dit nog eens zeggen zijn niet naar voren gekomen;
alleen is het beeld mede door de activiteit van de erf
pachters ons enigermate duidelijker geworden en wij
dachten ook, dat er indertijd in de Raad enige aan
drang is geweest die openheid voor nadere argumen
ten te betonen.
De heer Spiekhout: Ik ben het met de Wethouder
eens, dat over deze kwestie niets nieuws is gezegd,
want die nieuwe argumenten zijn er niet. Hij zegt, dat
er enkele nieuwe gegevens zijn aangedragen. Welke
die gegevens zijn, weet ik niet en ik kan ze dus ook
niet in mijn beoordeling van dit geval betrekken. Dat
zal de heer Wethouder ook kunnen begrijpen. Het
enige wat hij gezegd heeft, is dus, dat er een zekere
aandrang en een nadere uitleg van de gronden van
betrokkenen zijn gekomen. Dat is wel plezierig na
tuurlijk, maar of dat voldoende reden is om nu daar
op terug te komen, dat waag ik toch te betwijfelen.
Nu zegt hij ook: Toentertijd waren van de betrokkenen
geen aanvragen om schadeloosstelling voorhanden, als
ik hem tenminste goed heb verstaan. In de raadsbrief
staat echter, dat óók toen al de verschillende erfpach
ters van mening waren, dat hun een schadeloosstelling
wegens waardevermindering moest worden toegekend,
dus hetzelfde argument, dat nu ook nog speelt. En
verder staat er: Belanghebbenden hebben zich nog
maals dat wijst dus niet op een eerste keer, maar
op een herhaalde aanvraag tot B. en W. gewend. Ik
begrijp daarom niet recht, dat gezegd kan worden, dat
er toen officieel niets van bekend was, dat ze aan
spraak op schadevergoeding maakten. Ik kan dan ook
niet anders zeggen, dan dat ik helemaal niet overtuigd
ben, dat er een nieuw gezichtspunt bij deze zaak is en
ik zie eigenlijk ook geen reden voor de Raad om op
het besluit terug te komen.
De hear Santema: Nei oanlieding fan hwat de hear
Spiekhout en ek fan hwat de Wethalder sein hat soe
ik dochs noch wol in pear opmerkingen meitsje wolle.
En dan wol alderearst dizze, dat it takennen fan in
lytse forgoeding oan de bitrutsenen eigentlik al in bi-
fêstiging is fan it stanpunt fan dyjingen, dy't by de
bihanneling fan dit punt yn 1960 sein hawwe, dat de
forsmelling fan de foartunen foar dy perselen in greate
skea bitsjutte soe. Ik sjoch dan ek dizze f 500,dy't
oan de measten takend wurdt, net oars as in soarte
fan symbolysk „gebaar", dat B. en W. meitsje om yn
alle gefallen noch hwat yn it strjitsje to kommen fan
dyjingen, dy't har der doe tsjin forklearre hawwe.
En yn it twadde plak mei ik miskien noch in lytse
opmerking meitsje n.o.f. de wurden fan de Wethalder,
dat de lju doe net al to iverich west hawwe om foar
har goed rjocht to pleitsjen. Yn dyselde riedsgearkom-
ste hawwe wy doe ek düdlik nei foaren brocht, dat it
spitich wie, dat de measten dit pas fornamen, doe't de
saek al oanhingich wie by de Rie. Pas yn lettere tiden,
doe't dizze erfpachters yn birop gongen binne, hawwe
sy de gelegenheit krigen har arguminten nei foaren to
bringen. En as sadanich foldocht my dizze kwesje yn
sekere sin net. Mar wy as fraksje sille dochs net tsjin
dit ütstel stimme, allinnich mar om dêrmei to konsta-
tearjen, dat yn alle gefallen it symbolyske „gebaar"
fan B. en W. makke is om te erkennen, dat dizze lju
dochs ienige skeaforgoeding fortsjinje.
