I m i Tl 53 42 merke, dat ik foar in great diel fan it tiidrek, dat ik riedslid bin, ek lid west haw fan dizze kommisje en dat wy yn kommisje-gearkomsten ek wolris sein hawwe, dat it altyd sa spitich west hat, dat de reserves fan de winsten, dy't yn't earstoan noch oanwêzich wiene, stoart binne yn de algemiene kas en net reservearre binne foar it Slachthüs allinnich. Ik wit ek, bygelyks, dat yn dy tiid earnstich bisocht is troch de Wethalder ik mien, dat it de hear Tiekstra wie ek ris to sjen by oare slachthuzen en abattoirs, sels yn it büten- lan, en dat wy noch wol foto's hawn hawwe fan in nije ynrjochting. Dat is al wer hiel lang lyn en dat makket jin wol ris in bytsje üngerêst. Dêrom soe ik der ek nou wer op'en nij op oanstean wolle, dat de fornijing noch yn in net to fiere takomst ris realisearre wurdt, hwant wy kinne hjir dochs net mei trochgean. De hear Pols (weth.): Der is miskien efkes in for- keard bigryp tusken de hear Hartstra en my. Ik haw net sein, dat wy in min produkt öfleverje, mar dat de omstannichheden yn it Slachthüs min binne. Dat jow ik folslein ta en ik fyn it dêrom eigentlik net al to saeklik om mei hegere tariven to kommen, as men noch net sizze kin, dat it aensen better wurdt. De hear Santema hat sein: De plannen foar forbette- ring binne der al lang en nou wol ik my der net öf- meitsje mei to sizzen, dat de kans bistiet, dat aensen wer moderner boud wurdt. Mar oan hwat men ynder- tiid op de foto's sjoen hat en oan hwat men doe op forskate plakken yn it bütenlan sjoen hat oan nije techniken, is men nou yndied al wer foarby. Dei' wurdt nou al wer oan hiel oare systemen tocht as dy't men doe tapast hat. Dat hat men altyd yn in wrald, dy't hieltiten wer foroaret en him frij gau oanpast. As men eat klear hat, dan is men al wer efkes efter. Wy binne dus aensen miskien wol wer by. Hwat de nije plannen bitreft, de kommisje fan deskundigen fan de lanlike Foriening fan Slachthüsdirekteuren hat hjir forline wike west. Dy hat de tastan fan hjoed-de-dei bisjoen. Wy hawwe har de tekeningen sjen litten fan de situ- aesje, sa't dy neffens üs bitinken wêze moat en de kommisje foun dit wol in tige goede oplossing. De begroting van het Openbaar Slachthuis wordt z.h.st. overeenkomstig het voorstel van B. en W. vast gesteld. Aan de orde is de begroting van de Geneeskimdige- en Gezondheidsdienst. De Voorzitter: Ik zou van mijn kant allereerst nog even terug willen komen op de algemene beschouwingen van gisteravond, omdat de tijd toen ontbroken heeft van mijn kant nog in laatste instantie te antwoorden op enkele opmerkingen over de voorbereiding van de bouw van het nieuwe ziekenhuis en ik geloof, dat het goed is dat nu toch even te doen. De heer Van dei- Veen en de heer Santema heeft er ook iets over gezegd heeft zich bezwaard getoond over de gang van zaken bij de voorbereiding van de plannen. Hij heeft gemeend, dat in die voorbereiding op een zeker ogenblik een versnelling is gekomen. Zijn indruk dat weet ik wel zeker berust echter niet op voldoende gronden. Ik blijf van mening, dat de betrokken ge meentelijke functionaris in dezen van het begin af aan heeft gedaan wat van hem verwacht mocht worden. En tegen de bewering, dat het overleg met de com missie niet op de meest juiste en snelle wijze zou zijn gevoerd, zou ik eigenlijk een bewijs uit het ongerijmde willen aanvoeren. Dan had een van de leden-specialisten van die commissie, tevens raadslid, toch ongetwijfeld bij mij aangeklopt met zijn bezwaren daarover. Dat heeft hij niet gedaan en ik mag dus aannemen, dat ook dat raadslid mijn mening deelt. En dan hebben we het uit de eerste hand en zelfs heel dicht uit de buurt van de heer Van der Veen. Ook met de mening, dat door het niet snel genoeg gereed komen van een nieuw ziekenhuis veel voor de stad verloren zou zijn gegaan, ben ik het niet eens, omdat, zoals ik in eerste instantie al heb gezegd, de Gemeenteraad het door een garantie mogelijk heeft gemaakt, dat een aanzienlijke uitbrei ding van het Diakonessenhuis plaats vond, waar dus de ontwikkeling van het ziekenhuiswezen zich kon voort zetten. Het is van gemeentezijde toch ook nooit de be doeling geweest en dat is het nog niet een nieuw ziekenhuis te bouwen, dat van veel