44 grond heen. De Gemeente doet het zelf ook en dan meent de burgerij, dat zij ook de vrijheid daartoe heeft. Maar ligt zo'n terrein op hoogte van de straat, dan ben ik er van overtuigd, dat het lang zo'n vaart niet loopt. De heer Yolbeda: Ik wil me graag aansluiten bij wat de heer Heidinga het laatst zei. Ik ben er ook van overtuigd, dat, wanneer men die terreintjes egaliseert en er iets aan doet, ze eigenlijk niet zo gauw gebruikt worden als opslagplaats van allerlei rommel. Ik heb dit een paar jaar geleden ook al eens bepleit. Wat daar bij het Europaplein ligt bijv. ik weet overigens wel, dat het particuliere bouwterreinen zijn levert een verschrikkelijk gezicht op. Ik denk ook aan twee ter reinen die bij de Corellistraat liggen, die misschien voorlopig ook nog niet bebouwd worden en waar niet veel aan behoeft te gebeuren om ze geschikt te maken voor voetbalterrein voor jongens. Ik vraag dit voor dat deel van de jeugd, dat eigenlijk te groot is voor de speeltuinen en misschien niet al te veel deelneemt aan het georganiseerde sportleven. En juist die jongens zijn ook vaak degenen, die nogal wat vernielen. Wan neer wij hun gelegenheid geven op die terreinen hun overtollige energie te lozen, dan geloof ik, dat wij daar zeker een goede daad mee verrichten. Het vorige jaar is een van de terreinen aan de Corellistraat door gezamenlijk werken van de mensen die daar dichtbij wonen vlak er tegenaan staan geen huizen gedeeltelijk geëgaliseerd. Men plaatste daar een paar doelpalen op en de jongens waren aan het voetballen. Op een gegeven ogenblik moest alles ver wijderd worden op last van de politie en toen ik een politieman vroeg, of dat dan niet mocht, zei hij: „Mijn heer, ik krijg klachten". Ik neem aan, dat er altijd wel mensen zijn, die zich ergeren aan bepaalde dingen, maar ik stel daar tegenover toch wel de vraag: „Waar moeten onze kinderen dan blijven?" Ze moeten toch een plaats hebben en wanneer wij ze op dergelijke terreinen de toegang verbieden, dan ben ik bang, dat ze andere plaatsen zoeken, waar hun „activiteit" de Gemeente meer kost dan het egaliseren van deze en kele terreinen haar zou kosten. De heer K. J. de Jong: Ik heb eigenlijk nog niet zo zeer antwoord gekregen op mijn vraag naar de be stemming of de aard van de reserves, vooral de reser ve „meer-waarde bij uitgifte in erfpacht". Is dat nu eigenlijk een post, waarvoor men moet reserveren, om dat er ook wel eens andere tijden kunnen komen? Een reserve die gevormd is door een meer-waarde bij uit gifte in erfpacht, vind ik eigenlijk qua benaming een wonderlijk geval. Als men daar geld op over houdt en vindt, dat het maar gereserveerd moet worden, dan stoppe men het, wat mij betreft, maar in de algemene reserve. Dan weten we tenminste waar we aan toe zijn. Er staat trouwens in totaal ook al f 1.815.675, op per 1 januari 1962. En nog meer klemt voor mij de vraag: „Heeft het Grondbedrijf deze reserve nodig?" Het is wel leuk om een stootkussentje te hebben voor wat er eens kan gebeuren, maar dat het Grondbedrijf nu uitgesproken een conjunctuurgevoelig bedrijf is, waar eventuele toekomstige moeilijkheden moeten wor den opgevangen, zit er m.i. echt niet in. De reserve heeft eigenlijk meer een algemeen karakter en dan zou ik er meer voor voelen het karakter van deze re serve te veranderen en ons eens af te vragen, of wij, wanneer er jaarlijks een bedrag over is op de dienst, dat moeten reserveren of kunnen wij de dienst, even tueel via wijziging op bepaalde onderdelen, iets reor ganiseren? Ik weet het niet; het is maar een vraag, die ik wel eens aan het College zou willen voorleggen. Kunnen B. en W. deze zaak niet tot zich nemen en ons eens een nota verschaffen van wat zij zelf denken dat hier eigenlijk gebeuren moet? Juist omdat het bedrag van de betreffende reserve nu van jaar tot jaar be hoorlijk oploopt, meen ik, dat het moment misschien wel komt, dat het stootkussentje er intussen wel is. De gang van zaken in dezen bevredigt op de lange duur waarschijnlijk niet. Ik zou hier in de toekomst wel graag eens wat meer van willen horen. De heer Van der