De heer Van der Schaaf (weth.): Aan de heer Spiek
hout zeg ik dus, dat ik bedoeld heb, dat er de vorige
keer, in 1959, nog weinig gegevens en vrij vage aan
spraken waren, die het College niet overtuigden. Zo
hebben wij er toen tegenaan gekeken en gezegd: Deze
mensen zeggen misschien wel, dat ze enige schade
hebben, maar concrete gegevens, waarop we kunnen
calculeren, hebben we niet. Die zijn natuurlijk in de
vorm van een exacte calculatie nu ook niet aanwezig.
Maar het is ditmaal wel iets anders gegaan. De heer
Santema heeft al gezegd: Toen hadden de mensen ook
niet al te veel tijd, maar ze hebben het er niet bij laten
zitten. Wij ikzelf en ook enige ambtenaren heb
ben naderhand met een aantal van deze mensen vrij
diepgaande gesprekken gehad, die ons er tenslotte van
overtuigden, dat in hun argumenten wel iets meer zit,
dan zonder dat gesprek en zonder dat diepgaander in
zicht duidelijk was. Daarom kan ik dus zeggen, dat ik
nu althans van de billijkheid hiervan wel overtuigd
ben. Ook het College heeft die overtuiging wel en
daarom hoop ik, dat de Raad hierin mee kan gaan.
Ik wil wel zeggen, dat dit een vrij moeilijke materie
is, want dat de schade door de aanleg van deze weg
in het ene geval precies f 500,— en in het andere
f 1.900,- - is, kan men natuurlijk heel moeilijk op een
overtuigende manier bewijzen. Dat is iets, wat tenslotte
in onderling overleg tot stand komt. U begrijpt, dat de
erfpachters wel iets meer hadden willen hebben. Ten
slotte hebben wij gemeend, dat wij daar enige weer
stand aan moesten bieden. Uiteindelijk echter zijn wij
het eens geworden en ik dacht, dat het feit, dat we hel
met deze mensen eens zijn kunnen worden, tenslotte
ook wel een nieuw element is, dat voor de Raad nog
wel enig gewicht in de schaal mag leggen. Daarom
hoop ik, dat ook de heer Spiekhout over zijn bezwaar
kan heenstappen, want we hebben hier dan tenslotte
toch dit bereikt, dat we met een groep burgers die al
of niet terecht schadevergoeding vroegen -- men kar
daarover lang en breed redeneren tot overeenstem
ming zijn gekomen, hetgeen mij toch van enige waarde
lijkt.
De hear Santema hat noch nei foaren brocht, dat wy
it bistriden hawwe, dat adressanten yn 1959 ponearre
hawwe, dat sy greater skea hienen. Wy hawwe dat
doedestiids bistriden. As wy nou sizze, dat hja elkmis
f 500,krije, dat is dat idé fan in greate skea natuerlik
wol üt it geding fordwoun. Wy hoopje hjir dizze min
sken de han tastekke to kinnen op dat bidrach fan
f 500,Ik leau, dat de hear Santema him der by ein
bislüt ek wol yn fine kin, dat wij nou mei dizze min-
sken ta in akkoart kommen binne, hwant dat is ek yn
dit bistjürlike wurk yn soksoarte gefallen, tinkt my.
wol fan great bilang.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W., met aantekening, dat de heren Bootsma
en Spiekhout tegen zijn.
Punt 18 (bijl. no. 42).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 19 (bijl. no. 60).
