24
25
men met het Infectiepaviljoen, een functie vervult. De
Minister heeft in beginsel zijn toestemming gegeven
voor het vervangen van de bestaande bedden in het
Stadsziekenhuis door 180 nieuwe ten behoeve van het
nieuwe Stadsziekenhuis en daar de bestaande bedden
in een behoefte voorzien, mogen we aannemen, dat de
vervanging ook in een behoefte zal voorzien. Ik ge
loof, dat dit zonder meer duidelijk is, te meer daar de
bevolking van Leeuwarden groeiende is. Dit ziekenhuis
is niet een inrichting voor een klein aantal jaren. Dooi
de groei van de bevolking in de eerstkomende jaren
zal stellig nog meer dan nu behoefte aan dit zieken
huis bestaan.
Ik geloof, dat ik mij wel hiertoe kan beperken. Ik
zou in het algemeen en dan tot slot dit willen
zeggen: De gemeente Leeuwarden is uit de vorige we
reldoorlog gekomen met een grote achterstand op al
lerlei gebied. Laten wij, ons afvragende, welke van de
bevolkingsprognoses van het Nederlands Economisch
Instituut werkelijkheid zal worden (wat voor een belang
rijk deel afhankelijk zal zijn van de vraag, welke over
heidsmaatregelen zullen worden genomen ter stimule
ring van de groei van de stad) uit een aantal progno
ses een greep doen en mikken op de prognose van
130.000 inwoners omstreeks het jaar 1980. Bij een der
gelijke groei van de stad rust er op het Gemeentebe
stuur, dat is dus in algemene zin Raad en College van
B. en W.f een bijzonder grote taak, n.l. niet alleen het
inlopen van de achterstand, die helaas op allerlei ge
bied nog in veel te grote mate bestaat, maar ook het
verwerken van die geprojecteerde groei in ons beleid.
Nu wil ik van mijn kant volhouden, dat wat er in de
afgelopen jaren, n.l. na de laatste wereldoorlog, door
de gemeente Leeuwarden dat is dus door Raad en
College is verricht, bepaald niet beneden de maat
gebleven is. Als wij nagaan, dat er in deze afgelopen
jaren vele tientallen miljoenen, om een voorbeeld te
noemen, in allerlei objecten zijn geïnvesteerd, als wij
bedenken, dat vele honderden krotten zijn opgeruimd,
als wij rekening houden met de belemmeringen, welke
wij hebben gehad b.v. door de bestedingsbeperking, die
de groei van de gemeente een aantal jaren heeft op
gehouden en als wij dan nog zien de financiële belem
meringen, die nog altijd bestaan, de technische moei
lijkheden, waarmee wij ook hebben te maken, het ge
brek aan mankracht op verschillende afdelingen van
de Secretarie en bij verschillende bedrijven en de moei
lijkheid om dat gebrek aan te vullen, de moeilijkheden,
die wij hebben om van alle mogelijke instanties op tijd
de goedkeuringen te krijgen (de secretaris van de Zie
kenhuiscommissie b.v. heeft begin december toegezegd,
dat een officiële bevestiging van de goedkeuring van
het schetsplan door die commissie zal volgen, maar
deze hebben wij drie maanden later nog niet in ons
bezit), dan geloof ik, dat wij het verwijt, dat het Ge
meentebestuur traag zou zijn en beneden de maat zou
blijven, stellig en met volle overtuiging moeten afwij
zen.
Toch geloof ik en dit tot slot dat wij bij het
beleid zoals het door het College wordt gevoerd, toch
van onze kant altijd een bijzonder prettig antwoord
vinden in de wijze, waarop, in het algemeen gesproken,
de Raad onze voorstellen ontvangt.
Hiermee heb ik het mijne gezegd.