groter omvang zou zijn dan het bestaande, waar, om in de trant van dt woorden van de heer Van der Veen te spreken, alle mogelijke super-specialismen een onderdak gegeven kan worden. Bovendien is daarvoor geen medewerking van het Rijk verkregen. De Minister werkt alleen maar mee aan de vervanging van de bedden, die wegens veroudering enz. moeten verdwijnen. Dat is vooi de heer Santema dan aanleiding tot twijfel, of een nieuw ziekenhuis wel recht van bestaan heeft. Hij vreest n.l, dat het niet rendabel zou zijn of worden. Ik geloof, dat wij daar op dit moment niet uitvoerig van gedach ten over behoeven te wisselen. De tijd om dat te doen is daar, wanneer de plannen hier ter tafel komen en dan heeft de Raad dus alle gelegenheid zich af te vragen, of ze wel uitgevoerd zullen moeten worden of niet. De tijd om daarover een beslissing te nemen, ligt dus nog in de toekomst. Hiermee zou ik graag willen volstaan. De begroting van de Geneeskundige- en Gezond heidsdienst wordt z.h.st. overeenkomstig het voorsl van B. en W. vastgesteld. Aan de orde is de begroting van het Woningbedrijf, De heer BaltEr zijn in de sectie door enige leden H vragen gesteld over het late verschijnen van het jaar- I verslag 1958. Waar ligt dat aan? Ik ben geen specialist op dit gebied, maar ik kan me haast niet voorstellen, welke zin het eigenlijk nog heeft, dat wij in 1962 verslag krijgen over 1958. Ligt het late verschijnen H van die verslagen misschien aan de aanvankelijke on- derbezetting van de dienst, want ik meende uit het I personeelsoverzicht te hebben kunnen afleiden, dat het I aantal personeelsleden in die tijd is toegenomen van 331 tot 44. Ik zou toch wel even een inlichting willen hebben. De heer Pols (weth.): Deze vraag van de heer Balt, die ook in de sectie is gesteld, vind ik een beetje Ij opmerkelijk, want nu wij in 1962 het verslag aan de I raadsleden sturen van 1958, komt men pas tot de ont- dekking, dat men nog een paar verslagen mist. Men I had eigenlijk verleden jaar ook wel kunnen vragen: I Waar blijven de vorige verslagen De oorzaak van I deze achterstand is niet bij het personeel te zoeken. De zaak is deze: Het is bij het Woningbedrijf altijd de gewoonte geweest, dat de goedgekeurde rekening in I het verslag werd opgenomen. Bij andere bedrijven heeft I men dat eigenlijk wat laten schieten. Er is echter ook nog een andere oorzaak. Het Verificatiebureau, dat de periodieke controles moet verrichten, heeft daarin een achterstand door personeelsgebrek, want in 1960 heeft het de controle verricht van 1958 en het is op het ogenblik, in 1962, met 1959 bezig. Ik heb daarom met de directeur van het Woningbedrijf afgesproken, dat we nu alvast de jaarverslagen aan de raadsleden zul len sturen; dan kan men later altijd nog wel eens met I de goedgekeurde rekening komen. Dit zijn dus de moei lijkheden die men daar heeft gehad en ik wil U wel I eerlijk zeggen, dat ik eigenlijk de achterstand in dezen ook niet eerder heb ontdekt dan op het moment, dat dit verslag kwam. Wij zullen dus de andere verslagen al vrij spoedig kunnen verwachten, maar nog niet voorzien van de goedgekeurde rekeningen. De begroting van het Woningbedrijf wordt z.h.st., overeenkomstig het voorstel van B. en W., goedgekeurd. Aan de orde is de begroting van het Grondbedrijf. De heer K. J. de Jong: Ik heb in de sectie gevraagd een overzicht te verstrekken van de reserves die bij dit bedrijf belegd zijn en de mutaties daarvan in de laatste jaren. Als gevolg daarvan is bij de stukken een over zichtje overgelegd en daaruit blijkt, dat er een alge mene reserve is, die 31 december 1957 f833.283,63 be droeg en die per ultimo 1960 was opgeklommen tot f 1.141.708,48. Daarnaast was er nog een soort reserve door de meerwaarde bij uitgifte in erfpacht, die in die drie jaren van f 382.169,63 was opgelopen tot f 552.364,45. En de allereerste plaats zou ik graag de vraag willen stellen: Wat is eigenlijk de functie van deze reserves? ■foor het Grondbedrijf lijkt mij een reserve niet zo noodza kelijk als bijv. voor de Energiebedrijven en eventueel het Drenbaar Slachthuis, die meer in de commerciële sfeer keen. Het Grondbedrijf kent geen conjuncture schom melingen en heeft niet de risico's, die de andere