i jkSk-M.ir; - 7 28 bouwd worden, maar het is zojuist duidelijk naar voren gekomen, dat wij nog nooit zoveel woningen in aan bouw gehad hebben dan op dit moment. En niet alleen duurdere woningen; juist in de woningwetsector heb ben wij op het ogenblik, als ik de Wethouder goed gevolgd heb, 820 woningen in aanbouw, in welk aantal ook de woningen van de laatste plannen geïncorporeerd zijn. Een van de grote verdiensten van onze Minister van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid is, dat hij de bouw in de premiesector, die aanvankelijk nog wel eens betrekking had op woningen die wat duurder waren, praktisch geheel heeft teruggedrongen in de A-cate gorie. De premiewoningen die op het ogenblik gebouwd worden, ook die in Leeuwarden straks klaar komen, zullen, wat het huurniveau betreft, betrekkelijk weinig verschillen van de woningwetwoningen. U kunt rustig zeggen, dat de premiewoningen in de A-categorie naast de woningwetwoningen gezamenlijk in de goedkopere huurklasse, zoals die op het ogenblik mogelijk is, toch een oplossing bieden voor de minder-draagkrachtigen. Bovendien is een heel belangrijk gedeelte, zo'n 45%, van de bouw in de z.g. ongesubsidieerde sector, waarin men huizen van f 40 a f60.000,pleegde te bouwen, teruggedrongen tot beneden de f17.000,Ik herhaal dus, dat wij nog nooit een tijd hebben gehad, dat er zo veel procentueel goedkope woningen gebouwd zijn als nu. En we hebben ook nog nooit een tijd gehad, dat er in to taal zoveel woningen gebouwd zijn als nu. Ik herinner me zelfs nog een tijd, toen we nog een socialistische Mi nister van Volkshuisvesting hadden, dat het aantal 55.000 was en nu zitten we boven de 90.000. En toen werd er nog wel eens een keer gesteld: Laten we toch oppassen met die woningbouw, want wanneer het al te hard zou gaan, dan zou dat de werkloosheid nog wel eens kunnen bevorderen. En nu hebben we de werk loosheid ook niet meer. Het gaat zo slecht nog niet. (De heer Venema: Maar U denkt er anders over dan de meerderheid in de Kamer.) We zitten hier niet in de Kamer. Wij moeten er hier geen Kamer van maken; dat is mijn grote bezwaar juist. W ij staan hier voor deze zaak, in deze situatie, waarin w ij nu leven. (De heer Venema: U haalt de Regering er bij.) Nee, helemaal niet. De motie haalt het regeringsbeleid er bij, U moet de zaak niet omkeren. (De heer Venema: Ze mogen het in Den Haag wel eens weten.) Maar wij zitten hier niet in de Kamer! Wij hebben hier te maken met de vraag: Komen wij als Gemeente te kort in het kader van het beleid, dat de overheid voert met betrekking tot de woningbouw Bovendien ver keren wij met het woningbouwbeleid en laten we ons dat goed realiseren op het ogenblik in een situatie, waarin het z.g. statistisch woningtekort be duidend terugloopt en dat toch ook in de laatste jaren behoorlijk teruggelopen is. Wij gaan dus eigenlijk een toekomst tegemoet, die ik zou willen typeren met de woorden, die de heer Spiekhout zojuist gebezigd heeft: „De weg naar de vrijheid". Die weg gaan wij op, ook met de woningbouw, en wanneer we nu zien, dat het die kant uitgaat, dan zeg ik: Laten we ons dan alvast er op instellen, dat we alle drie sectoren: dc woningwet sector èn de premiesector èn de ongesubsidieerde sec tor goed in de gaten houden, nu ons best doen om van ieder van die groepen onze portie binnen te halen en daarbij gebruik maken van de suggestie van de Wet houder van Openbare Werken, welke suggestie mij veel beter leek dan het bouwen van meer woningen. Ik zeg dan