De heer Spiekhout: Ik zal het in tweede instantie vast
niet zo lang maken als in eerste instantie; dat kan ik
tot Uw geruststelling zeggen. Er zijn echter nog een
paar punten, waarvan ik graag iets wil zeggen en ten
aanzien waarvan ik ook na de beantwoording van de
kant van het College graag een enkele nadere vraag
wil stellen. Als ik dan even mag beginnen bij de heer
Van der Veen, die heeft verondersteld, dat de iets
andere tint van mijn algemene beschouwing te maken
zou hebben met de verkiezingen. Ik kan hem in ver
trouwen meedelen, dat dit niet het geval is. Bovendien,
ik herinner mij niet, dat ik ooit eerder anders getinte
algemene beschouwingen heb gehouden. Hij heeft dus
ook geen vergelijkingsmateriaal. Wel herinner ik me,
dat ik een keer buiten de orde geweest ben samen met
de heer Van der Veen, toen we ook een klein politiek
meningsverschilletje hadden. Dus het is toch niet zo
vreemd. Ik vind het bepaald niet ongepast, dat hier in
een vertegenwoordigend lichaam als deze Raad politieke
discussie plaats vindt en ben het in deze dus niet met
de heer Kamstra eens. Ik geloof, dat het juist op zijn
plaats is en zeker bij een gelegenheid als deze
dat ook de politieke meningsverschillen maar eens tot
uiting komen. Uiteraard zal dat binnen bepaalde gren
zen moeten blijven, mijnheer de Voorzitter. Dat ben ik j
bij voorbaat met U eens.
De heer Van der Veen heeft dus terecht opgemerkt®
dat wij blijkbaar gezien hebben, dat er verkiezingen
zijn, kennelijk meèr dan hij zich heeft gerealiseerd
Misschien komt dat wel, doordat wij deze keer meerj
van de verkiezingen te verwachten hebben dan ande
ren. (De heer Van der Veen: Daar hebben wij voor
gezorgd.) Dat zou kunnen zijn. (Gelach). Hij heeft ook
nog het punt aangesneden - Nee, dan geef ik hem
eigenlijk te veel eer; hij heeft een exclamatie gedaan
over de geleide economie en derzelver gevolgen.
Hij kwam daarbij op de detailbemoeiing, die wij dus
beiden onjuist vinden. Ik vind het erg jammer, dat hij
dat zo heeft gesteld. Ik begrip het ook niet recht.
Mijn betoog had juist een tegengestelde tendens; daar]
heeft hij dus niet naar geluisterd óf hij heeft het niet
begrepen. In het laatste geval zal het natuurlijk wel
aan de duidelijkheid van mijn betoog gelegen hebben,
maar het is wel jammer voor iemand, die zelf wil
doceren. Nu heb ik wel eens meer gemerkt, dat hjj,
wat de geleide en de planmatige economie betreft,
vreemde denkbeelden koestert en ik zal hem nü heus
geen uitleg daarvan geven. Ik mag hem ter bestude
ring aanbevelen het boekje „De weg naar de vrijheid"
en als hij daarmee klaar is, ben ik tot zijn beschikking
met verdere lectuur. Dan komt dat, geloof ik, ook vel
voor elkaar. (Gelach).
De woningbouw is wel een van de dingen, die mij erg
hoog zitten (Stemmen: Hoogbouw!) en ook zonder dat
het nu over hoogbouw gaat. Het spreekt vanzelf, dat
wij ook wel een zekere tevredenheid kunnen opbrengen
over datgene wat de heer Van der Schaaf ons zopas
nog weer heeft verteld over de gang van zaken op het
ogenblik t.a.v. de bouwbedrijvigheid hier in de gemeen
te, met name over datgene, waarmee men begint te
bouwen. Dit beeld is niet zo ongunstig. Er is hier be
paald niet een onredelijke toename van de vrije, dus de
dure, bouw, die natuurlijk ook nodig is, zij het dan ver
houdingsgewijs in geringere mate. Het percentage voor
de woningwetbouw van ongeveer 50 is niet zo gek.