nuts bedrijven hebben. In verband daarmee zou ik graag de V) mg in overweging geven, of wij ons ook eens moeten ezinnen op de reserves van dit bedrijf, zowel wat hun iinctie en hoogte, als de bestemming van het eventuele laccrès betreft. Moeten we dat laatste automatisch jaar op jaar maar toevoegen aan de bestaande reserves of urmen we dat eventueel besteden voor egalisatie van de [grondprijzen, om maar eens iets te noemen? Zit daar ik iets in? Ik heb ook gezien, dat het recreatiegebied Kleine Wielen over 1961 ten laste van dit budget [gebracht is. Is het de bedoeling de recreatieterreinen, pooi zover ze bij het Grondbedrijf behoren, straks ten laste van deze dienst te brengen? Dan zou die reserve jmsschien wel weer nut hebben. Dat zijn allemaal vra gen, die men bij het lezen van dit overzichtje zich zelf eens even stelt. Is dit daarom niet een zaak, waarvoor we als Raad de aandacht van het College mogen vra gen? Heeft het College hier zelf ook een mening over? [Of denken B. en W., dat het rustig door moet gaan zo- is het nu gaat, omdat dit wel tot tevredenheid stemt? [Ik zou daar wel eens iets meer van willen weten. De heer Heidinga: Ik heb in de sectie een vraag ge- I steld over het egaliseren van terreinen die lange I jaren onbebouwd blijven, en ik ben eigenlijk niet te reden over het antwoord. Dat luidt nl., dat dat in ver- band met de hoge kosten niet mogelijk is. Dat kan ik mij echt niet voorstellen. Ik wil één terrein met name noemen; dat ligt bij de Plataanschool, tussen de Pla taanstraat, de Larixstraat en de Dennenstraat. Het I ligt daar nu zeker vijf jaar en er staat 's winters 1 I nieter water op. Gedeeltelijk groeit er riet e.d. op. I Daar in de buurt is een slager, die last heeft van blau we muggen. Hij kan zijn zaak daar eigenlijk niet drij ven, doordat dit terrein zo ontzaglijk verwaarloosd is. Ik vind dat toch niet goed, want er behoeft m.i. niets I meer aan het terrein te gebeuren dan het vlak te schuiven. I De Gemeente zit heel vaak met haar toebehorende grond I verlegen, die zij ik weet het uit ervaring soms vaak niet eens van een bepaalde plaats wil meenemen. I Wat zou er nu op tegen zijn dergelijke terreinen ge- I woon tot de trottoirband op te vullen en ze vlak te I schuiven met een bulldozer? Verder zorgt de natuur I er wel voor; dan groeit er wel gras op. Maar over die I terreinen, zoals ze er nu liggen, hebben ook de hoofden van omliggende scholen veel klachten. Ik ben er deze winter apart een keer naar toe geweest en het was j fantastisch, zo'n modderballet! Er waren jongens die I tot het middel toe onder de klei zaten en dan de school in. (De heer Venema: Er is al een stuk bijge- holpen.) Ja, door de vele aandrang, die er uit de buurt j komt, gebeurt er in de loop van de jaren hier en daar wel eens wat aan. Ik gaf ook maar een voorbeeld. Wij wierpen bijv. in het eind van 1960 op het door mij bedoelde terrein een berg modder neer, die we lieten liggen tot midden 1961, zonder die uit te strijken. iStem: Een mooi recreatieterrein!). Ja, op de rand van de duinen! Ik acht dit niet juist. Wij hebben indertijd een post uitgetrokken van, ik meen, zo'n f 4.000,voor Opgeruimd staat netjes" ik weet het bedrag niet goed meer maar wij maken dat tot een aanfluiting. Van die actie bemerk je natuurlijk niets, alleen wat reclame. Op de terreinen van de gemeente, waar we die leuze in praktijk kunnen brengen, doen we het niet. En U kunt me niet wijsmaken, dat het om de kosten moet overgaan. Als er dan, zoals de heer De Jong zegt, ook nog grote reserves zijn, dan behoeft het na tuurlijk helemaal niet over te gaan. De heer Van der Schaaf weth.Over reserves zou ik het volgende willen zeggen. De bestemming hiervan heeft in de laatste tijd geen speciaal deel van de be moeiingen van het College uitgemaakt, in die zin, dat wij ons niet hebben beraden over de bestemming, die daaraan eventueel gegeven kan worden. En ik geloof, dat deze reserve toch ook in het bedrijf zelf nog wel een bepaalde functie heeft; deze bedroeg op 31 decem 43 ber 1957 f833.000,rond en ultimo 1960 f550.000, (De heer K. J. de Jong: Dat is een andere reserve.) Inderdaad. De reserve die U bedoelt, loopt langzamer hand op, maar het is niet gezegd, dat er in de