ook mèt de Wethouder: Laten we toch zor gen, dat we de opschuiving hier straks zoveel mogelijk bevorderen, dan krijgen we, dat de mensen die zelf een woning kunnen betalen en zelf kunnen gaan bouwen, dat kunnen doen en tegelijkertijd vrij baan maken voor de mindere man, die dat niet kan doen. Het probleem waar wij hier in Leeuwarden mee zitten, is niet zo zeer, dat hier niet voldoende woningen gebouwd worden, maar dat er in de woningwetwoningen en in de premie woningen nog wat te veel mensen wonen die er eigen lijk niet in thuis horen. Dat is naar mijn mening het kernprobleem van het hele woningbeleid en daar moe ten wij ons meer naar richten. Wanneer U een motie zou willen indienen in deze zin, dat wij de wenselijk heid uitspreken om die opschuiving te bevorderen, dan zou ik zeggen: Daar kunt U mij voor krijgen, maar deze motie, vlak voor de verkiezingen en in geen geval afgestemd op de situatie van nu en hier, ik kan het niet helpen, riekt mij te veel naar een verkiezings stunt. Zullen we op dit ogenblik, nu we zoveel wonin -en kunnen bouwen als nooit tevoren, juist zeggen: Re gering, je maakt er niets van, wat je doet lijkt eigen lijk nergens naar, wij krijgen veel te weinig? (De leer Spiekhout: Die dwaze Kamerleden toch!) Ja, maar wij zitten hier niet in de Kamer. Wij zitten in een Gemeenteraad. Wij moeten juist zien naar de belangen van de gemeente Leeuwarden in het kader van deze hele landelijke planning en dan meen ik, dat die motie, zo gezien, toch eigenlijk een dwaze vertoning zou >,ijn. Dat wil bepaald niet zeggen, dat wij geen oog hebben voor de minder-draagkrachtigen. Integendeel. En daar om geloof ik inderdaad, dat wij met dit beleid, zoals we dat nu in Leeuwarden hebben, van ganser harte kunnen instemmen. Ik vraag dan ook, nu we daarbij over een woningwetvolume beschikken, zoals we dat nog nooit gehad hebben, en over een premievolume ook in een goedkope categorie, terwijl we bovendien en Wethouder hebben, die de opschuiving wil trachten te bevorderen: Wat willen we dan nog meer? Laten we dan geen loos gebaar maken in de vorm van een ver kiezingsstunt, dat eigenlijk naar mijn mening in deze situatie beneden de waardigheid van de Raad is. De heer Van der Veen: Ik vind het een goed ding, dat we eenmaal in het jaar een begroting behande'en. waarbij we allemaal alle mogelijke dingen kunnen zeg gen, zonder dat we eigenlijk zelfs maar de mogel ik heid hebben om buiten de orde te komen. Ik vind het wel prettig, dat we de gewoonte hebben aan genomen om algemene beschouwingen te houden en we allemaal dus kunnen zeggen wat ons op het hart ligt. De verhoudingen zijn ik heb het zo straks al gezegd bijzonder plezierig in deze Raad; wij kunnen elkaar goede raad geven en we kun nen elkaar goede wensen doen. Ik heb met genoe gen gehoord, wat er zo door de voorgaande sprekers is gezegd en ik moet in de eerste plaats zeggen, dat ik zowel met wat de heer K. J. de Jong in eerste instan tie als met wat hij in tweede instantie heeft opgemerkt, voor een groot deel kan instemmen. Er is één punt, waarop ik het niet met hem eens ben en dat is waar hij de Raad alleen maar bestuursorgaan en geen ver tegenwoordigend lichaam noemt. De Raad staat aan het hoofd van de Gemeente. Dat staat in de wet; daar behoeven we niet aan te twijfelen, maar ongetwij feld is de Raad ook een vertegenwoordigend lichaam en dat is dan een van de punten, waarop ik het met de heer Spiekhout eens ben, al zijn er meer van zulke punten. We zijn het ook eens over de