Dit is, geloof ik, toch wel een compliment aan het Col
lege waard en ik wilde wel, dat landelijk de verhoudin
gen ook zo gunstig lagen. Wij hebben, meen ik, toch
ook bepaald wel voordeel gehad van de gunstige toe
wijzingsverhouding die wij, nu wij kerngemeente zijn
geworden, van het provinciale quotum woningen ge
kregen hebben. Dat heeft ons dus tot nu toe bespaard
voor afglijden. Echter is zelfs 50% woningwetbouw nog
niet in overeenstemming met de inkomensverdeling,
ook niet in onze gemeente. Daar kan men hier uiter
aard een deel van de premiebouw bij willen betrekken,
maar dat is toch wel een moeilijke zaak, lijkt mij toe.
Als de heer De Jong gesteld heeft, dat 45% daarvan
minder kost dan f 17.500,dan kom ik toch altijd nog
op een huur - als ik reken op 7% van dat bedrag
van ongeveer f 24,per week. Dat is bepaald nog niet
wat wij onder volkswoningbouw verstaan; dat is toch
nog een huur, die door, naar schatting, 87% van de
mensen hier niet op te brengen is. En in elk geval ligt
er t.a.v. die duurdere bouw in de vrije sector in de eer
ste plaats geen gemeentelijke taak. Dat is zopas ook al
door de heer Van dei- Schaaf gesteld en daar wil ik me
dan graag bij aansluiten. We zijn het er mee eens, dat
er ook een aantal van deze soort woningen moet ko
men, zeker ook in verband met de industrialisatie, en de
Gemeente heeft daarvoor ruimte te scheppen in de uit
breidingsplannen, maar het aantal is beperkt. De heer
Van der Veen en in mindere mate de heer De Jong
leggen mij wat te véél en te eenzijdig nadruk op die
vrije bouw, want het is toch een feit, dat er voor de
welgestelden eigenlijk geen woningprobleem meer is.
Ik geloof, dat dat een feitelijkheid is, die wel niemand
hier zal willen ontkennen. Iemand die het geld er voor
heeft, komt aan een woning. En ik zou U willen aan
raden eens te vragen bij het Huisvestingsbureau hier,
of dat óók het geval is met de lagere inkomensgroepen.
Ik weet wel, dat het daar bepaald niet zo is, en dat
integendeel daar nog wel veel nood bestaat. Dat feit
Snoet ons toch wel wat zeggen en ons er toe brengen
on in de allereerste plaats op de zo goedkoop moge
lijke, goede woningbouw te werpen en dat kan, geloof
ik. alleen maar in het kader van de woningwetbouw.
Vooral wat de heer Van der Veen gesteld heeft, heeft
n> toch eigenlijk wel even met de oren doen klappe
ren Ik heb eerlijk gezegd even om me heen gezien en
in afgevraagd: Zit ik nu in een Raad anno 1962 of
vergis ik me 100 jaar en is het 1862? Het door de heer
wan der Veen gestelde verwondert me toch wel heel
ei dit is erger dan oud-liberaal, zou ik willen zeggen.
