'«91 30 Huurwet, een idee, dat overigens niet zo nieuw is, want deze Wethouder heeft het vele jaren geleden ook al eens geopperd, meen ik. (De heer Van der Schaaf: Het is nog niet uitgevoerd door de Kamer.) Naar mijn idee blijkt uit dit voorstel toch niet de wijsheid, die de Wethouder hoopte te zullen opdoen in de diner-pauze, want ik geloof inderdaad niet, dat dit voorstel een ef fectieve manier is om enige moeilijkheid op te lossen op dit punt. Ik geloof ik mag dat herhalen dat wij uit deze misère niet vandaan komen, voordat in derdaad prijsbeheersing en distributie zijn opgeheven. Ik meen, dat wij, wanneer we kijken naar landen als Frankrijk en Oostenrijk, waar men al veel langer met dit bijltje hakt en al veel langer een prijsbeheersing en andere dingen op het punt van de woningen kent, toch zeer aanschouwelijk ziet, welke moeilijkheden dat tot in lengte van jaren blijft opleveren. Wij hebben deze problemen toch eigenlijk nooit eerder gekend. Wij zijn nu van 1946 af 1945 behoeven we niet mee te reke nen tot 1962 toe bezig door centrale planning de woningnood te lenigen. We kunnen toch niet zeggen, dat dit een groot succes is geweest. We zitten nu nog steeds met woningnood en nog steeds moeten we zeg gen: dit is eigenlijk toch volksvijand no. 1. Dat was een tijdlang een populaire uitdrukking. We zeggen dit al niet eens meer; we hebben bijkans de moed opgege ven, dat we deze vijand nog ooit kwijtraken. Maar ik geloof, dat we toch wel mogen uitspreken, dat we hier een keer af moeten, dat het systeem, dat tot nu toe gevolgd is, bepaald niet bevredigend heeft gefunctio neerd. Wat de riolering betreft, ben ik bereid met de Wet houder het tempo te betreuren. Ik wil ook wel het ver zoek van de Provincie inwilligen, om opnieuw de kwes tie van de persleiding te bekijken. Die brengt enige vertraging mee, maar als we het gehele verloop van zaken aanschouwen, dan geloof ik, dat eventuele ver traging, hieruit voortvloeiende, ook niet meer zo zwaar geteld behoeft te worden. Want als de riolering ergens door gekenmerkt wordt, dan is het door de traagheid, waarmee dit probleem naar een oplossing tast. We komen eigenlijk geen stap verder, al wil ik aannemen, dat er aan de ene kant technische en aan de andere kant financiële problemen zijn. De Wethouder kan heel gemakkelijk zeggen: Hoelang heeft de heer Van der Veen eigenlijk nagedacht over de voorslagen die hij doet? Daarop wil ik antwoorden: Het ligt in de eerste plaats niet op de weg van de Raad om de middelen te zoeken. Het College is het orgaan, dat met dit soort dingen belast is, dat het apparaat er voor heeft en dat met plannen kan komen. Ik zou dus de vraag willen stellen: Hoelang heeft de Wethouder erover gedacht? Ik mag aannemen, dat het College, zolang deze Wet houder er deel van uitmaakt en ook al voordat deze Wethouder er deel van uitmaakte, over dit probleem ge dacht heeft. Ik mag wel aannemen, dat hier van de twintiger jaren af over gedacht is en al dat denken van tientallen jaren van het College heeft het probleem nog niet tot een oplossing gebracht. Ik kan mij eigen lijk voorstellen, dat de Raad er op dit moment behoefte aan heeft om te zeggen, dat dit niet meer te accepte ren valt. Dit is nu langzamerhand in zo'n stadium, dat we er genoeg van hebben. We horen nu verhalen over die hele kleine beetjes ziektekiemen, pathogene bacte riën, die daar nog in dat water zouden zitten op punt zus en op punt zo, maar mijnheer de Voorzitter, ons interesseert op dit moment meer het veelvoud