gewenstheid van decentralisatie en ik denk, dat het op den duur mis schien ook nog wel zo ver komt, dat we het op nog meer punten eens raken. (De heer Spiekhout: Als U maar goed studeert!) Ik ben de heer Spiekhout dank baar voor zijn goede wensen; één ding heb ik niet hele maal begrepen, nl. waarom hij mij precies in 1862 plaatst, tenzij dat ook weer één van de uitingen is van zijn goede gevoelens tegenover mij, zodat hij mij eigen lijk toewenst, dat de Burgemeester bij mij op bezoek komt en mij een taart door het Gemeentebestuur wordt aangeboden. Daar zou je als 100-jarige toch recht op hebben. (Gelach) (De Voorzitter: Nu, die taart kunt U wel krijgen!) Misschien dat het College de tip ter haite neemt. (Gelach) De heer Spiekhout heeft zich evenwel laten verlei den tot het klapperen met zijn oren, toen hij o.a. van mij hoorde, dat ik er de voorkeur aan zou geven, dat wij de riante woningen een beetje in het gezicht bouw den en de soberste woningen eigenlijk liever wat ach teraf. Ja, ik dacht eigenlijk, dat het, als wij als stad op de vreemdeling een plezierige indruk zouden willen maken, verstandig zou zijn, datgene te doen wat mis schien 100 jaar geleden de winkeliers deden en wat ze vandaag-de-dag nog doen, n.l. de aardigste dingen in de etalage zetten en de minder aardige dingen niet he lemaal vooraan. Dat is geen kwestie van ver schil maken tussen de ene of andere; dat is een kwes tie van: „Presenteer de stad en laat in de eerste plaats het aardigste zien". Voor de verborgen schoonheid, die niet aan het daglicht treedt, kopen we weinig. Als we bezig zijn het aspect van de zaken wat aangenaam te maken, dan kunnen we beter de leukste dingen het eerst laten zien en dan later zeggen: We hebben na tuurlijk ook wel andere, maar ja, daar behoef je nu ni> mee te koop lopen. Ik kan niet zien, dat dit nu iets is om schande over te schreeuwen. B Een andere kwestie is, dat ik erger ben dan oud- ILeraal, omdat ik op het gebied van de voorziening in de woningbehoefte nog enige neiging vertoon om de wei van vraag en aanbod, d.w.z. een vrije markt, te laten bestaan. Weer schande, zegt de heer Spiekhout. Vo r een dergelijke voorname levensbehoefte behoort da. eigenlijk niet voor te komen. Nu stel ik mij zo voor, da1 de weg naar de vrijheid toch ook enigszins een idee Ja vrijheid moet hebben. Ik kan niet goed begrijpen, ho. de heer Spiekhout nu precies op dit punt die vrij heid niet zou willen hebben. Eerlijk gezegd, geloof ik, da de situatie fundamenteel ongezond is, als een nor- tule arbeider dus niet de man die op de een of andere manier gehandicapt is en daardoor achterblijft niet in staat zal zijn de prijs te betalen van de wo nin;.;, die zijn mede-arbeider voor hem bouwt. Ik meen, Kat' het fundamenteel verkeerd is, wanneer het groot st deel van ons volk voortdurend gesubsidieerd zal mo-.ten worden in deze eerste levensbehoefte. En ik gu.cof niet, dat dat een gedachte is die uit 1862 stamt, k ben er van overtuigd, dat dat een gedachte is, die lij de grote meerderheid van ons volk leeft. Nu heeft Ie heer Spiekhout het verkeerd begrepen, wanneer hij neent, dat ik de neiging heb gehad te gaan doceren, k heb gezegd, dat naar mijn mening het dirigisme op iichzelf tot consequentie heeft: centralisatie. Dat is len gedachte, die ik niet voor het eerst hier ontwikkel. Ik neb die zelfs helemaal niet ontwikkeld, ik heb alleen memoreerd, dat ik dat jaren geleden ook al eens zegd heb en toen geadstrueerd. Ik zou kortheidshal- Jve de heer Spiekhout daarnaar