Schaal (weth.): De heer Volbeda heeft nogmaals aangedrongen op het egaliseren van bepaalde terreintjes en hij heeft daar een voorbeeld van voor ogen, waar men in gezamenlijk overleg iets tot stand had gebracht en dat toen door tussenkomst van de politie enigszins zou zijn verstoord. Ik mag het beleid van de politie niet behandelen, maar ik zou zeg gen: Indien het enigszins mogelijk is, moest men toch dergelijke initiatieven toelaten. Wanneer daar dus op gemeentegrond door de buurt iets wordt gedaan zij het wel op eens anders grond, doch ten algemenen nut te, dan zou ik er alles voor voelen, dat dit zoveel mo gelijk open wordt gelaten. Klachten hebben mg daar over niet bereikt, maar wanneer zoiets zou worden be lemmerd, dan geloof ik, dat het de weg wel is om even met een wethouder contact te zoeken, zodat dat mis schien nog geregeld kan worden. Over de aard van de reserves heeft de heer De Jong nog iets gevraagd. Ik heb dus gezegd, dat we die kwes tie zo langzamerhand inderdaad wel eens onder ogen mogen gaan zien. Ik blijf er trouwens bij, dat in het Grondbedrijf deze reserve toch ook nog een zekere functie heeft. Uit het overzicht blijkt b.v., dat in de periode na 1958 op een zeker uitbreidingsplan op een bepaald complex een verlies is geleden, terwijl op een ander complex in hetzelfde uitbreidingsplan nog weer een winst is gemaakt. De opzet van deze reserve is zodanig, dat zij, door de winst die wordt ingebracht en het verlies dat er uit bestreden wordt, nog een ze kere functie heeft. Dit neemt niet weg, dat deze re serve natuurlijk niet behoeft op te lopen tot een per centage, dat tegenover de geïnvesteerde kapitalen ab normaal hoog ligt. Daar komt nog bij, dat deze kapi talen niet zo conjunctuurgevoelig zijn. Ik zou daarom nog graag willen toezeggen, dat we dit eens onder ogen zullen zien. Misschien is de suggestie van de heer De Jong om daar eens een nota over te schrijven, wel nuttig. In ieder geval zal dit moeten worden be keken en besproken. De begroting van het Grondbedrijf wordt z.h.st., overeenkomstig het voorstel van B. en W., vastgesteld. De begroting van de Reinlgings- en Ontsmettings- dienst en de begroting van Openbare Werken worden z.h.st., overeenkomstig de voorstellen van B. en W. vastgesteld. Aan de orde is de begroting van de Energiebedrij\ en. De heer K. J. de Jong: Ik zou willen herhalen wat het vorig jaar is opgemerkt met betrekking tot de nog niet tot stand gekomen nieuwe stroomleveringso\ or eenkomst. Het is ieder jaar hetzelfde liedje en ik zou nu wel eens willen weten, wat er sinds de vorige be grotingsvergadering in concreto door het College in dezen is tot stand gebracht. Of heeft de Wethouder misschien ook, om een woord van gisteren te herhalen, de gemaakte opmerking naast zich neergelegd? De heer Pols (weth.): Ik zou haast willen zeggen: „Moeilijke vraag, 12 punten". De Wethouder heefl de het vorige jaar gemaakte opmerking niet naast zich neergelegd, maar voor een gesprek moeten er uiteinde lijk twee partners zijn. Op onze laatste brief aan de Provincie, waarin een onderhoud is voorgesteld, is geen antwoord ontvangen. Later hebben we nog weer eens een brief geschreven, waarin we hebben verwezen naar de eerste blief, maar daarop hebben we ook geen ant woord gekregen, zelfs niet eens een bevestiging van ontvangst. Het is dus heel erg moeilijk dat contact tot stand te brengen, en het is ook moeilijk hier over deze dingen te praten. Ik wil U persoonlijk wel zeggen, dat ik niet eens zo bijzonder veel belang heb bij een ge sprek, want als je gaat onderhandelen, dan wil je toch ook wel iets ten gunste bereiken, en, gezien de gehele ontwikkeling op dit gebied, zie ik helemaal geen kans iets gunstigs te bereiken. Er blijft altijd nog een kans open en nu zeg ik het heel erg zacht dat het ongunstiger wordt. We betalen op het ogen blik wat we volgens het nieuwe contract moesten be talen. Een strop kan er dus, zoals het nu is, nooit in zitten. Ik ben daarom niet enthousiast voor praten op 45 it ogenblik. Meer zou ik er hier nu eigenlijk niet van ■rillen zeggen. De begroting van de