangde. Dan zou de Raad tenslotte de beslissing
moeten nemen: „kopen of niet kopen", en dan ligt ver
der de verantwoordelijkheid daarvoor natuurlijk ook
bij de Raad. Ik weet niet, of het enig nut heeft, mijn
heer De Jong, dit punt nog aan te houden, want U
hebt van de heer Pols gehoord, dat de adspirant-ver-
koper niet langer wil wachten. Als wij dus over drie
weken met dit voorstel zouden terugkomen, dan weet
ik niet, of wij niet voor precies dezelfde beslissing
staan. Misschien dat de heer Pols van zijn kant hier
over het zijne nog even zou kunnen zeggen?
De heer Pols (weth.)De nieuwe eigenaar van het
pand in de Weerd heeft haast met het oog op de uit
breiding achter het huis. Hij is aan de voorkant klaar
met de verbouwing en wil nu aan de achterkant door
gaan. Er moeten fundamenten gelegd worden voor het
magazijn, dat hij daar wil bouwen. Deze man zegt: Ik
wil opschieten, want, als het er op aankomt, heb ik
die transformator liever niet dan wel achter mijn
huis. (De heer Bootsma: Is er een bouwvergunning?)
Daar komt een bouwvergunning voor. Hij is bouwende.
(De heer Bootsma: Ik stelde de positieve vraag: Heeft
hij een bouwvergunning
De Voorzitter: De bouwvergunningen gaan hier aan
de lopende band; we kunnen dus nu niet direct zo uit
het hoofd zeggen, of hier bouwvergunning is of niet.
Naar alle waarschijnlijkheid wel, want anders zou er
niet gebouwd worden. Dat doet toch aan dit geval ook
ontzettend weinig toe of af. (De heer Bootsma: U
heeft het over haast.) Ik zou U toch nogmaals willen
voorstellen de beraadslagingen te sluiten. Verlangt
iemand van U stemming?
Verschillende raadsleden verlangen stemming.
Het voorstel van B. en W. wordt verworpen met 20
tegen 13 stemmen. Tegen stemden de heren Mani,
Spiekhout en Drentje, de dames Heijmeijer-Croon,
Hiemstra-Molenaar en Boersma-Hemminga, de heren
Jellema, Jongbloed, Beuving, Heidinga, Boomgaardt,
Kamstra, Bootsma, Volbeda, J. de Jong, Vencma, K. J.
de Jong en Taylor Parkins, mevrouw Ringenaldus-v. d.
Wal en de heer Balt.
Punten 8 t.e.m. 11 (bijlagen nos. 20, 29, 32 en 21).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 12 (bijlage no. 30).
De heer K. J. de Jong: Op zichzelf heeft dit voor
stel de aantrekkelijke kant. dat de uitvoering van dit
project goedkoper is dan die, waarvan in het voorstel
van 20 december 1961 moest worden uitgegaan. Toen
hebben we besloten een sportterrein aan te leggen in
Wirdum, dat f 92.500,zou kosten en nu wordt voor
gesteld het plan in te trekken en een nieuw plan aan
te nemen, dat f61.000,— kost. Op zichzelf is het ver
heugend, dat het ons nu minder kost aan geld, al zit er
natuurlijk wel wat méér aan vast. In de eerste plaats
zou ik willen opmerken, dat we in dezen toch eigenlijk
wel een heel lange weg bewandeld hebben. Hoe vaak
is er al niet op aangedrongen om de nodige voorzienin
gen te treffen; er zijn verschillende wijzigingen in het
oorspronkelijke plan aangebracht en bovendien het is in
Wirdum, en Wirdum is in onze Gemeente toch in som
mige opzichten nog wel een beetje een achtergebleven
gebied. Men heeft tenminste in Wirdum zelf de indruk
dat er nu niet precies altijd dat gebeurt, wat men wel
graag zou zien gebeuren. Het is vreemd, dat we een
besluit, dat we op 20 december genomen hebben, nu
weer moeten intrekken en maar weer een ander besluit
nemen, dat we eigenlijk met dat van 20 december had
den afgestemd. Toch kan blijkbaar deze wonderlijke
gang van zaken voor de Gemeente wel succes hebben,
maar, hoe gelukkig het gevolg voor Leeuwarden ook
is, toch is het eigenlijk weinig bevredigend, dat we op
deze wijze bij de beslissende instanties misschien eerder
de deur open krijgen. Is hier sprake van een toevallige
samenloop van omstandigheden of was op 20 december
ook reeds iets bekend van deze nieuwe situatie, waarin
we nu zijn komen te verkeren, zodat door het intrek
ken van het besluit van 20 december nu plotseling toch
deze nieuwe beslissing is afgekomen? Dat zou ik wel
graag willen weten.