van die ziektekiemen, die we dagelijks open en bloot door onze grachten zien zwemmen. Hier moet een eind aan komen en het is dus tijd, dat het jarenlange nadenken van de Wethouder vrucht gaat dragen. Ik heb geen bezwaar voor de uitvoering van het werk te lenen en ik ben bereid alle mogelijke lasten die daaraan vast zitten, dan maar op onze schouders te nemen. Boven dien zullen wij elk jaar, dat wij deze zaak uitstellen, met grotere lasten komen te zitten. Wanneer U ziet wat dit plan vroeger gekost zou moeten hebben, dan bent U het met mij eens, dat het alleen elk jaar duur der kan worden. Helaas moeten wij ook constateren, dat de politiek, zoals die op het ogenblik bedreven wordt, nog steeds jaar in jaar uit een munt meebrengt, die zwakker wordt. We mogen er dus rekening mee houden, dat de gelden, die we op dit moment hier voor zouden uitgeven, straks een minder grote last blijken dan we op dit moment zouden kunnen voor zien. Wat het zwaarst is, moet inderdaad het zwaarst wegen. Ik geloof, dat dit een bijzonder zwaarwichtig probleem is en ik hoop toch werkelijk, dat het niet tot in lengte van jaren het hoofdpunt van onze grieven behoeft te blijven. De eenvormigheid waar we het over gehad hebben, j is nu eenmaal eigen aan elk bouwen van grote com-1 plexen. Ik heb deze wijze van bouwen gesteld tegen over het individuele bouwen, zoals dat vroeger ge- schiedde in een stad. Ik ben het met het College eens, j dat B. en W. kunnen streven naar variatie, maar dat 1 wij, zolang het systeem blijft, dat zoveel mogelijk in het kader van de Woningwet moet worden gebouwd, J vast blijven zitten aan grote complexen, en dus heb ben we te accepteren, dat onze stad gaat lijken op alle I mogelijke steden, die allemaal met dezelfde problenen zitten. Wij kunnen proberen zo goed mogelijk te roeien met de riemen die we hebben, maar de ruimte is bij-1 zonder gering. Ik maak daar het College niet een ver wijt van. Dat heb ik zostraks ook niet gedaan. Ik pro beer alleen het College ervan te doordringen, dat het I streven naar de grootst mogelijke variatie van bel: ng is. Ik probeer te voorkomen, dat wij, als wij ooit in een normale toestand terugkeren een toestand die dus in mijn ogen en, naar ik meen, in die van een groot deel van ons volk, normaal is en waarin minder over heidsbemoeienis van node is met de woningbouw zullen blijken te zitten met woningen, die te weinig differentiatie vertonen, met een te gering assortiment aan woningen, met de moeilijkheden die daar uit kun nen voortvloeien. U, mijnheer de Voorzitter, hebt, meen ik, veronder steld, dat ik mij ook bezig gehouden zou hebben met de verhouding RaadCollege van B. en W. Ik ben mij eerlijk gezegd niet bewust, dat ik tot die verondersiel- ling in eerste instantie aanleiding gegeven heb, maar nu ik op deze manier bij deze zaak betrokken ben, wil ik toch wel graag zeggen, dat ik het in hoofdzaak eens ben met de uiteenzetting, die door U hierover is gegeven. Ik heb groot respect voor de Gemeentewet van Thorbecke, die zo elastisch is gebleken, dat zij de ontwikkeling van meer dan een eeuw heeft kunnen bijhouden. Dat is een staaltje wetgeving geweest, waar de latere wetgever, zoals wij tot onze spijt moeien constateren, niet aan kan tippen. Het is inderdaad zo ik ben dat met de heer De Jong eens dat de Raad aan het hoofd van de Ge meente staat, maar het is ook zo, dat de Raad n et beschikt over de apparatuur die nodig is om uitvoe rend iets te doen. De Raad moet nu eenmaal steunen op het College. Het