10 mij echter toch toe, dat al het verkeer naar de toren flat ik neem nu maar even aan, dat die daar komt ook door deze straten moet. Dat gebouw is 12 a 15- hoog; daar woont nog al eens iemand. De intensiteit van het verkeer lijkt me dan toch heel behoorlijk in die straten. En die bewoners moeten ook bediend worden door bakkers, kruideniers e.d. Er staan steeds auto's, het aantal valt stellig tegen. Men komt hier altijd mee achteraan en ik geloof, dat men op een gegeven mo ment is het niet bij dit plan, dan toch bij het vol gende moet doorzetten en dan maar moet zeggen: Het kost wat meer, de woningen worden wat duur der, maar we kunnen er nu eenmaal niet voor weg, de straten zo te maken, dat ze ook voor de toekomst nog goed zijn. Meer wil ik er op dit moment niet van zeggen. De hear Santema: Dat dit misforstan üntstien is tusken A.R. en B. en W., kin foar in part witen wurde oan it feit, dat wy fan dy bislissing fan 1959 eigentlik nea ris in plan yn haedsaken, in tekening, in platte- groun yn'e hüs krigen hawwe, dêr't wy üs fortroud mei meitsje kinnen hiene. Ik haw it al wit-hoe-faek sein: Litte B. en W. hjir dochs asjebleaft ris in bytsje royaler mei wurde. Nou ynienen wurde wy der wer mei konfrontearre. Sadré as wy in stik yn'e hüs krrje, moatte wy yn üs hiel biheinde tiid efkes nei de stikken ta, dy't yn'e fortrekkeamer of yn'e riedseal lizze en dan komme wy heal op'e hichte. Wy kinne üs tiid dochs folie better brüke, as wy sokke dingen hwat yn- tiids yn'e hüs hawwe. De hear Boomgaardt: Ik leau, dat it punt, dat de hear Heidinga oansnien hat, foaral hjirom giet, oft it plan yn haedsaken ynhaldt, dat dêrmei meiiens de hichte fan de flats fêststeld is of net. Ik leau, dat de hear Heidinga neffens it forslach fan de riedsgear- komste fan 13 maeije 1959 düdlik steld hat, dat dy hichte op dat momint net oan'e oarder wie. Ik mien, dat dy nou ek net oan'e oarder is en dat men dêrom ek op dit momint sizze mei: Wy komme der wer op werom, as it plan yn details hjir oan'e Rie foarlein wurdt. Yn de notulen fan 13 maeije 1959 stiet op bis. 10, 2e kolom, ünder 5: „Zij (dat binne dus de hear Heidinga c.s.) wensen zich wat betreft de hoogbouw in dit hele gebied op generlei wijze te binden, doch willen die bij de nadere uitwerking der plannen geheel op nieuw beoordelen." En dér hat Wethalder Van dei- Schaaf ek op reagearre. Syn wurden steane op pagina 12 fan dit forslach, hwer't hy stelt: „Spreker gelooft echter, dat deze onderwerpen (en dan giet it oer dy flats) nu bepaald niet aan de orde zijn.'" Ik nim oan, dat dêrom, neidat it dus fan de kant fan it Kolleezje sa steld is, de hear Heidinga ek net iens in stimming frege hat, mar dat hy der akkoart mei gien is om sünder stimming dit ütstel yn haedsaken oan to nim- men. De heer Van der Schaaf weth.De heer Spiekhout heeft gezegd, dat hij, aannemende, dat zijn suggestie om de trottoirbreedte nog eens in ogenschouw te ne men, wordt overgenomen, misschien wel met het voor stel zal meegaan, aangezien de omstandigheden van vandaag dit wenselijk maken. Wanneer de woning blokken iets naar achteren zouden worden verschoven, dan zou daardoor de afstand tussen de voorgevel en de as van de straat iets vergroten en dat zou dan in elk geval de mogelijkheid inhouden van een latere ver ruiming van de straat. Dat heeft in een aantal geval len vermoedelijk consequenties die ik nu niet zou aan durven, n.l. dat dan ook de blokken die in de lengte richting staan, op de kop misschien met een stukje zou den moeten worden verkort en dat kan wel eens heel onvoordelig zijn. Daarom durf ik mij daar niet positief over uit te laten. Ik heb zonet even geconstateerd, dat de afstand tussen het blok zo langs een straat en het andere blok dat daar haaks op staat, misschien nog wel een verkorting van een halve meter zou gedogen, maar het grootste bezwaar zie ik in die blokken, die van de ene straat tot de andere lopen en die dan op beide koppen misschien iets zouden moeten