De heer Bootsma: Dit punt van de agenda ligt ons
niet zo heel gemakkelijk. Dat zou het wèl kunnen, wan
neer we zonder meer zouden zeggen: De zaak is for
meel niet vatbaar voor beroep, maar we hebben bij
een ander punt van de agenda van vanavond ook dé
billijkheid laten gelden en dan vraag je je toch af, wai
je eigenlijk met dit voorstel moet. Het antwoord zou
volmondig moeten zijn: Meegaan met B. en W.; hel
is strijdig met de bebouwingsvoorschriften. Uiteraard
zal de aanvrager van de bouwvergunning een vrij be
roep in dit gebouw uitoefenen, maar tevens zal hij
daarmee een maatschappelijk belang dienen en
juist in deze omgeving van het Nijlan, waar toch ook
voorzieningen zullen moeten komen ten behoeve van
de medische en sociale verzorging, zou het eigen
lijk wel prettig zijn, wanneer en wel door het per
soonlijk initiatief van deze aanvrager iets tot stand
zou kunnen komen, dat daartoe ook een steentje bij
draagt. Voor zover ook hier nadere motivering, nader
overleg of wijziging van het bouwplan nog mogelijk
zou kunnen blijken, zou ik het College graag in over
weging willen geven te bekijken, of het toch niet mo
gelijk is op een of andere wijze nog aan deze aanvraag
tegemoet te komen.
De heer Heidinga: Ik heb vrijwel dezelfde gedachten-
gang als de heer Bootsma gehad. Ik ben het met het be
leid van het College in dezen wel eens. Deze vergunning
aanvrage kan formeel niet worden toegestaan, dat is
duidelijk, maar er is in dit geval toch wel iets, dat
aanspreekt. Uitoefening van beroepen als dokter, heil-
gymnast, masseur, tandarts enz., zou toch in die stads
wijk mogelijk moeten worden gemaakt. Wanneer de
daarvoor nodige praktijkruimten aan de Julianalaan
niet kunnen worden toegelaten, dan vraag ik mij wel
af, of wij er dan wel voor gezorgd hebben, dat er een
bepaalde wijk in 't Nijlan is, waar dat wel kan, want
we kunnen er toch niet zonder. Nogmaals: ik geloof,
dat het College hier juist gehandeld heeft, maar be
vredigen doet het niet. Er moet een mogelijkheid ge
vonden worden, dat deze burgers vooruit kunnen en
ik wil dat mèt de heer Bootsma graag in Uw aandacht
mbevelen.
De heer Van Balen Walter: Ik ben eigenlijk van de
zelfde gedachte en ik meen ook, dat het toch niet aan
gaat, dat in een dergelijke wijk, zoals 't Nijlan, met de
vele etagewoningen en andere woningen, waarvoor ze-
r ongeveer dezelfde verbodsbepalingen zullen gelden,
helemaal geen mogelijkheid zou zijn een dergelijke in
richting te bouwen. Ik geloof, dat dat voor deze wijk
toch beslist wel noodzakelijk is. Ik lees in de raads
brief, dat deze bouw onmogelijk is. Formeel onmoge
lijk dan. (De heer Van der Schaaf (weth.): Verboden.)
Waarschijnlijk wordt daarmee bedoeld „verboden via de
Bouwverordening", maar ik vraag mij af, of die Bouw
verordening zo stringent is en of B. en W. niet de be-
leidsmogelijkheid hebben daar in bepaalde gevallen van
af te wijken en dan via een andere weg dan die via
een beroep op de Raad, welke weg nu gevolgd wordt.
Ik geloof, dat dit eigenlijk zo ver niet moet komen.
Wanneer er maar enige mogelijkheid is, zouden B. en
W. dit, op grond van een juist beleid, moeten kunnen
afdoen.
De heer Engels: Er blijkt enige eensgezindheid tus
sen de verschillende fracties te bestaan. Ook ik zou U
namens onze fractie willen vragen, of het Gemeente
bestuur in zijn dienstverlening zover zou kunnen gaan,
dal men wil proberen tezamen met de betrokkene een
oplossing te vinden voor deze zaak. Wij weten, dat,
;oals de zaken nu liggen, formeel moeilijk een ander
besluit genomen kan worden dan het door B. en W.
voorgestelde, maar we onderschatten ook niet de vin
dingrijkheid bij de Gemeente en haar diensten en wel
licht is het mogelijk, dat die vindingrijkheid de be
trokkene en de Gemeente tot de goede oplossing brengt.
