8 voering of tijdens de verdere situering van het uit breidingsplan kunnen worden bekeken. Mijn fractie betreurt het echter, dat dit stratenplan thans in de Raad gebracht wordt, dus voordat het uitbreidingsplan in onderdelen aan de Raad is voorgelegd. U deelt in de raadsbrief mede, dat er overeenstemming is bereikt met de woningstichting „Patrimonium" en dat deze in 1962 zal beginnen met het bouwen van de buurteenheid no. 48, alsmede van de woontoren no. 51. Daarom brengt U nu dit stratenplan in de Raad. Maar deze manier van doen lijkt mijn fractie niet de juiste. Toen in de raadsvergadering van 13 mei 1959 dit uitbrei dingsplan in hoofdzaken aan de orde kwam en ik heb gesproken over de woongebouwen, zoals die reeds toen op de tekening voorkwamen, hebt U mij tot drie maal toe het woord ontnomen, met de motivering, dat dit niet aan de orde was. U hebt toen letterlijk gezegd: „Het is helemaal niet gezegd, dat de woontorens waar een plaats voor is geprojecteerd, in deze vorm ooit zullen worden gebouwd". Ik meen hier toch duidelijk te mogen en te moeten stellen, dat de Raad zal moeten beslissen over deze bebouwing en dat dus de mede deling van het College, dat daarover reeds overeen stemming is bereikt met een woningbouwvereniging, door ons slechts als zeer voorlopig kan worden be schouwd; t.z.t. kan dat best tot een geheel tegengesteld resultaat leiden. Wij gaan mee met het beschikbaar stellen van gronden voor dit stratenplan, maar we zeggen er zeer nadrukkelijk bij, dat we door dit te doen ons in het geheel niet binden t.a.v. de bebouwing die daar zal moeten komen, en dat we het beleid om de grootte van de woningen en de hoogte van de ge bouwen te bepalen, wensen te behouden, waar dit be hoort, n.l. bij de Raad. De Voorzitter: Ik stel voor thans te pauzeren. De Voorzitter: Ik heropen deze vergadering en geef het woord aan de Wethouder van Openbare Werken. De heer Van der Schaaf (weth.): Naar aanleiding van de opmerking van de heer Spiekhout wil ik graag even uiteenzetten, welke kijk er bij het College bestaat op de vragen, die hij aan de orde heeft gesteld. Op zichzelf kan men tegen het betoog van de heer Spiek hout, dat het gewenst is, dat de straten een grotere breedte krijgen, dat meer gelegenheid wordt geboden om te parkeren, weinig inbrengen. Het is vanzelf sprekend en ik ga dat ook niet bestrijden dat, voor de toekomst gezien, een straat van 8 meter breedte met de normale trottoirs een betere voorziening is dan een straat van 6 meter breedte. Dat is een feit, dat zonder veel argumenten wel voor zichzelf getuigt. En nu is het steeds zo geweest, en zo zal het ook nog wel blijven in de toekomst, in de naaste toekomst althans dat de kosten van straataanleg uit de ex ploitatie van het grondcomplex moeten komen. Deze vormen daarin een zeer belangrijk element. Een grotere straatbreedte veroorzaakt hogere kosten; de hogere kosten werken door in de grondkosten en de grond- kosten werken door in de huren die van de toekom stige bewoners moeten worden gevraagd. Nu zal het duidelijk zijn, dat men hier ergens, na een afweging, een zeker compromis moet zien te vinden. Wanneer men het uitbreidingsplan en daarmee annex het stra tenplan zou aanleggen op de meest ideale wijze, dan zouden de meest onideale huurprijzen uit de bus komen. Omgekeerd, wanneer men minimale voorzieningen treft, dan komen daar lage huren uit voort, maar dan zijn de bezwaren van die lage voorzieningen ook duidelijk. Nu is hier weer, evenals in andere plannen die we hebben gehad, over het algemeen een straatbreedte van 6 meter aangehouden, terwijl dan hier en daar enkele zwaaiplaatsen of parkeerplaatsen zijn gemaakt en ook een aantal havens. De heer Spiekhout brengt nu naar voren, dat in dit plan te weinig rekening wordt gehouden met de toekomstige ontwikkeling die hij dan over 15 of 20 jaar ziet waarin dan bij iedere woning waarschijnlijk een auto zal staan. Dat feit ga ik de heer Spiekhout ook niet betwisten. Als ik van hem zou vergen mij dat exact te bewijzen, dan zou ik hem misschien in enige moeilijkheden brengen. Dat doe ik niet. Ik geloof ook, dat, zij het misschien niet in het door hem opgegeven, maar dan toch in een ander aantal jaren, de situatie in Nederland zich wel zo zal ontwikkelen, dat wij veel meer verkeer hebben, gemo