De heer Tiekstra (weth.): Op zichzelf kan ik mij
de reactie van de heer K. J. de Jong volkomen voor
stellen. Anderzijds geloof ik, dat men ook wel waar
dering zal kunnen opbrengen voor het feit, dat, wan
neer aanpassing van het beleid van het College nodig
is, deze ook vrij snel tot stand komt en ik hoop, dat
de Raad daarin het College wil volgen. Het is bij tijd
en wijle een beetje onduidelijk, wat men met projecten
als deze moet doen. Dat is niet altijd zo eenvoudig. Een
tijd lang waren deze soort projecten uitsluitend langs
de weg van de werkverruiming tot stand te brengen.
Evenwel is het duidelijk en dat is ook verschillende
malen in de Raad tot uitdrukking gebracht dat in
de gegeven situatie op de arbeidsmarkt, dus op het
moment waarop daarover gesproken wordt, uitvoering
als werkverruimingsobject niet wel mogelijk is en
getracht moet worden te switchen naar een andere
mogelijkheid. Op het moment, dat het besluit van 20
december 1961 genomen werd, werd in genen dele de
uitvoering als werkverruimingsobject volkomen van
de kaart geveegd. De betreffende aanvragen daarvoor
bleven normaal doorlopen. Voor dit project is bij schrij
ven van 4 december (ingekomen 11 december), een
subsidiebeschikking d.d. 14 november 1961 binnenge
komen. Dit is aanleiding voor B. en W. geweest zich
te beraden op de vraag, op welke wijze het project
nu moest worden uitgevoerd en daartoe was dus op
dat moment enig overleg nodig tussen het bureau voor
de arbeid voorziening hier in Leeuwarden en het College.
Vóór dit overleg kon plaats vinden, werd de mede
deling ontvangen, dat het werk was opengesteld. Als ik
het woord „opengesteld" gebruik, dan betekent dat,
dat op dat moment bij de Arbeidsbeurs voldoende
werkzoekenden ingeschreven waren om op dit werk
verruimingsobject geplaatst te worden. En ik geloof,
dat ik niet veel vreemds aan deze Raad vertel, wan
neer ik zeg, dat de voornaamste zorg zowel van de
Raad als van het College is geweest: op welke wijze
brengen we zo snel mogelijk het sportveld in Wirdum
tot stand? En dan mag ik wel zeggen, dat, kwalitatief
gezien, dit plan, zoals het dus nu als werkverruimings
object wordt uitgevoerd, beter is dan het plan, dat we
20 december min of meer nolens volens hebben ge
accepteerd, omdat we daarmee althans de uitvoering
verzekerd hadden. Doordat we vrij snel konden over
stappen, kan de Gemeente nu goedkoper een beter
7
sportveld aanleggen. Dat alles heeft zich dus ongeveer
in drie weken afgespeeld. De ontvangst van die brief
van 4 december was, op zichzelf genomen, nog geen
aanleiding om over te stappen. Immers, toen was om
trent de openstelling feitelijk nog niets bekend. Maar
inmiddels is dus de datum van openstelling bekend ge
worden en ik mag wel zeggen, dat, ware er geen vorst
geweest, de arbeiders al aan het werk zouden zijn.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 13 (bijlage no. 25).
De hear Santema: Ik stel my foar, dat aensten de
beide molen dy't yn it bisit binne fan de gemeente
Ljouwert, heechstwierskynlik ek diele sille yn it sub-
sydzje fan it Ryk dat is dan dy 40 pet. en fan
de Provinsje 10 pet.
Ik woe graech witte, oft dit yndied sa is.