B stelt (daar komt het eenvoudig op neer): De huren
I n ten zo snel mogelijk omhoog en dan werkt de wet
ttryn vraag en aanbod wel weer; die moeten we dan ook
vrijelijk laten werken en dan komt de zaak wel weer
in orde. En voorts geeft hij nog de suggestie: Bouw dus
ci complex woningen zo sober mogelijk in de
g achtengang van vraag en aanbod moeten inder
daad die woningen minimumwoningen zijn dan kan
id groep mensen toch in elk geval nog een onderdak
k gen, maar stop die een beetje achteraf; de riante
v ingen moeten we dan, als een fagade dus, aan onze
hoofdwegen zetten. Voor het uitermate belangrijke
consumptiegoed „huizen" lijkt mij het vrije spel van
do maatschappelijke krachten geen goede methode
meer om de verdeling tot stand te brengen. Ik geloof
0 k niet, dat er velen in ons land zullen zijn, die voor
huizen dit marktmechanisme nog zouden willen ver
dedigen. We zijn het dan ook meer eens met de ge-
(1 htengang achter de moties-Bommer en -Andriessen
in do Tweede Kamer. Ook in tweede instantie blijf ik
i> mijn mening, dat een uitspraak van de Raad over
h bouwbeleid, in de geest dus als van die motie-An
ti ssen, een gemeentelijk belang dient, want uiteraard
zullen wij zodanig belang moeten zien, willen wij hier
in de Raad erover praten. Ik heb in eerste instantie
ook al gewezen op de overspannen bouwmarkt en het
duurder worden ook van de woningwetwoningen daar-
dooi Ik wil dan ook de Raad voorstellen, dat hij zijn
verontrusting kenbaar maakt over dit woningbouw-
b leid, dat, als het op deze wijze doorgaat, naar mijn
iige overtuiging het tamelijk gunstige beeld van het
ogenblik zal verstoren. Ik zou daartoe de volgende
motie willen indienen:
De Raad van de gemeente Leeuwarden, van oor
deel. dat de woningnood ook in deze gemeente het
scherpst gevoeld wordt door de bevolkingsgroepen met
lagere inkomens, spieekt als zijn mening uit, dat
ti ii gevolge van het woningbouwbeleid van de huidige
Regering het aantal te bouwen woningwetwoningen,
in verhouding tot het aantal woningen in de vrije sec-
1 veel te laag is, verzoekt het College van Burge-
j ster en Wethouders om de verontrusting van de
Ra.id over deze gang van zaken ter kennis te brengen
van het College van Gedeputeerde Staten in de pro
vincie Friesland en de Minister van Volkshuisvesting
en bouwnijverheid".-
Deze motie zou ik U graag willen overhandigen om
haai dus ook in de besprekingen te betrekken.
De Voorzitter: Als ik even mag interrumperen: Ik
heb hier dus deze motie, ondertekend dcor de heer
Spiekhout en mevr. Ringenaldus-Van der Wal, ter tafel
n het is inderdaad conform het reglement van orde,
dat deze motie, die ik nog even zal voorlezen, verder
onderwerp van de beraadslagingen vormt.
De heer Spiekhout: Het punt waar ik toch nog wel
n opmerking over wil maken, is de rioolbelasting,
waarover de heer K. J. de Jong en ik in eerste in-
bmtie gesproken hebben en waar de Wethouder op
mgegaan is. ik geef toe, dat daar ook wel elementen
in zitten die eisen, dat deze kwestie voorzichtig moet
worden aangepakt. Men moet niet een belasting in
voelen zonder dat daar iets tegenover staat. Naar ik
meen, wordt in verschillende andere gemeenten een
dergelijke belasting geheven, ook zonder dat er een
zuiveringsinstallatie is, maar op grond van het feit,
de mensen een dienstverlening krijgen in deze vorm,
dat ze hun afvalwater kwijt kunnen. Het is niet te
loochenen, dat die dienstverlening door de gemeente ook
in Leeuwarden gebeurt en ik zou er toch wel weer
"pnieuw op willen wijzen, dat het mij van groot belang
lijkt, nu al of zo spoedig mogelijk met deze belasting
te beginnen en dit geld dan ook niet in de algemene
dienst te laten verdwijnen, wat volgens de pessimis
tische mening van de heer De Jong zal gebeuren. Ik
zou zeggen: Daar zijn we zelf bij; daar is vooral de
heer De Jong, die zeker op het financiële aspect zal
letten, zelf bij. We moeten de opbrengst ook gebrui
ken voor het doel, dat ik genoemd heb, n.l. het op ge
forceerde wijze opheffen van het tonnenstelsel hier in
Leeuwarden.
Hierbij sluit aan de kwestie van de persleiding voor
de centrale riolering. Er is gezegd: het werkt alle
maal vertragend en dat is natuurlijk niet te ontkennen.