toriseerd verkeer, ook autoverkeer, dan thans. Nu kan men dat probleem ook weer splitsen in enkele andere en dan geloof ik, dat ook op het niveau van het Rijk zeer bepaald grote voorzieningen moeten worden ge troffen om de grote stromen van het verkeer over lange afstand mogelijk te maken. Hier in deze kleine wijken echter hebben we niet direct te doen met ver keersstromen. Deze wijk is typisch een woonwijk en de planning is ook zodanig, dat door deze wijken eigenlijk geen verkeer gaat. Dat reduceert de problemen naar mijn mening wel enigszins en dan komen we terecht bij het tweede punt, dat de heer Spiekhout aanroert, n.l.: Is hier wel voldoende parkeerruimte? Ik meen, dat in dit plan nog wel een hoeveelheid onbe bouwde ruimte aanwezig is en dat zou dus de moge lijkheid openlaten, dat men over 10 of 15 jaar, wanneer inderdaad de stortvloed van de auto's komt, in de dan bestaande open ruimtes nog nadere parkeervoorzie ningen gaat maken. Dat kan volgens de heer Spiek hout dan wel eens duurder zijn dan wanneer men het nu doet, maar daar staat tegenover, dat, wanneer men het nu doet, men de mensen die hier komen te wonen, een hogere huur laat betalen uiteindelijk, dan nu mis schien verantwoord is. Dat is dus ook weer een zaak met twee kanten. Wij menen in ieder geval, dat, gezien ook de voorlopige calculatie van de kosten, hier het juiste compromis tussen de verschillende elementen wordt aangeboden. De kostencalculatie van dit gedeelte van het uitbreidingsplan 't Ielan, valt voorlopig aan de nogal hoge kant uit en het College beraadt zich nog op maatregelen om de prijzen van de grond iets naar beneden te kunnen drukken. Ik wil U echter wel zeg gen, dat het in dit stadium bepaald niet verantwoord lijkt om de breedte van de straten van 6 meter op 8 meter te brengen, omdat dat de kosten nog weer be duidend en te gevoelig zou verhogen om aanvaard baar te zijn. Het idee van de heer Spiekhout om de trottoirs van 2.50 m te versmallen tot 2 m, zou een winst geven van één meter op de 6 m. Dat is een ge dachte, die misschien nog eens overwogen kan worden. Men komt dan, zou ik denken, toch wel iets duurder uit, omdat de aanleg van een trottoir iets goedkoper zou zijn dan de aanleg van een straat. Daar staat dan tegenover, dat men in dit toch ook weer volkrijke wijkje wel weer met smalle trottoirs zit en dat heeft ook zijn bezwaren. Ik wil deze gedachte nog wel in overweging nemen en in bespreking brengen bij het College, maar ik geloof niet, dat wij, terwille voor namelijk van de financiële consequenties, het totale verhardingsoppervlakte moeten gaan vergroten. De heer Heidinga, die inmiddels de vergadering heeft verlaten, heeft de mededeling gedaan, dat de A.R.- fractie met dit stratenplan wel akkoord kan gaan, maar dat zij zich niet gebonden acht aan de realisering van het hoge woongebouw, zoals dat hier nu in dit fragment is opgenomen. Dit is een mededeling, die ik vooralsnog voor kennisgeving aanneem. Bij een ander punt heeft de heer Heidinga de Burgemeester sprekende ingevoerd in een vergadering van enkele jaren geleden; het lijkt mij juist, dat de Burgemeester daarop ook zelf maar gaat antwoorden, hetgeen tussen ons ook al is afgesproken. Tenslotte zegt de heer Heidinga dan nog, dat hij het onjuist vindt, dat hier, zoals de zaak nu wordt getrac- teerd door het College, de Raad van enige beslissing zou worden uitgesloten. Ik weet niet, of dat wel op gaat in die mate, als het betoog van de heer Heidinga wil doen geloven. Wanneer zijn fractie zegt: Wij ach ten ons niet gebonden aan het hoge woongebouw van 15 of 12 lagen, dan ligt daarin al opgesloten, dat dit punt t.z.t. toch nog hier zal komen, zodat de beslissing in dezen toch niet aan de Raad wordt ontnomen. Het kan de heer Heidinga worden toegegeven, dat het op zichzelf juister ware geweest om eerst het uitbreidings plan te doen vaststellen, om daarna op grond van een goedgekeurd uitbreidingsplan het stratenplan te pre senteren, maar, gezien het project dat de woningbouw vereniging „Patrimonium" op het oog heeft, is het in deze situatie toch niet verantwoord die volgorde, die het meest gewenst is, nog af te wachten. En wanneer men met de bouw van die woningen dit jaar nog zal 9 beginnen, dan wordt het nu tijd, dat het stratenplan ook op