<C- ~f
Verslag van de handelingen van de Gemeenteraad van Leeuwarden van woensdag 7 en donderdag 8 maart 1962
R
AADSVERGADERING
ran woensdag 7 en donderdag 8 maart 1962
Op 7 maart
Aanwezig: 36 leden.
Afwezig: de heer Bootsma.
Voorzitter: de heer Mr. A. A. M. van der Meulen,
burgemeester.
Te behandelen punten:
1. Goedkeuring van de begroting van inkomsten en
uitgaven voor het jaar 1962 van:
a. de gemeentelijke instelling voor Maatschappelijk
Hulpbetoon;
b. het Nieuwe Stadsweeshuis;
c. de Stichting Volkscrediet.
2. Vaststelling van de begrotingen der gemeentelijke
takken van dienst, van de begroting van de „Leeuwar
der Sportstichting" en van de begroting der Gemeente
oor het jaar 1962
(bijl. nos. 386 (van 1961) en 70).
De Voorzitter: Ik open deze vergadering en heb U
allereerst de mededeling te doen, dat de heer Bootsma,
lid van uw Raad, bericht van verhindering heeft ge
tuurd om deze vergadering en eventueel, zoals hij
Schrijft, de daarop volgende vergadering bij te wonen.
In de tweede plaats zou ik graag de aandacht van
de Raad willen vragen voor het feit, dat de eerste
woensdag in maart is geproclameerd tot de Dag van
Europa. De gemeente Leeuwarden heeft weliswaar
geen rechtstreeks belang bij de éénwording van Europa
en er bestaat dus ook voor Uw Raad in dat opzicht
eehtstreeks geen taak, maar ik geloof, dat U toch
evenzeer als ik van mening zult zijn, dat die éénwor
ding indirect stellig van bijzonder groot belang is, ook
voor de gemeente Leeuwarden en haar inwoners en
dan ook ten volle de belangstelling van Uw Raad
waard is. Nu is het hier en op dit ogenblik niet de
plaats en de gelegenheid om uitvoerig bij deze belang
wekkende ontwikkeling stil te staan, maar ik geloof,
dat de Raad mijn mening wel zal delen, dat de Dag
van Europa wel waard is om er zij het hier dan
kort bij stil te staan. De Raad zal ook ongetwijfeld
instemmen met de maatregel die het Gemeentebestuur
heeft genomen om aan de burgerij blijk te geven van
het medeleven van de gemeente Leeuwarden met deze
dag door de Europavlag op de Oldehove te doen plaat
sen.
Van dit punt afstappende, stel ik nu aan de orde:
Punt la.
De heer Beuving: Ik zou in het algemeen iets willen
zeggen. Het antwoord van het College op de vragen,
gesteld in de sectie, geeft de indruk, dat het bestuur
van deze dienst alleeen de uitvoerende macht heeft,
waarop de Gemeenteraad geen enkele invloed kan uit
oefenen. De uitoefening van de taken van M. H. zou
m.i. echter direct onder de verantwoordelijkheid van
deze Raad moeten staan. Door een artikel in de Leeu
warder Courant werd onze burgerij geconfronteerd met
de ellende van een deel van onze stadsbevolking. Alle
welvaart ten spijt, aldus dit artikel, heerst in honder
den gezinnen in Leeuwarden nog armoede. Met cijfers
werd aangegeven het aantal gevallen, n.l. 335 A.O.W.-
trekkers en honderden anderen, die direct van deze
dienst een aanvullende steun ontvangen. De betrouw
baarheid van dit artikel is buiten twijfel, want de ge
gevens zijn afkomstig van de directeur van de dienst
van Sociale Zaken. Deze mensen moeten rondkomen
van een bedrag, dat veelal ligt onder het minimum,
aangegeven door het Centraal Bureau voor de Sta
tistiek, geldende voor een 3e klas gemeente. Dit moet
volgens mij toch wel tot ons spreken. De normen, door
deze dienst gehanteerd, zijn niet afgestemd op de mi
nimum-uitgaven voor de aanschaffing van het aller-
nodigste.
Ook nu het bestuur van M. H. door de Raad wordt
gekozen, is nog de Raad verantwoordelijk voor de
gang van zaken.