College is niet het hoofd van de Gemeente; het College is wel het dagelijks bestuur van de Gemeente en de positie, die het College inneemt, is nu eenmaal zo, dat het zwaartepunt bij dat College ligt. Wanneer wij kritiek oefenen ik geloof, dat wij redelijk gematigd zijn in onze kritiek dan is het inderdaad een kritiek, die U terug kunt wijzen naar de Raad zelf, maar helemaal gaat dat natuurlijk ook weer niet op. Ik meen, dat het belang van het behan delen van de begroting en het houden ook van algemene beschouwingen en van besprekingen bij de punten is, dat de Raad de gelegenheid krijgt om zijn stemming, zijn mening, zijn indrukken, te vertol ken, en ook wensen te kennen te geven. En die in drukken en wensen kunnen het College aanleiding ge-| ven om straks daarmee te handelen in een bepaalde richting. Ik kan mij voorstellen, dat de heer De Jong er voor voelt, dat intern in het College de werkzaam heden zo verdeeld worden, dat de afzonderlijke wet houders in grote mate eigen mogelijkheden bezitten, zodat het College als geheel niet in finesses behoeft te treden. Maar ik geloof, dat het niet juist zou zijn, wanneer de Raad op dat punt enige aanwijzing aan het College zou geven, omdat ik er van overtuigd ben, dat de wijze, waarop het College zijn eigen werkzaamheden wil verdelen en zijn interne bezigheden wil inrichten, een zaak is, die alleen het College zelf aangaat. Ik meen, dat de Raad verstandig doet om daar buiten te blijven. Het kan zijn, dat de Raad op verschillende punten kritiek oefent die niet door het College als juist of rechtvaardig wordt ondervonden, maar de Raad be schikt uiteraard niet over alle mogelijke exacte ge gevens. Bovendien worden de mening en de indruk an de Raad gevormd door een totaal van impondera- ilia, die zich eigenlijk niet goed onder woorden laten Brengen. T Dat. geldt ook voor de verhouding van burgerij tot Gemeentebestuur. Men weet soms niet, waaraan het Eet, dat in die verhouding het niet-helemaal-op-elkaar- [§m speeld-zijn voorkomt. Het kan ook heel goed mo gelijk zijn, dat een College of een lid van een College ;b: nder veel goed werk doet en toch er voor wordt an gezien, dat het tekort schiet. Het omgekeerde is ok mogelijk; het is ook mogelijk, dat het College of m lid van het College geldt als een bijzonder goed, utlig, produktief, snel College of lid van het College, onder dat er reëel veel reden voor is. De schijn is iet altijd gelijk aan het wezen van de dingen en het s nu eenmaal zo, dat de een zich kan permitteren wat u.e ander zich niet kan permitteren. Het is met een fin:!.-boel dingen zo: Quod licet Jovi non licet bovi. Om gnet de heer Santema te spreken: It skeelt in bult, jhwa it docht. Men kan zeggen: De een kan een koe {stelen en de andere mag nog niet over het hek zien. e een heeft nu eenmaal hoe moet ik het zeggen - jeen andere relatie met z'n omgeving hetzij de Raad, p. de burgerij dan de ander. Wij kunnen dit mi» L allemaal precies bekijken. Toch geloof ik, dat het goed is, dat wij eens in het jaar de gelegenheid krijgen O: even ons hart te luchten. Wanneer inderdaad de J; d van mening zou zijn, dat het College zo tekort si dat we daar niet meer mee kunnen werken, dan 'zou de Raad zich nader moeten beraden om te zien [wat er dan gebeuren moet. Op dit ogenblik is het zo, [d we eigenlijk alleen maar de heren willen „oan- f je' of hoe moet ik dat zeggen, mijnheer San- itema om te werken in de richting, die de Raad fgraag zou zien. Ik wil niet terugkomen op het tempo, waarin de be- jgroting