kunnen verwijzen. Hij 'ikan de algemene beschouwingen van de laatste jaren Imisschien nog wel eens op dat punt nalezen. Ik kan mij voorstellen, dat de heer Spiekhout tot dit soort ideeën komt, wanneer hij zijn lectuur beperkt tot het boekwerk „De weg naar de vrijheid". Ik zou hem, als ik dan van mijn kant ook weer een advies mag geven, de ïaad willen geven om zijn bibliotheek min of meer uit te breiden en ook eens iets anders te gaan lezen. Ik kan hem zelfs nog een tip geven, zoals hij mij een tip gegeven heeft. U weet, dat men zo langzamerhand ook kennis heeft gekregen van de wetboeken van Hamurabi. Die dateren dan wel niet van 100 jaar geleden, maar van enige duizenden jaren voor Chris tus. Als hij die dingen eens zou lezen, dan zou hij zien, dat distributie en prijsbeheersing voor dagelijkse le vensbehoeften ook in die wetten te vinden waren. Dat gene wat dus op het ogenblik bij de heer Spiekhout als up to date geldt, is toch bepaald wel uit een heel Oude doos. ik zou, voordat ik kom aan alle andere opmerkingen die ik toch graag ook nog zou willen beantwoorden, nog een enkele opmerking willen maken over de motie van de heer Spiekhout. Ik begrijp dit niet helemaal. Ik kan in de eerstvolgende fractievergadering dus inlich tingen verwachten, maar ik zou op dit moment nog wel iets willen zeggen. Ik begrijp om te beginnen niet goed, welk oogmerk de heer Spiekhout, die helemaal niet aan verkiezingen denkt, dan met deze motie heeft. Hij wil die motie ter kennis brengen van een lichaam, van een orgaan, een bestuurscollege zal ik maar zeg gen (om in het straatje van de heer De Jong te ko men), waarvan hij zegt: Dat is nou net precies een orgaan, dat alle moties naast zich neerlegt. (Gelach) Welke zin die motie kan hebben, begrijp ik niet goed. Een andere kwestie is deze, dat de heer Spiekhout eigenlijk in die motie zou willen zeggen: Meneer de Minister, je bouwt veel te veel vrije woningen naast woningwetwoningen; dat moet veranderen. Maar hoe wil de heer Spiekhout dat nu eigenlijk dan wel heb ben? Hij zegt: Voor de welgestelden is er geen woning probleem; dat mag zo zijn, maar een feit is, dat op het ogenblik de Wethouder zal het met spijt moeten be amen alle mogelijke woningwetwoningen bewoond worden door mensen, die, wat hun inkomen betreft, toch werkelijk niet nodig hebben, dat hun uit de pu blieke middelen waar iedereen aan bijdraagt, voortdu rend subsidie op dat wonen wordt gegeven. De heer Spiekhout zal het met mij eens zijn, dat zelfs degenen, die welgesteld zijn of min of meer welgesteld zijn, er gens moeten wonen. Als er nu alleen maar woningwet- 29 woningen gebouwd zouden worden, blijkbaar het ideaal, dat de heer Spiekhout voor ogen staat, dan zouden al de mensen voor wie dat niet nodig is, moeten wonen in woningwetwoningen en dus elke week de nodige subsidie op hun huurbedrag ontvangen. Wordt daaren tegen de vrije sector uitgebreid, dan zullen deze men sen, hoop ik, in die vrije sector komen te wonen, waar dus geen subsidie gegeven wordt. En door die opschui ving komen de woningen, die met subsidie gebouwd worden, beschikbaar voor diegenen, voor wie dat nodig zou zijn. Ik zie nog steeds als ideaal, dat de woning wetwoningen een uitzondering gaan vormen in het normale bouwprogramma en dat die er alleen zullen zijn voor diegenen, voor wie uitzonderlijke maatregelen nodig zijn, maar dat het normaal zal zijn, dat iemand zijn eigen huur kan betalen. Zo ver moeten we het zien te brengen. Ik geloof, dat ik nu enige andere punten :nag aan stippen. Ik heb op mijn lijstje in de eerste plaats staan de heer Santema en de opmerkingen die hij gemaakt heeft, o.a. op het stuk van recreatie, waar hij met mij helemaal van mening verschilde. Hij zegt: Er zijn ook nog tal van mensen, die graag naar een greideland- schap kijken. Er zullen inderdaad wel enkele van die mensen zijn, en ik zou dus kunnen volstaan met daar op te reageren, zoals de heer Santema reageert op de antwoorden die door Uw College gegeven zijn in de mem.v.a., en kunnen zeggen: Soa. (Gelach.) Toch vraag ik me af, of de mening van de heer Santema wel veel weerklank zou vinden, want het kijken naar de greiden komt toch in het algemeen neer op het kij ken naar een bordje, waarop staat: „Verboden toe gang, art. 461 Wetboek van Strafrecht". En verder niets. Bovendien houd je het verkeer maar op, als je op de weg naar de koeien staat te kijken. Het is na tuurlijk voor iemand die zijn leven lang in de greiden doorbrengt, zeker een minder opwekkend gezicht om steeds maar naar die greiden te moeten zien dan voor een vreemdeling, die nog nooit gezien heeft, dat gras groen is. Voor diegene is het natuurlijk een aardige af wisseling. Maar ik geloof, dat het voor het overgrote deel van de Leeuwarders beter is, wanneer we voor recreatieplannen meer zoeken in de richting, waarin ook het College het zoekt. De heer Tiekstra is het in het algemeen, geloof ik, wel eens met de uitvoering van plannen, maar wijst op het struikelblok van de financiering. Ja, ik erken die moeilijkheid, ik heb dat zostraks ook al gezegd en ik kom daar aanstonds nog even op terug, als ik met de heer Van der Schaaf bezig zal zijn. (Gelach) Ik meen een klein verschil in accent ontdekt te heb ben tussen de heren Tiekstra en Van der Schaaf (hoe wel dit College er zo eensgezind uitziet, dat het haast niet denkbaar is) op het punt van de kunstijsbaan. Ik wist niet, dat er al particulieren mee bezig geweest waren. Ik lees tenslotte alleen maar de Leeuwarder Courant en nog een paar kranten en ik heb dus gezien, dat daar een opmerking over gemaakt is. Ik verheug me ondertussen over de welwillendheid, waarmee de Wethouder van Financiën op dit punt eventuele initia tieven tegemoet ziet. Ik zou me dus kunnen voorstel len, dat, wanneer en dat kan misschien met een beetje medewerking van de pers nog wel gebeuren wat reclame gemaakt zou worden, wanneer er eens een actiecomité zou komen, de burgerij eens wat geld bij elkaar zou brengen en men zou zeggen: Dit is dé gelegenheid, het moest dan toch maar wezen, zo'n initiatief bij deze Wethouder althans een warm onthaal zou vinden en misschien de Wethouder van Openbare Werken nog wel bereid zou vinden om te kijken, of er voor de bodewagens nog een ander hoekje beschikbaar is. Het idee is niet van mij. Als ik het op het ogenblik hier ventileer, dan is dat plagiaat; ik ontleen het dus aan de ingezonden stukken in de Leeuwarder Courant, die vanavond, zoals ik heb mogen constateren, al ad hesie van elders gekregen hebben. De Wethouder van Openbare Werken heeft ons een aantal cijfers gegeven over wat in aanbouw is en daar bij de percentages van de verschillende sectoren. Ik heb die cijfers trachten te volgen, maar ik heb dat natuur lijk niet zo voor mij. Ik heb ook geen behoefte daar op dit moment commentaar op te leveren. Ik heb alleen geconstateerd, dat de Wethouder na de diner-pauze een idee heeft geopperd over een wijziging van de W 'r\#

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1962 | | pagina 15