tafel komt en wordt uitgevoerd. Daarom meen ik, dat het bezwaar, in principe misschien juist zijnde, toch niet moet leiden en ik geloof ook niet, dat het dat doet tot verwerping van dit voorstel. Ik wil het hier graag bij laten. De Voorzitter wil dan misschien nog mijn betoog, voor wat het antwoord aan de heer Heidinga betreft, even aanvullen. De Voorzitter: De heer Heidinga heeft mij in het gin van de pauze medegedeeld, dat hij naar Utrecht moest en dat hij in verband met het te verwachten -lechte weer zijn reis moeilijk kon uitstellen. Hij vond dit jammer, maar het feit lag er, dat andere zaken hem dus naar elders riepen en hij heeft van zijn kant ook van mij aanvaard, dat ik het jammer vond. Er zal echter op de woorden die hij aan mijn adres heeft ge richt, ook van mijn kant in deze vergadering geant woord moeten worden. Het gaat hierom. In de raads- rgadering van 13 mei 1959 is het plan in hoofdzaken voor 't Ielan vastgesteld. Er is toen een bespreking in Raad aan voorafgegaan en die heeft over verschil lende punten gelopen, die ik op het ogenblik wel niet bij name behoef op te noemen. Waar het op het ogen- ik om gaat, is een voorstel van het College om voor buurteenheid in dat plan in hoofdzaken no. 48 een krediet toe te staan voor het stratenplan, dat bij de ukken aan U is overgelegd. Nu stelt de heer Heidinga, dat de A.R.-fractie zich in de vergadering van 13 mei 1959 alle vrijheid ten aanzien van de projectie van dit hoge woongebouw voorbehouden heeft. Dit is naar mijn icning stellig onjuist. Daar moeten hij en zijn fractie zich in vergissen. Ik heb de handelingen van die raads- vugadering voor me. De heer Heidinga heeft wel ge sproken over de plattegronden die toen ter illustratie van het plan in hoofdzaken door het College zijn open gelegd. Er staat o.m.: „Het College heeft de Raad in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van de platte- ionden van woningen en woontorens, hoge flats enz. enz. Wanneer spreker deze plattegronden bestudeert, dan kan hij als conclusie maar één ding zeggen en dat is: volstrekt onaanvaardbaar". Ik sla nu een tukje over: „Spreker moet nog even iets zeggen over de overige plattegronden van de woningen, zoals die raadsleden zijn verstrekt. De etagewoningen geven en aanvaardbare plattegrond" enz. Het verslag geeft dan mijn woorden weer: „De Voorzitter moet de heer Heidinga even onderbreken, want het gaat hier over een plan in hoofdzaken en de heer Heidinga be geeft zich in alle mogelijke details, die tot het plan op zichzelf alleen maar in verwijderd verband staan. Het is n.l. helemaal niet gezegd, dat de woontorens, waar een plaats voor is geprojecteerd, in deze vorm ooit gebouwd zullen worden en datzelfde geldt voor de etagewoningen, waar de heer Heidinga het nu over heeft. Dit gaat wel ver buiten het voorstel waar het hier om gaat, n.l. vaststelling van een uitbreidingsplan in hoofdzaken. De heer Heidinga late een dergelijke detailsbespreking uit zijn betoog, het is niet terzake doende". Het verslag vervolgt: „De heer Heidinga is dat helemaal niet met de Voorzitter eens, B. en W. hebben aan de Raad een uitbreidingsplan voorgelegd, waar al die dingen op staan. Dat staat allemaal uitge werkt op de tekening. Dan had daar bij moeten staan wat de bedoeling was. Spreker heeft nog geen letter gezegd, die niet in het plan voorkomt. Hij protesteert dan ook tegen de mening van de Voorzitter, dat hij buiten de orde is. De Voorzitter zegt, dat de heer Hei dinga zijn leiding zal moeten aanvaarden. De heer Heidinga was wél buiten de orde. Om de plattegronden gaat het absoluut niet. De heer Heidinga: Die hebt U wel verstrekt. De Voorzitter: Het gaat om een plan in hoofdzaken. De heer Heidinga: Wat is dan de be doeling geweest van het verstrekken van de platte gronden? Toch om inzicht te krijgen in de bebouwing? De Voorzitter: Louter ter illustratie van de mogelijk heden, die het plan in hoofdzaken biedt, maar die ook door andere mogelijkheden zouden kunnen worden ver vangen". Dit is dus het punt geweest. De heer Heidinga heeft in die vergadering van 13 mei geen bezwaar gemaakt tegen de projectie van hoge woongebouwen op zichzelf, maar heeft wel gesproken over de tekeningen van de plattegronden voor die woongebouwen, die toen over gelegd zijn en er is van mijn