De hear Tiekstra (weth.): Ik moat spitigernöch
oan it adres fan de hear Santema sizze, dat dat noch
net bikend is. De subsydzjeregeling makket n.l. under
lined tusken „werkende molens" en, lit ik slzze, om-
skotten fan molen, hwer't in gemaeltsje yn stiet. Dat
i'inne gjin „werkende molens" dus. Yn hokfoar mjitte
op de mole op 'e Froskepölle de subsydzjeregeling ta-
past wurde sil, hinget óf fan de fraech, oft dat in
wurkjende mole wurdt. It is wol it doel en ek it moaiste,
dat dy mole yn bidriuw komt, mar nou kin men dy
noch net as in wurkjende mole biskögje. Ik hoopje
lykwols, dat wy dy 40 pet. dochs wol krije sille.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 14 (bijlage no. 28):
De heer Spiekhout: Ik wilde graag een enkel punt
bespreken, dat ik eigenlijk bij de begrotingszitting in
ruimer verband had willen behandelen, maar op dit
moment wordt nu in concreto een beslissing van ons
gevraagd en daarom heb ik toch het gevoel, dat ik
het nu maar aan de orde moet stellen. Het gaat mij
bij dit plan voornamelijk om één aspect en wel de
kwestie van de verkeersvoorziening in de nieuwe wij
ken. In de sectievergadering heb ik een vraag gesteld
omtrent de straatbreedten, zoals U misschien gezien
zult hebben. Ik kan er echter niet aan ontkomen er
thans in dit verband iets van te zeggen, nu ook hier
inzake een deel van het plan 't Ielan over straatbreed
ten gesproken wordt. Ik heb het gevoel, dat wij nog
steeds te weinig bij het opzetten van onze uitbreidings
plannen het oog gericht hebben op de toekomst, zo over
15, 20, 25 jaar. Ik weet wel, dat het ook erg moeilijk
is, omdat je bijna altijd achter loopt. Het is dan ook
bijna onmogelijk ons voor te stellen, hoe snel de ont
wikkeling op allerlei terreinen gaat, ook op het terrein,
waarover we het hier hebben, n.l. de ontwikkeling in de
motorisering van het verkeer. De geleerden kunnen er
over strijden, of in 1970 het wagenpark verdubbeld of
verdrievoudigd zal zijn, ik geloof, dat dat voor ons niet
interessant is. Het staat vast, dat er een enorme toe
name zal zijn van het aantal personenauto's en ik ge
loof, dat we daarmee rekening moeten houden en nog
meer dan wij tot nu toe in Leeuwarden ook bij de uit
breidingsplannen die de laatste tijd aan de orde waren,
hebben gedaan. Men heeft hierbij te maken met twee
dingen: het parkeerprobleem in de nieuwe wijken en
de verkeersstroom, die daardoor ontstaat.
De Voorzitter: Ik zou toch wel graag hebben, dat
U zich bepaalde tot dit speciale punt; anders krijgen
we een discussie, die wel een beetje te ruim gaat worden.
De heer Spiekhout: Mag ik over dit stratenplan iets
zeggen en een motivering geven van mijn mening
daarover? Het gaat er dus ook bij dit plan om, of er
ook over 20 jaar voldoende ruimte voor de verkeers
stroom en voldoende mogelijkheid tot parkeren zal zijn.