klaargekomen is. Ik kan echt niet beoordelen zijn nogal wat gemeenten in den lande hoe- v gemeenten de begroting wèl behandeld hebben en hoeveel niet. De Voorzitter heeft zostraks gezegd, d wij geen slecht figuur slaan. In ieder geval zijn we fbar laat. De mensen van andere gemeenten, die ik ge- j sproken heb ik moet het tot mijn spijt zeggen zijn allemaal eerder geweest dan Leeuwarden. Het kan zi dat ik toevallig een andere selectie getroffen heb dan U; ik weet dat niet. Ik wil mij ook graag aanslui ten bij de lof voor de afdeling Financiën, maar ik zou to< li ook wel prijs stellen op een afdeling Financiën, die dan, wat mij betreft, zodanig zou moeten zijn uit gerust, dat toch die begroting wel eerder kon afkomen, 1 wel ik begrip heb voor het feit, dat er alle moge lijke dingen zijn, die de Gemeente, het College en de afdeling Financiën ook niet in de hand hebben en die ei oe medewerken, dat het allemaal laat wordt. Het maandblad de Leeuwarder Gemeenschap is dus geen maandelijkse apologie van B. en W. Ik neem daar - ag nota van. Ik heb het ook nooit gedacht, alleen, ik kan mij voorstellen, dat de buitenwacht wel eens een beetje die indruk krijgt en het lijkt mij toe, dat de combinatie van functies die de hoofdredacteur van dit blad heeft, aanleiding tot die veronderstelling geeft. M inneer iemand aan de ene kant voorlichtingsamb tenaar van de gemeente en aan de andere kant hoofd redacteur van een orgaan is, dat ook voorlichting geeft, clan zou het mij toch wel bijzonder verbazen, wanneer in dat orgaan voorlichting gegeven zou worden, die er eigenlijk op neer zou komen, dat die gemeente eens goed a faire zou worden genomen. Ik veronderstel van te voren, dat de voorlichting in zo'n blad toch wel voorlichting zal zijn, die de gemeente bepaald niet on welgevallig is. Ik maak daar verder geen grief van. ik heb er ook niet over gesproken. Er is zostraks over gesproken en ik wil er dan ook het mijne toe doen. Wat het ziekenhuis betreft, heb ik het zo gezegd, dat ik de indruk heb, dat er argwaan is bij een deel van onze burgerij en dat het een goed ding zou zijn, wanneer die argwaan uit de weg geruimd werd. En ik geloof, dat het, als we nagaan, wat wij zelf beleefd hebben in deze kwestie, nu niet zo verschrikkelijk ver gezocht is te zeggen, dat een van nature wantrouwen de ziel niet door de gang van zaken van zijn argwaan afgekomen is. Nu vermeldt het sectierapport: Een lid vroeg, hoe vaak de Commissie van deskundigen voor het nieuwe ziekenhuis heeft vergaderd en of de com 31 missie wel contact met de architect heeft opgenomen. Het antwoord luidt, dat de directeur van de dienst afzonderlijk en gezamenlijk geregeld overleg heeft ge pleegd. Dat is alles. U hebt, zegt U, niet nodig gevon den te informeren, wat er nu precies gebeurd is en hoe vaak het gebeurd is. Ik heb de indruk, dat op dit moment de zaak goed marcheert. Ik geloof, dat er in de periode, liggende tussen het aanbieden van de aan biedingsbrief en het behandelen van de begroting, een radicale verandering gekomen is, en dat nu inderdaad de zaak voortgang heeft. Maar als ik goed geïnfor meerd ben en dat ben ik, U kunt niet zeggen, dat ik het niet ben, want U hebt er niet naar geïnformeerd dan is die deskundigencommissie eenmaal bij elkaar geweest en om dat nu geregeld overleg te noemen, gaat toch wel wat te ver, want die regelmaat is naar mijn mening geen regelmaat. Ik vind dat weinig in die gehele periode. Ik had mij dat anders voorgesteld. Ik had mij ook voorgesteld, dat