Wanneer er tussen de Raad en het bestuur van deze
instelling geen overleg kan plaatsvinden, dat kan lei
den tot verhoging van uitkeringen die tenminste de
armoede buiten de deur houden, dan zal het m.i. dien
stig kunnen zijn deze dienst onder de directe verant
woordelijkheid van het Gemeentebestuur te stellen.
Dan zou de Raad tenminste competent zijn maatrege
len te treffen en beslissingen te nemen, die de schande
van armoede in ons land van welvaart opheffen.
De heer Vellenga (weth.): Ik geloof, dat de heer
Beuving in het laatst iets heeft gezegd, waarmee hij
eigenlijk terugkomt op datgene, waarmee hij begonnen
is: Welk orgaan is competent op het terrein, waar het
hier over gaat? Nu moet men dus goed onderscheiden:
Er is een dienst voor Sociale Zaken, die rechtstreeks
ressorteert onder het College van B. en W., maar jaren
geleden heeft de Gemeenteraad van Leeuwarden de
uitvoering van de Armenwet opgedragen aan de ge
meentelijke instelling voor Maatschappelijk Hulpbetoon.
Dat betekent, dat deze instelling en in casu haar be
stuur, geadviseerd door de dienst van Sociale Zaken,
autonoom is op het terrein van de uitvoering van de
Armenwet. Dat is jaar en dag hier zo geweest en wat
dat betreft, is er dus dit jaar niets veranderd bij vorige
jaren. Dat in de eerste plaats. Dit bestuur maakt dus
ook de normen uit, die men hanteert bij het toepassen
van de Armenwet. Dat bestuur doet dat, na adviezen
ingewonnen te hebben bij provinciale en landelijke or
ganen op dit gebied, die op een bepaalde wijze tot de
samenstelling van deze normen komen, waarbij men zo
behoedzaam mogelijk probeert na te gaan wat, zoals u
dat genoemd hebt, de minimumnormen voor het levens
onderhoud zijn. Daar houdt men zich aan vast en daar
richt men zich op. Daar speelt nog een ander ding bij,
n.l. dat er ook altijd een bepaalde verhouding moet zijn
tussen de uitkeringen ingevolge de Armenwet en de
bodem van de sociale voorzieningen, in andere sectoren
getroffen. M.a.w. de Gemeenteraad van Leeuwarden
stelt een begroting vast en met die begroting werkt
het bestuur van Maatschappelijk Hulpbetoon. Wanneer
de heer Beuving nu hier zegt, dat er desondanks nog
armoede wordt geleden in Leeuwarden en ook in Ne
derland, dan zal iedereen in deze raadszaal dat ook
stellig met hem eens zijn. Het gaat er dus alleen maar
om, hoe men in de bestaande verhoudingen en met de
bestaande financiële mogelijkheden die armoede zo
goed mogelijk kan lenigen. Het bewuste krantenartikel
is gepubliceerd niet door de directeur van Sociale Za
ken, maar door de betrokken redactie, nadat men deze
directeur een interview had afgenomen om zijn inzicht
te kennen en om enigermate geïnformeerd te zijn om
trent de nood op dit gebied in onze stad. Van dat in
terview hebt U de weerslag gevonden in het door U
bedoelde artikel.
Voorts nog dit: Wanneer hier in de Raad bepaalde
inzichten zouden leven, zijn er natuurlijk altijd moge
lijkheden die via B. en W. of anderszins te laten door
klinken in het bestuur van de gemeentelijke instelling
voor Maatschappelijk Hulpbetoon. Het is dus echt niet
zo, dat dit bestuur in een ivoren toren zou tronen, zich
niets van dergelijke inzichten zou behoeven aan te
trekken en dit alles maar naast zich zou kunnen neer
leggen, hoewel het naast zich neerleggen van anderer
oordeel tegenwoordig wel in de mode schijnt te komen.
In dit geval is het dus echt wel mogelijk, dat bepaalde
inzichten toch hun weg vinden naar dit bestuur.
En dan kan ik U tenslotte wel meedelen, dat alle
bestuursleden van de gemeentelijke instelling voor
Maatschappelijk Hulpbetoon beter dan wie ook en
waarschijnlijk ook dan de heer Beuving, op de hoogte
zijn met de tekorten en onvolkomenheden op dit ge
bied en dat dit bestuur, waar enigszins mogelijk, actief
zal zijn om te proberen op dit punt te doen wat er ge
daan kan worden.