Energiebedrijven wordt z.h.st. overeenkomstig het voorstel van B. en W., vastge steld. Aan de orde is de begroting van de Leeuwarder Sportstichting. De heer Volbeda: Ik heb in de sectie een vraag ge steld over de verhoudingen in het bestuur van de Sport stichting en ik bedoelde er eigenlijk dit mee: Wordt het werk, dat daar wordt verricht, misschien ook wat [te veel in de ambtelijke sfeer getrokken? Komt de praktische kant wel voldoende aan zijn trekken? Dat onttrekt zich aan de waarneming van de raadsleden en misschien ook voor een groot deel aan de waarne ming van het College. Ik kwam tot deze gedachte n.a.v. Jde school-kaatswedstrijden van het vorige jaar. U weet [misschien, dat de commissie voor de lichamelijke op voeding hier wedstrijden organiseerde van alle scholen uit de gemeente Leeuwarden, bijzondere zowel als open- ban Sinds de Sportstichting tot stand gekomen is, z.die wedstrijden ook onder auspiciën van de Stich ting gehouden. De eerste keer toen dat gebeurde, ver meldde het jaarverslag 1960 van de Sportstichting, dat hei een monstertoernooi was. Inderdaad, er was een geweldige deelname. En ik geloof ook, dat de opzet is, out zoveel mogelijk schooljongens meedoen aan dit spel. Dit jaar was het echter heel anders. De deelname vv meer dan de helft geringer. Er waren zelfs scholen, die helemaal niet een formatie hadden afgevaardigd, ook de Ambachtsschool niet, terwijl het vorig jaar acht formaties van deze school meespeelden. Dat vindt, voor zover ik hiermee bekend ben, zijn oorzaak in het vol gen» ie: Toen de organisatie berustte bij de Commissie voor de lichamelijke opvoeding deelde men de scholen mede: dan en dan is deze schoolkaatsdag. Nadat dat bwicht uitgegaan was, ging er in de regel opnieuw een bericht (dat is vaak zo in deze dingen) naar de hoofden van de scholen: de datum is verstreken, maar zijn er nog liefhebbers? Zijn er bij jullie nog formaties, die mee willen doen aan dit sportgebeuren Dat nu is het vurige jaar niet geschied. En daarom stel ik de vraag: Wordt hier niet te veel in de ambtelijke sfeer gewerkt en wordt er niet te weinig rekening gehouden met de praktijk? Ik ben een liefhebber van de kaatssport dat is bekend en ik meen, dat vooral deze typisch Friese sport toch wel de aandacht mag hebben, minstens zoveel als andere sporten in Leeuwarden. Dat de deel name met meer dan de helft is teruggelopen, vind ik ontzettend jammer. Nu kunnen wu wel zeggen: Het is maar kinderspel en dat is mij bekend, maar de vorming van de mens begint al heel jong en ik meen ook, dat de sport kan bijdragen tot een bepaalde vor ming van de mens. Er zit nog een andere kant aan deze kwestie. Het is misschien niet alle raadsleden bekend, dat er ieder jaar in Franeker een kaatswedstrijd om het kampioen- I schap van Friesland plaats heeft, voor de organisatie waarvan het Kristlik Frysk Keatsboun en de Kon. Ned. Kaatsbond samenwerken. De bedoeling is, dat de beide sterkste formaties uit alle gemeenten in Friesland waar gekaatst wordt, op die wedstrijd uitkomen. (Ik mag er misschien bij vertellen, dat het afgelopen jaar een school I van Leeuwarden dat kampioenschap heeft behaald.) De prijswinnaars staan voor de directietent; zij worden bekransd en gaan met de prijzen naar huis. De wissel- prijs wordt aan school gebracht. Op de schoolkaatsdag vi Leeuwarden, die het afgelopen jaar is gehouden, zijn de prijzen zo maar overgereikt aan de kinderen met een: „Nou, jongens, hier hebben jullie wat" en de wissel- prijs die hiervoor beschikbaar is gesteld, was er niet; die is op een later tijdstip eens aan school bezorgd. Ik vind dit zeer betreurenswaardig en ik geloof, dat het ook fout is tegenover de jongens, die met volle overgave op die dag een wedstrijd voor hun school spelen. Ik heb dit hier in het openbaar even aan de orde willen stellen en ik wil U vragen hier aandacht aan te schenken. Ik hoop, dat dit geen symptoom is voor het werken van deze stichting, maar een uitzondering. De heer Heidinga: Nog even een vraag, waarmee ik in de sectie had willen komen, maar die ik daar ver geten heb te stellenStijgen zo