kant toen gezegd: Het gaat niet over die plattegronden, het gaat niet over de vorm van de woongebouwen; dat is een zaak, die nu niet aan de orde is; het gaat alleen over de projectie op zichzelf. De heer Heidinga heeft het dus in eerste instantie daarbij gelaten. In tweede instantie is hij daar niet op teruggekomen. Hij heeft nog wel een' paar an dere opmerkingen gemaakt. „De heer W. M. de Jong", aldus het verslag verder, „kan zich na het betoog van de Wethouder in grote trekken wel met dit plan verenigen". „De woontorens ziet hij wel enigszins als een experiment. Hij gelooft echter, dat er bij nadere uitwerking wanneer het aan de uitvoering toekomt wel een beetje variatie moge lijk is". En tenslotte heeft de Raad dit voorstel van B. en W. destijds zonder hoofdelijke stemming, dus ook met medewerking van de A.R.-fractie, aanvaard. Ik kan dus stellen, dat het plan in hoofdzaken, waarin deze hoge woongebouwen zijn geprojecteerd, ook des tijds door de Raad volledig aanvaard is en dat het dus, wanneer er over deze woongebouwen gesproken zal kunnen worden, alleen zou kunnen gaan over bepaalde details van die woongebouwen: hoogte, indeling e.d., maar niet over de projectie van deze gebouwen op zichzelf. Iets anders is het en dat is al door de heer Van der Schaaf gezegd ten aanzien van de detail lering van de buurteenheden. Die zijn in het plan in hoofdzaken niet aangegeven, die moeten dus gedetail leerd worden en daaromtrent is de Raad dus volkomen vrij zijn standpunt te bepalen. Ik geloof, dat ik me wel hiertoe kan bepalen. Ik mag herhalen, dat dit plan in hoofdzaken mèt de woon gebouwen destijds door de Raad unaniem is aanvaard. Ik meen dus, dat het juist is, dat B. en W. op het ogenblik bij hun voorstel tot het verstrekken van een krediet voor de straataanleg terecht van deze pro jectie zijn uitgegaan. De heer Spiekhout: Een korte opmerking. De heer Wethouder heeft eigenlijk niet veel anders gezegd, in het begin althans, dan dat hij het helemaal met mij eens was, wat betreft de noodzaak van deze grotere straatbreedte en van andere voorzieningen op dit ter rein. De kwestie is dan ook meer: Waar wordt de grens gelegd bij het aanvaarden van een compromis? Want dat een zeker compromis hier aan de orde is, spreekt vanzelf. Men kan nu eenmaal niet alles ideaal krijgen. Ik ben blij, dat hij toegezegd heeft, dat hij in elk geval de breedte van de trottoirs, de consequenties daarvan, nog eens wil bekijken. Ik neem aan, dat hij dus, wanneer we het gedetailleerde uitbreidingsplan gaan bespreken, over enkele weken misschien, daarop terugkomt en dat we daar eventueel dan nog verder over kunnen praten. Dan weten we in elk geval, hoe het overleg in het College op dit punt is geweest. De Wethouder heeft niet geantwoord op de andere suggestie die ik gedaan heb, n.l. om de blokken een gezinswoningen een halve meter naar achteren te ver schuiven, waardoor men dus ook weer een meter zou winnen. Ik weet wel, dat dit een duurdere ingreep is. Er is natuurlijk verschil in kosten tussen trottoir en straat, maar het kostenverschil tussen straat en niet- bestrate grond is uiteraard groter. Men zou echter nü met 7 meter kunnen volstaan, maar toch, door de hui zen reeds een halve meter achteruit te brengen, voor de toekomst de mogelijkheid kunnen laten om over 15 of 20 jaar de breedte op 8 meter te brengen. Overigens kan natuurlijk niemand zeggen, of dat pas over 15 of 20 jaar nodig zal zijn; het kan ook wel veel eerder moeten gebeuren. Er zijn nu al stadsdelen, waar het verkeer vast zit zo nu en dan. Ik kan ook niet garan deren, dat elk gezin een auto krijgt. Ik weet wèl, dat er nu al gezinnen zijn met meer dan één auto. Dus ik geloof, dat ik nog aan de voorzichtige kant ben met mijn schatting. Daarom wacht ik dat overleg over de trottoirbreedte graag af. Ik wil me op dit moment niet tegen dit plan gaan verzetten. De heer Heidinga heeft zopas ook al gezegd, dat er in de loop van de uitvoe ring altijd nog wel wijzigingen mogelijk zijn. En wij moeten natuurlijk niet tot vertraging van woningbouw komen door het plan weer op losse schroeven te stel len. Nog één punt: De Wethouder zegt: Dit zijn geen straten, waar doorgaand verkeer door komt. Het lijkt

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1962 | | pagina 5