ontwik keling niet eens een moment komt, dat er verliezen ontstaan. Ik geloof evenwel, dat deze reserve, gezien tegenover de grote kapitalen die verder toch nog in het Grondbedrijf aanwezig zijn, nu nog niet schreeuwt om een bestemming. Toch kan natuurlijk het ogenblik wel eens komen, dat we op deze reserve voor het een of andere doel zouden moeten terugtasten. Dat kan bijv. zijn voor het egaliseren van de grondkosten over verschillende uitbreidingsplannen in de stad. Dat is een gedachte, die naar mijn mening wel in overweging kan komen, hoewel ik me wel afvraag, of het soelaas dat we daar soms nodig hebben, hier wel helemaal uit kan komen. Niettemin lijkt het me dus nuttig, dat wij na overleg tussen het Grondbedrijf en de afdeling Fi nanciën en in het College deze zaak gaan bestuderen en ons eens bezinnen op de bestemming, die hier even tueel aan zou kunnen worden gegeven. Ik zou zo zon der meer niet willen stellen, dat we de recreatiekosten hieruit moeten betalen. We moeten allereerst zoeken naar een mogelijkheid om daarvoor Rijkssub sidie te krijgen. Dat neemt echter niet weg, dat men, als voor deze reserve ooit eens een bestemming zou moeten worden gezocht, dan ook, als dat verantwoord zou zijn, aan deze gelegenheden zou kunnen denken. De heer Heidinga spreekt over het egaliseren van de terreinen en anderzijds is gezegd, dat dit nogal wat kosten meebrengt. Nu is dat egaliseren op zich zelf nog niet zo verschrikkelijk kostbaar, maar de moeilijk heid is vaak wel, dat men beslist niet weet wanneer een braakliggend terreintje een bestemming zal krij gen. Van het terreintje aan de Plataanstraat bijv. is het helemaal niet zeker, of dat terrein vijf jaar of vier jaar of wellicht een half jaar zo zal liggen. Dat is juist de grote moeilijkheid. De heer Santema zegt: Misschien kan daar wel een speelweide van worden gemaakt, maar dan moet er drainage worden toegepast en dan moet het ook een beetje behoorlijk worden ingezaaid, wat dan eigenlijk toch een te kostbare tussenoplossing is. De kosten daarvan zouden bepaald niet verantwoord zijn. Als speelweide hebben deze terreintjes ook geen waarde, als ze niet een grasmat hebben en tege lijkertijd enigszins zijn gedraineerd. Het egaliseren valt nogal eens tegen en heeft bovendien nog een ander merkwaardig aspect en wel ditOok al ligt het terrein op hoogte en zou het gebruikt kunnen wor den voor jongens om daar te ravotten, dan ziet men toch het eigenaardige verschijnsel, dat Jan en alleman, of nee, niet Jan en alleman, maar meer degenen die bij bouwwerken en grondwerken zijn betrokken, daar puin, stof, riet, stro en alle mogelijke rommel van de trottoirs daarop schuift, om het maar kwijt te zijn. Dat is een bepaalde hebbelijkheid, die hier in de stad bestaat en natuurlijk ook wel elders. Het egaliseren zal dus niet het effect hebben dat wil ik hiermee betogen dat we overal nette terreintjes krijgen, om dat de burgerij of die Jan en alleman, die ik zonet noemde, ze toch weer gaan ontsieren. Het maken van kosten voor deze grond moet zoveel mogelijk worden bestreden, maar een geschikt terreintje waarvan we de zekerheid hebben, dat het geruime tijd niet zal wor den gebruikt, zou misschien nog eens een beetje ge ëgaliseerd kunnen worden. Ik ben er ook zeker van, dat de jongens daar holen in gaan graven en minia tuurheuveltjes op gaan maken. We moeten ons daar werkelijk niet al te veel van voorstellen. De heer Heidinga: Ik geloof wel, dat de Wethouder en ik het in grote lijnen eens zijn. Ik weet ook wel, dat er vaak veel vuil, grond e.d. op onbebouwde terreinen wordt gebracht, maar juist de manier waarop wij ze laten liggen, werkt dat ontzettend in de hand. Ik heb er vaak genoeg op gelet, dat men op terreinen die op ongeveer gelijke hoogte liggen als de straat, niet zo gemakkelijk rommel werpt, maar juist de terreinen die er onmogelijk uitzien, kiest men uit. Dat is werke lijk een verschrikking. Ik heb er vorig jaar nog aan gedacht bij de Julianalaan. Wat men daar stortte over de weg heen in de diepten aan de kant, was meer dan schandalig, maar die terreinen lagen ook zo'n ander halve meter te laag en iedereen brengt er maar wat

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1962 | | pagina 22