worden ingekort. Dat zou wel eens moeilijkheden kunnen ge ven, zodat ik daar nogal gereserveerd tegenover sta. Ik blijf er bij en misschien is dat even een spraak verwarring tussen de heer Spiekhout en mij dat we in deze buurteenheid toch niet kunnen spreken van doorgaand verkeer. Er zal verkeer zijn, dat zijn be stemming in deze wijk heeft, maar het doorgaande verkeer zal langs de omgelegde Lekkumerweg gaan en ten westen van de Dokkumer Ee, in de buurt van de Blekerstraat, komen. Dat versta ik onder de door gaande wegen en het lijkt me, dat U het daar ook wel mee eens bent. De heer Santema spreekt over de hoogbouw en zegt: Het misverstand tussen de A.R.-fractie en B. en W. is te wijten aan de absentie van een plattegrond. Ik ge loof niet dat dat juist is; het zit meer in de interpretatie van de notulen. De plattegrond die voor U ligt, is, dacht ik, indertijd ook aan de raadsleden verstrekt. Hij is wat klein, staat natuurlijk niet op een half ponde- maat papier, maar is toch een bruikbaar papier. Nu moet ik zeggen, dat ik het in afwijking van U, mijn heer de Voorzitter, eigenlijk ook wel met de heer Hei dinga en zijn fractie eens ben tenslotte behoor ik zelf ook daartoe dat deze fractie op het punt van die hoogbouw toch eigenlijk wel vrij staat. (De hear Boomgaardt: Dan de Rie ek!) Ja, natuurlijk, volko men. Als U zegt: Van de vorm van deze gebouwen staat nog niets vast, dan behoort daar zeker bij de hoogte, want de hoogte van een gebouw of dit 15, 12 of 8 woonlagen omvat bepaalt natuurlijk wel de vorm en daarom geloof ik, dat we dat nu op dit ogen blik niet behoeven uit te vechten. Ik wil echter toch laten blijken, dat ik mèt mijn fractie van mening ben, dat de Raad op dit punt, zolang er niet een beslissing is genomen, nog vrij is. Wanneer dus de Raad in af wijking van de woningbouwvereniging „Patrimonium" zou zeggen: „Wij willen niet hoger bouwen dan x- etages, waarbij x minder is dan 12, dan zou ik, al thans bij behandeling van dat punt, van mijn kant de Raad zeker niet tegenvoeren, dat de hoogte indertijd al is vastgelegd. Voor zover U en ik op dat punt verschil len, zullen we dat, dacht ik, vanavond in alle vriend schap constateren en daarmee voor vanavond uit. De Voorzitter: Ik zou van mijn kant over dit laatste punt toch nog wel enkele opmerkingen willen maken, omdat het mij juist lijkt met het oog op het vervolg van deze aangelegenheid de zaken nu toch wel duidelijk te stellen. Inderdaad komt in de handelingen van de raadsvergadering van 13 mei 1959 de zinsnede voor, die de heer Boomgaardt net voorgelezen heeft, luidende: „Zij wensen zich die „zij" zijn de heer Heidinga en de zijnen wat betreft de hoogbouw in dit gehele gebied, op generlei wijze te binden, doch willen die bij de nadere uitwerking der plannen geheel opnieuw beoordelen". Dit betekent en dat blijkt uit wat de heer Heidinga daaraan vooraf heeft laten gaan dat door hem des tijds het feit van het projecteren van hoge woon gebouwen werd aanvaard, maar dat hij zich de vrij heid heeft voorbehouden om over de vorm van die woon gebouwen te spreken. In de vergadering van vanavond heeft de heer Heidinga het zo gesteld, dat hij en zijn politieke vrienden zich ten aanzien van de aanwezig heid van hoge woongebouwen op zichzelf hun vrijheid zouden hebben voorbehouden. En ik heb in eerste in stantie gezegd: „Dat is bepaald niet juist; de heren hebben de projectie van hoge woongebouwen op zich zelf aanvaard. Het ging er in die vergadering alleen om, hoe die hoge woongebouwen er daar zouden uit zien. En het gesprek met de heer Heidinga heeft niet eens over de hoogte, maar zelfs alleen over de platte gronden gelopen. Ik moge herhalen, dat ze zich alleen hun vrijheid hebben voorbehouden ten aanzien van de vorm van die woongebouwen. En nu wil ik de heren in zoverre toegeven, dat van de vorm ook de hoogte een element vormt. Men kan er over praten, of zo'n woon toren 15 woonlagen moet tellen of 14 of 12 of iets der gelijks, maar dat er op de plaats in het plan, genum merd 51, een hoog woongebouw zou komen, dat is iets ik mag het herhalen wat volledig vast stond. En wanneer de Raadsleden ieder voor zich deze notulen nalezen, dan twijfel ik er niet aan, dat zij dan tot de zelfde conclusie als ik zullen moeten komen. Ik geloof niet, dat ik op dit moment er meer van behoef te zeggen. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. ïi 'unten 15 en 16 (bijlagen nos. 26 en 22). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen an B. en W. 'unt 17 (bijlage no. 24). De heer Ten Brug: Dat de huisvesting van ons ge- leentelijk ziekenhuis slecht is en ondoelmatig, daar- jver behoeft in deze vergadering niet meer te worden esproken. Dit is immers voor Uw College aanleiding geweest om de Raad een voorstel aan te bieden tot de ouw van een nieuw Stadsziekenhuis elders in de stad. Dat men een dergelijk nieuw ziekenhuis niet op een jeer korte termijn kan klaar krijgen, heeft tot gevolg, c at wij geconfronteerd worden met een voorstel, zoals thans voor ons ligt. Ik wil U direct zeggen, dat ik tegen dit voorstel op zichzelf allerminst bezwaren heb. Ik tel mij zo voor, dat tussen het besluit tot het bouwen van een nieuw Stadsziekenhuis en de realisering van dat besluit, nog wel enige tijd zal verlopen en dat wij dus ook wel vaker een beslissing zullen moeten ne men als vanavond aan de orde is. Ik zou Uw College toch willen vragen te proberen deze voor zieningen tot een minimum te beperken. En dan be doel ik niet, dat U de huisvesting en de mogelijkheden van het huidige gemeentelijk ziekenhuis zo ellendig mogelijk moet houden, maar dit, dat Uw College er met kracht naar streeft, dat de plannen voor het nieu we ziekenhuis op zo kort mogelijke termijn gereali seerd kunnen worden, hetgeen dan noodzakelijkerwijs tot gevolg zal hebben, dat wij ons minder vaak en dat is ook wenselijk met zaken als de onderhavige zullen moeten bezighouden. De Voorzitter: Het College is dat wil ik U graag verzekeren toch wel na een grote aarzeling met dit voorstel gekomen, omdat wij het van onze kant ook jammer vinden, dat in dit oude ziekenhuis nog deze kosten moeten worden gemaakt. Maar tenslotte is de gedachtengang deze geweest, dat dit ziekenhuis helaas toch nog een door ons onmogelijk exact te bepalen tijd mee moet en in die tijd zullen de moeilijkheden zich blijven voordoen, die in de raadsbrief zijn omschreven, en het is dus hier als vaker: het kiezen van de minst kwade van de twee kwaden, geweest. Wij zouden het, dit niet doende, bijvoorbeeld wel erg onaangenaam heb ben gevonden, als op een ogenblik door deze slechte toestand infecties zouden zijn gebleken. Ons streven is dan ook stellig zo snel mogelijk tot de bouw van het nieuwe ziekenhuis te komen, waartoe men destijds in beginsel heeft besloten en ik kan de heer Ten Brug en de overige raadsleden wel verzekeren, dat wij dan ook alles wat op onze weg ligt om dit te bespoedigen zullen doen. Helaas kunnen wij, wanneer eenkeer een raads besluit is genomen tot de bouw van dit ziekenhuis en dit raadsbesluit door Gedeputeerde Staten met het oog op de financiële zijde van dit geval is goedgekeurd, maar niet laten bouwen. Wij moeten bij het tot stand komen van deze objecten allerlei moeilijkheden waar over men in Den Haag te beslissen heeft, overwinnen. De heer Ten Brug zal van zijn kant er ook wel mee bekend zijn, dat het heel moeilijk vooruit te bepalen is, op welk ogenblik men in staat is te zeggen: Nu zijn we daar, waar we willen wezen. Maar nogmaals, ik wil de Raad graag verzekeren, dat wij werkelijk zoveel mogelijk zullen doen om zo gauw mogelijk het nieuwe ziekenhuis tot stand te brengen. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punten 18 t.e.m. 24 (bijlagen nos. 16, 31, 7, 36, 18, 17 en 33). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. De Voorzitter: Hiermede sluit ik deze raadsverga dering.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1962 | | pagina 6