De hear Santema: Nou't sahwat alle fraksjes in
wurd hjiroer sprekke, kinne wy ek net binefter bliuwe.
Ik kin folstean mei to sizzen, dat wy it wol mei de
foarige sprekkers iens binne. It is miskien neffens de
Bouforoardering net mooglik om op it terrein oan de
Julianaleane in oplossing to finen, mar ek wy meije
B. en W. wol fan herten oanbifelje, dat sy yn de geast
as hjir oanjown is, in oplossing foar dizze wrychtich
wichtige kwesje ta stan probearje to bringen.
De heer Van der Schaaf (weth.): Het is degenen,
die bij de Gemeente deze zaak hebben moeten behan
delen, eigenlijk net zo gegaan als de raadsleden die
hier het woord hebben gevoerd. Wij hebben eigenlijk
wel behoefte gevoeld de heer Ket te helpen, want wat
hij doet is nuttig werk. Hij doet het in het belang van
een aantal patiënten en van de maatschappij en ook
in zijn eigen belang, maar dat is allemaal een geluk
kige samenloop. (Gelach) Wij hebben dus wel overwo
gen, dat het toch eigenlijk wel nuttig is, dat dit moge
lijk gemaakt wordt in een inrichting ter plaatse, waar
voor vergunning is aangevraagd. Toen we dan dus met
die intentie de verordeningen na lieten gaan, bleek,
dat dat niet kon en ik kan wel zeggen, dat er althans
één lid van het College is, dat eigenlijk met de raads
leden die het woord hebben gevoerd, van mening is,
dat hier toch wel iets onbevredigends in zit. Hoe zou
dat anders kunnen? Dat zou anders kunnen, als de
Raad in zijn bebouwingsvoorschriften een grotere be
voegdheid gaf aan het College om van de door de Raad
vastgestelde voorschriften af te wijken. En nu willen
wij natuurlijk wel graag, dat U ons dat aanbiedt, maar
dat zouden wij U niet durven vragen. En dat is juist
één van de moeilijkheden in deze materie. Nu
zou, zoals de heer Voorzitter al souffleert, een
eventueel verdergaande overdracht van bevoegdheden
de goedkeuring van het College van Gedeputeerde Sta
ten behoeven en het is ook niet gegarandeerd, dat die
een zo ruime bevoegdheid als sommige woordvoerders
in de Raad aan het College toedachten, zouden willen
goedkeuren. Dit is dan de formele kant van de zaak.
Er is natuurlijk ook nog een materiële kant en wel
deze. Als men aan de onderhavige adressant zou toe
staan te doen wat hij zich voorgesteld heeft, dan be
tekent dat, dat er in de bebouwingsvoorschriften een
wijziging zou moeten worden gebracht en die zou ten
gevolge hebben, dat ook anderen in deze zelfde laan
hetzelfde of nagenoeg hetzelfde mogen doen. En ook
dat zou door Gedeputeerde Staten weer moeten wor
den goedgekeurd, zodat deze zaak met het bepleiten
van een zekere soepelheid van het College toch heus
nog niet helemaal uit de wereld is. Er is van de
zijde van de heer Heidinga gevraagd: Maar hebben wij
dan eigenlijk niet in ons uitbreidingsplan Nijlan een
manco, als deze dingen niet mogelijk zijn? Nu is daar
naar mijn smaak wel een mogelijkheid voor dergelijke
dingen. Ik mag in dit verband zonder me schuldig te
maken aan reclame voor het een of ander wel opmer
ken, dat in het plan-Nijlan op het ogenblik gereali
seerd wordt een 30-tal woningen door een particuliere
bouwmaatschappij van een type eengezinswoning in
drie lagen, waarbij dan de onderste laag een garage
bevat, die eventueel ook kan worden ingericht als een