Het interesseert mij nog wel, dat stond er in het
antwoord van B. en W. niét bij wanneer het College
van Gedeputeerde Staten bericht heeft, dat men een
hernieuwd onderzoek naar deze. zaak wilde. Moet ik
uit wat de heer Wethouder heeft gezegd concluderen,
dat het College van B. en W. eigenlijk tegen dit nieuwe
onderzoek is en dat het daar niet voor voelt? Dat zou
ik eigenlijk moeten concluderen, want anders zouden
B. en W. op een suggestie, al veel eerder ook dooi' mij
gedaan, deze mogelijkheid waarschijnlijk al hebben be
keken. Misschien was er dan minder tijd verloren ge
gaan. Ben ik inderdaad juist met mijn conclusie, dat
dit tegen de wil van het College door Gedeputeerde
Staten, laten we maar zeggen, aan hem opgedrongen is
Ik wil nog even graag mijn adhesie betuigen aan
wat de heer De Jong t.a.v. de urgentie gezegd heeft:
„Regeren is vooruitzien". Elk jaar zal opnieuw dooi
de Raad moeten worden vastgesteld, welke plannen nu
aan de orde moeten komen en als ik dan toch bezig
ben met mijn instemming te betuigen, dan lijkt mij de
suggestie die de heer De Jong gedaan heeft over de
verhoudingen in het College ik bedoel de zakelijke
verhouding: de verdeling van de werkzaamheden
in eerste instantie bepaald niet gek. Een delegatie van
detailbeslissingen zal altijd efficiënt werken, zeker in
het bedrijfsleven, maar dat zal ongetwijfeld ook bij de
gemeenten en in de colleges van B. en W. het geval
zijn. Ik zou wel graag ook de mening van het College
over deze suggestie willen horen. U hebt daar nu niet
over gesproken, maar het interesseert me toch wel, of
U hier iets in ziet en of U dit eens wilt bekijken, want
nogmaals, zoals ik het nu zie, lijkt het me toch ook
een gemeentebelang, dat delegatie van details wordt
toegepast.
Over de fluoridering spreek ik dus niet. Dat is trou
wens jammer; het is n.l. net een punt waar ik het met
de heer Van der Veen over eens kon zijn en dat zou ik
toch wel prettig gevonden hebben, maar daar komen
we dan bij hoofdstuk IV wel op terug. Op hetgeen de
heer Santema over een parkeercommissie gezegd heeft,
heeft U hier ook niet gereageerd. Het antwoord was
dus: „Wij hebben geen behoefte aan een dergelijke
commissie". Ik had die vraag zelf gesteld en het in
teresseert me toch wel, hoe het nü gebeurt en of dat
inderdaad de meest ideale vorm is. Waarom heeft het
College geen behoefte aan zo'n commissie? Ik wilde
toch wel enige nadere toelichting van U hebben van
de reden, waarom dit systeem, dat dus in andere plaat
sen, die ook met moeilijkheden op dit terrein zitten,
wel toegepast is, en, naar ik meen, toch ook wel met
enig succes, door U wordt verworpen.
Dan wilde ik U nog iets naders vragen over de voor
lichtingskwestie. Ik heb met belangstelling Uw uiteen
zetting daarover beluisterd. Ik wilde dit nog weten: Zijn
er ook periodieke contacten tussen het College en de
pers? Hoe is het contact van de voorlichtingsambtenaar
met de pers? Beperkt het zich tot het schriftelijk geven
van voorlichting of vinden er besprekingen plaats,
waarbij ook wederzijds vragen gesteld en beantwoord
kunnen worden? Acht U het ook niet van belang, dat,
wanneer het contact zich tot nu toe alleen zou be
perken tot de voorlichtingsambtenaar, dan toch een
vorm gezocht wordt, dat ook het College of de college
leden afzonderlijk van tijd tot tijd contact met de pers
zou (den) hebben. Ik dacht, dat door een vraag- en ant
woordspel toch ook nog wel eens wat misverstanden
uit de weg geruimd zouden kunnen worden.
Er is even gesproken en aangehaakt op wat ik
gezegd heb over het voorzieningspeil van de Ge
meente en het deel van het nationaal inkomen, dat
voor collectieve voorzieningen wordt gebruikt. Eigen-