de architect er direct bij betrokken zou zijn geweest om mee te werken tot het opstellen van een bouwprogramma, waar inderdaad al les mee moet beginnen. Nogmaals, op dit moment loopt het goed en ik heb er persoonlijk ook wel ver trouwen in, dat van nu af de zaak verder behoorlijk voortgang zal hebben. Maar wanneer mijn informaties juist zouden zijn, dan is toch nogal wat tijd verloren gegaan en ik geloof, dat wij juist met het ziekenhuis toch al te veel tijd hebben laten verloren gaan. We hebben vroeger deze zaak altijd uitgesteld, omdat wij wachtten op een provinciaal ziekenhuisrapport. Dat is ook wel gekomen, maar dat rapport heeft ons geen deugd gedaan. Dat is alleen maar tot de conclusie ge komen, dat het voor degenen die verder van de stad af wonen, bijzonder gemakkelijk zou zijn, als het zie kenhuis bij hen ter plaatse zou worden gebouwd en dat is dan ook gebeurd, in alle mogelijke hoeken van de provincie. Nu is het mogelijk, dat wij de gelegen heid zouden krijgen om het aantal bedden, dat wij hier langzamerhand aan kant moeten doen, te ver vangen door een ander aantal bedden. Maar dan zitten we met een betrekkelijk klein ziekenhuis. En ik heb de indruk, dat wij juist een groot ziekenhuis er bij zouden moeten hebben om mèt de ziekenhuizen, die wij in de stad reeds hebben, voldoende areaal op te leveren om daar al die specialisten bij onder te brengen die wij nodig zouden hebben om hier een werkelijk modern centrum te houden. Wanneer wij die dingen te veel over de provincie versnipperen, dan is de mogelijk heid van super-specialisten op dit concentratiepunt uiteraard kleiner. En wanneer nu al die vertraging tot gevolg zou hebben, dat wij niet meer tot die top specialisten kunnen komen, dan ben ik bang, dat wij te veel tijd voorbij hebben laten gaan en ik zou dat betreuren, ook voor het platteland van de provincie Friesland. Ik begrijp, dat U het verwijt van traagheid eigenlijk is het een verwijt van niet voldoende tem po, niet voldoende voortvarendheid geweest; traagheid klinkt zoveel onvriendelijker niet kunt waarderen. Ik geef toe, dat er alle mogelijke moeilijkheden zijn, die een vlotte gang van zaken in de weg staan. Ik be grijp, dat het werk van het College ook één grote wor steling is om te trachten datgene te bereiken, wat het zou willen bereiken, maar dat het alle mogelijke soor ten van hindernissen moet overwinnen. Dat begrijp ik en ik aanvaard dat ook. Alleen komt de gedachte op, dat het tempo hier op sommige punten te wensen over laat. Ik heb, meen ik, genoemd het tempo van de rio lering, het tempo van het ziekenhuis en er zijn meer dingen, waar wij lang over gesproken hebben wij hebben het vroeger al eens over tunnels gehad enfin, er zijn alle mogelijke dingen. Ik begrijp heel goed, dat het moeilijke problemen zijn, maar dan be rust dus een dergelijke uiting op een vage indruk, die ik ook bepaald niet nader kan adstrueren. Ik ver wacht niet van het College, dat het zal zeggen: Jullie hebt gelijk; ons tempo is onvoldoende. Ik ben er van overtuigd, dat de heren in gemoede menen alles te doen, wat er gedaan kan worden. Toch is het de vraag, of wij, door welke omstandigheid dan ook, niet achter gaan lopen. Wij komen misschien wel mee, maar ik hoop, dat het College er in zal slagen het idee, dat hier het tempo onvoldoende zou zijn. weg te nemen. Ik hoop, dat dit ook op het punt van de riolering het geval zal zijn. Ik geloof, dat wij met dit punt ik

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1962 | | pagina 16