Dan ben ik van mening, dat het plan, zoals het
hier nu ligt ik kom dus al heel vlug tot dit plan
mijnheer de Voorzitter daaraan niet voldoet. Ik
geloof, dat het niet juist is nu nog uitbreidingsplannen
aan te nemen waarin de woonstraten gepland worden
op een breedte van 6 meter. Ik meen, dat we niet
anders zullen kunnen dan daar 8 meter van te maken,
zodat aan beide zijden van de straat kan worden ge
parkeerd en men toch ook nog de verkeersstroom in
beide richtingen tegelijk kan verwerken. Anders krijgt
men in de toekomstige wijken dezelfde moeilijkheden,
die er nu al zijn in verschillende straten, ook in be
trekkelijk nieuwe wijken, waar men praktisch niet per
auto en zeker niet met een bus door kan komen. Bij
een nog grotere intensiteit van het autoverkeer wordt
dat steeds erger. Wij moeten er, geloof ik, van uit
gaan, dat over 15, 20 jaar bijna bij ieder gezin een
auto behoort, en dat die auto's voor het merendeel zo
dicht mogelijk bij de woning geparkeerd worden en
dat zou praktisch betekenen, dat er geregeld de ge
hele dag door aan beide kanten van de straten een
groot aantal auto's geparkeerd staat, maar dat noch
tans het verkeer daar door zal moeten kunnen. Dat
kan in een straat van 6 meter onmogelijk. Nu heeft
men natuurlijk in dit plan aan het parkeerprobleem
ook wel heel wat aandacht besteed. Wij zien hier in
verschillende straten, vooral in de oost-west-straten,
parkeerstroken. Er waren aanvankelijk bij het uit
breidingsplan dat ter inzage ligt, parkeerhaventjes,
maar ik heb gezien, dat men daar over de gehele lengte
van de straat stroken van gemaakt heeft en ik acht
dat een verbetering. Er is echter nog een aantal noord
zuid-straten ik kan die sprekend moeilijk aandui
den, want ik heb geen tekening bij de hand waar
aan beide kanten woonhuizen staan, maar waar men
zich verder beperkt heeft tot alleen maar 6 meter
straatbreedte. Nu weet ik wel, dat er aan het eind van
die straten hier en daar wel weer parkeerplaatsen zijn
gemaakt, maar ik geloof, dat het niet reëel is om er
van uit te gaan, dat de mensen die dan een 30, 40
meter daar vandaan wonen, hun auto's op die parkeer
plaatsen zullen brengen. De praktijk is en dat is de
realiteit, waarvan we moeten uitgaan dat men ze
zo dicht mogelijk bij de woning zet. En nu weet ik wel,
dat we dat kunnen voorkomen door allerlei parkeerver
boden, maar ik weet niet, of dat een oplossing is voor
dit probleem. Ik geloof, dat het beter is te zorgen, dat
er ruimte is om deze dingen op te vangen. Nu zal na
tuurlijk, wanneer men deze voorzieningen in een uit
breidingsplan maakt, dat plan daardoor duurder zijn.
Als die straten breder zouden worden, zou dat de prijs
van de woningen enigermate beïnvloeden, maar ik ge
loof, dat men anders toch over 10 of 15 jaar nog veel
duurder zal uitkomen. En dan kunnen we ze beter nu
meteen maar breder maken. Ik meen, dat er ook
nog wel eeen mogelijkheid is om een deel van die ver
ruiming van de straatbreedte te krijgen zonder al te
grote kosten. In het uitbreidingsplan, dat nu bij de
stukken ter inzage ligt, is aanvankelijk gerekend op
een trottoirbreedte van 2 meter, terwijl men die thans
bij dit stratenaanlegplan op 2Vij meter gebracht heeft.
Ik dacht, dat die zonder veel bezwaar weer op 2 meter
gebracht kon worden, waarmee men dan al een meter
aan deze straat zou kunnen toevoegen. Het zijn hoofd
zakelijk eengezinswoningen die hier komen. Het lijkt
me ook geen bezwaar te ontmoeten beide woningblok
ken aan de noord-zuid-straten een halve meter te ver
plaatsen en op deze wijze dan ook te bereiken, dat
weer een meter gewonnen wordt. Nogmaals, ik geloof,
dat wij bij het projecteren van straten in uitbreidings
plannen ons moeten trachten voor te stellen, hoe de
situatie zal zijn niet nu, maar over 15, 20 jaar en wat
het zwaarst is, moet dan het zwaarst wegen. Ik kan
dan ook niet meegaan met voorstellen in deze vorm en
ik zou het College toch nog willen vragen toe te zeg
gen, dat men het onderhavige plan op dit punt, vooral
wat de noord-zuid-straten betreft, opnieuw wil bekijken
en die straten dus op een breedte wil brengen, die ook
voor de toekomst voldoende zal blijken.
De heer Heidinga: Op zichzelf gezien, heeft mijn
fractie geen bezwaren tegen het aanleggen van deze
straten. Er zal misschien hier en daar nog wel eens
iets in moeten worden veranderd, wat meer parkeer
ruimte kunnen worden geschapen, rekening kunnen
worden gehouden met de toegang naar sommige blok
ken, maar dat zijn naar onze mening punten van onder
geschikt belang, die nog gemakkelijk tijdens de uit-