ruimte voor dienstverlening. Achter de garage is een
vertrek, dat kan dienen als slaapvertrek, maar net zo
goed als een kantoortje of iets dergelijks. Er zijn dus in
het Nijlan in een bouwplan dat in uitvoering is, toch
wel zekere mogelijkheden te bieden. Ik heb de heer Ket
daar ook wel op geattendeerd, maar het zou ook kun
nen zijn, dat hem dat nog net niet past voor de bijzon
dere behoefte van zijn bedrijf. Aan de heer Heidinga
wil ik dus zeggen, dat er in het plan-Nijlan nog wel
bepaalde mogelijkheden ontstaan van woningen die te
koop zijn, waarin men op beperkte schaal ruimte heeft
voor de uitoefening van een vrij beroep als dit van de
heer Ket. Maar wanneer hier tenslotte de fractie-voor
zitters gezamenlijk opstaan en zo eenstemmig aan het
College vragen te overwegen, of hier nog mogelijkhe
den zijn aan de wensen van de adressant tegemoet te
komen, dan moet ik wel toezeggen, dat het College
deze zaak nog eens tot zich zal nemen en zich inder
daad opnieuw ernstig zal beraden over de vraag, of
hier nog iets aan te doen is. Vooral omdat de raads
leden zich hebben uitgelaten in een geest, die duidt op
een zekere mate van vertrouwen in het College; er is
n.l. van verschillende zijden gezegd, dat er een grotere
ruimte van handelen voor het College moest zijn om
binnen die ruimte beter te kunnen manoeuvreren. Wij
moeten daarbij dan natuurlijk de benen wel op de
grond houden en ik heb ook wel het vertrouwen, dat
het College niet maar iets zal gaan proberen, dat ge
garandeerd zeker bij Gedeputeerde Staten op niets uit
loopt. We moeten reëel blijven, maar binnen die be
perking zullen wij dit toch, meen ik, nu de Raad zich
hier zo over heeft uitgesproken, nog eens moeten gaan
overwegen. Maar ik kan natuurlijk niet positief zeg
gen, of deze nadere overweging tot iets kan leiden.
Ik meen, dat ik hiermee de sprekers wel heb beant
woord.
De heer Bootsma: Het verheugt me tot op zekere
hoogte, dat de Wethouder uit de woorden die wij hier
gesproken hebben, ook wel de conclusie trekt, dat,
wanneer dat enigszins mogelijk zou zijn, het College
deze zaak nogmaals onder ogen zou kunnen zien. Ik
twijfel er niet aan, of het College heeft inderdaad ge
tracht om hier uit te komen en misschien is het daar
door ook wel te verklaren, dat hier zelfs drie verschil
lende tekeningen te voorschijn kwamen, dat toen de
eerste twee door de Schoonheidscommissie werden af
gekeurd en de derde geaccepteerd. Wanneer hier wer
kelijk geen sprake geweest was van enige mogelijkheid,
dan rijst toch wel de vraag, of het dan bij het in
dienen van het eerste ontwerp al niet tot een defini
tieve afwijzing had moeten komen. Ik neem dus op het
ogenblik aan, dat het nogmaals indienen van een nieuw
ontwerp ook wijst in de richting van het pogen van het
College hier een oplossing voor te vinden. Mocht dit
niet het geval zijn en is, zonder rekening te houden
met de bebouwingsvoorschriften, toch nog een nieuw
ontwerp gevraagd op esthetische overwegingen, dan
zou ik dit alleen maar betreuren.
De heer Van Balen Walter: Ik ben ook zeer tevre
den met de toezegging van de Wethouder, maar ik zou
willen vragen: Horen wij ook de uitslag van het nader
beraad van B. en W. Daar ben ik wel benieuwd naar.
Ik zou toch wel graag willen, dat hier sprake is van