langzamerhand de huren, die de verenigingen voor de sportterreinen moeten be talen? Hebben zij huurcontracten of niet? Mocht de Wethouder op deze vraag hier niet willen ingaan, dan hoor ik het antwoord later wel eens. De heer Tiekstra (weth.): Wat betreft de opmer kingen van de heer Volbeda, die aansluiten bij datgene wat hij ook in de secties heeft gevraagd en toch wel op een concreet geval slaan, in casu de organisatie van de schoolkaatssportdag 1961, wil ik U wel zeggen, dat ik van deze gang van zaken niet op de hoogte ben ge weest. Ik ben het met hem eens, dat dit dus in ieder geval de schijn draagt van niet goed georganiseerd te zijn geweest. Waar de oorzaken gelegen zijn, ont trekt zich op dit ogenblik aan mijn waarneming. Het is mij bekend, dat juist de organisatie van de school- sportdagen van allerhande soort over het algemeen zeer behoorlijk loopt. In het bijzonder is ook de inspec tie van de lichamelijke opvoeding dat ligt wel voor de hand hier zeer nauw bij betrokken. En ook be stuursleden van de Leeuwarder Sportstichting laten zich zeer in het algemeen met deze demonstraties op basis van vrijwilligheid in. Ik zal dus van mijn kant aan de Sportstichting opheldering van deze gang van zaken vragen en ook de klacht van de heer Volbeda aan het bestuur van de Sportstichting overbrengen. Dan heeft de heer Heidinga een opmerking gemaakt over de huren van de sportterreinen; hij zegt, dat hij heeft vergeten daaromtrent een vraag in de sectie te stellen, maar ik meen, dat het vraagstuk van de huren van sportterreinen kennelijk nog wel de belangstelling heeft dat ligt ook voor de hand zodat ik er hier op deze plaats wel op in kan gaan. Laat ik me echter op het ogenblik niet te diep begeven in de systematiek van de huurberekening van deze terreinen; ik geloof ook niet, dat de heer Heidinga dat gevraagd heeft. Laat ik wel vaststellen, dat het met de sportvereni gingen tot overeenstemming komen t.a.v. de vaststel ling van de oorspronkelijke bedragen op basis van deze berekeningsmethoden ook moeilijkheden heeft opge leverd. Destijds is het nog gebeurd onder auspiciën van de commissie voor de lichamelijke opvoeding en ik ben toen als Wethouder van Financiën bij het overleg nog al veel aanwezig geweest. En nadien is mij wel ge bleken, dat bij de verenigingen begrip bestond voor de toen gevolgde redenering. Ik moge wijzen op een op merking, die een lid maakt op pag. 27 van het sectie- verslag. Dit lid attendeert er op, dat de personeelslasten stijgen en vraagt, of dit een gevolg is van de uitbrei ding van het aantal sportvelden. Vanzelfsprekend heb ben zich in de tijd, waarin deze huren gegolden hebben en dat is dus stellig een jaar of vijf, zes geleden allerhande verschijnselen voorgedaan, die tot kosten verhoging aanleiding hebben gegeven, reden waarom ook onzerzijds aan de Sportstichting is verzocht de ver hoogde kosten in de huren door te berekenen, uiter aard met handhaving van het geldende systeem. Op dit moment zijn de daartoe aan de vereniging over gelegde contracten nog niet getekend, maar ik geloof wel, dat na enig redelijk overleg bij de besturen van de verenigingen wel weer opnieuw begrip voor de huur verhoging zal ontstaan, althans ik hoop, dat dat het geval zal zijn. De heer Volbeda: In het sectieverslag komt ook een vraag voor over schapen-weiden. Men heeft daar voor op de begroting geen post meer zien staan. Nu wordt hier geantwoord, dat er geen schapen meer op het terrein worden geweid. Als ik het goed begrijp, dan is dat mede veroorzaakt doordat, volgens het jaarverslag, het vorig jaar het optreden van rot- kreupel dreigde. Misschien zijn er ook andere redenen, waarom men het niet meer doet, maar ik vraag me toch even af, hoe men dan die grasmat voldoende kort denkt te houden. Ik meen wel, dat beweiding voor het bevorderen van een goede, dichte grasmat wenselijk is en dat bij langdurig maaien een open grasmat ontstaat. Ik geloof niet, dat dat laatste in het belang is van deze grasmat en van de sportterreinen in het algemeen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1962 | | pagina 23