46 De heer Tiekstra (weth.)Bij een bepaalde gele genheid heeft iemand zich eens aangekondigd als gras sprietjesman. Het spijt me in het algemeen niet, dat ik moet zeggen, dat ik niet een grassprietjesman ben. In verband met de beantwoording van de vraag van de heer Volbeda spijt het me toch eigenlijk wel, anders zou ik hem vermoedelijk wel volledig hebben kunnen inlichten. Voorzover bekend, bestonden tegen be weiding door schapen van de sportterreinen bezwaren van hygiënische aard; dat laat zich, geloof ik, ook wel horen. Ik behoef dat niet nader uit te werken. Dat is dus de reden, waarom men op die velden, overigens met medewerking van de gemeentelijke deskundigen, die wel terdege een oog in het zeil houden, daarop geen scha pen meer weidt. En ik heb wel voldoende vertrouwen in de deskundigheid van de ambtenaren van de dienst van de heer Van der Schaaf. Wanneer niet-beweiding voor de grasmat zeer aanzienlijke schade zou beteke nen, dan zou ik er stellig bezwaar tegen hebben gehad. Volgens de thans algemeen geldende opvattingen dient op sportterreinen geen beweiding met schapen meer plaats te hebben. De heer Volbeda: De Wethouder stelt nu, dat be weiding met schapen bezwaren oplevert uit hygiënisch oogpunt; ik meende, dat de deskundigen altijd beweer den maar alles verandert in deze wereld dat men nooit beter grasmat kreeg dan door beweiding met paarden. Nu kan ik me indenken, dat dit laatste mis schien nog groter bezwaar zou opleveren, maar ik meen toch altijd nog, dat volgens verschillende deskun digen beweiding en dan zijn schapen daarvoor de meest geëigende dieren zeer bevorderlijk is voor de grasmat. Ik hoop alleen maar, dat niet-beweiding niet tot gevolg zal hebben, dat we klachten krijgen over een te open grasmat. Mag ik er misschien nog dit aan toe voegen: Wij bij de L.K.C. hebben om ons veld een prachtige beplanting en dat stel ik zeer op prijs, maar toch hebben wij overwogen daar wel schapen te weiden. De heer Tiekstra (weth.): Ik geloof, dat de heer Volbeda ontegenzeggelijk gelijk heeft en zich dus in goed gezelschap bevindt met de door hem genoemde deskundigen, wanneer hij zegt, dat voor de vorming van een goede, dichte en kortgehouden grasmat bewei ding door schapen een zeer gunstige uitwerking heeft. Hij heeft volkomen gelijk; het is alleen maar de vraag, of beweiding voor het gebruik van de grasmat voor sportdoeleinden wel wenselijk is, omdat het zwaarte punt volgens de nu geldende opvattingen bij de hy giënische bezwaren ligt. De begroting van de Leeuwarder Sportstichting wordt z.h.st., overeenkomstig het voorstel van B. en W., vast gesteld. Aan de orde is de Gemeentebegroting. Hoofdstuk H. De heer IJtsma: Dit hoofdstuk geeft mij aanleiding iets te zeggen over de behandeling van de ambtenaren salarissen in de Tweede Kamer. Ik doe dat speciaal, omdat ik meen, dat ook het gemeentepersoneel hier wel heel nauw bij betrokken is. Ik heb bij de behande ling van deze aangelegenheid in de Tweede Kamer wel even de indruk gehad, dat Minister Toxopeus blijkbaar vergeten was, dat er behalve rijkspersoneel nog ander overheidspersoneel is. Ik bedoel dit. Toen tussen hem en de heer Blom een felle discussie ontstond over de geproduceerde cijfers van de ledentallen van de bij het landelijk overleg betrokken organisaties, had de Mi nister alleen de cijfers van het rijkspersoneel, geloof ik, en de heer Blom had ook de cijfers van het overige personeel. Ik meen dus wel, dat wij hier terecht ook het gemeentepersoneel erbij betrekken. Nu ligt het niet in mijn bedoeling het gehele verloop van de debatten te releveren. U weet, dat de Tweede Kamer na een paar bewogen zittingen op 26 februari met 72 tegen 59 stemmen de motie heeft aangenomen, waarin Minister Toxopeus werd gevraagd het overleg over de ambte narensalarissen en pensioenen te heropenen. Daarbij heeft de Kamer tevens de mening uitgesproken, dat er naar gestreefd dient te worden in dezen overeenstem ming te bereiken tussen het standpunt van de Regering en de zienswijze van de in het overleg vertegenwoor digde centrales van ambtenaren. De Minister deelde echter bij voorbaat mede, dat hij de motie naast zich zou neerleggen. Dat betekende dus in feite, dat h j er zich niets van aantrok. Nu zal iemand, die niet met. de parlementaire zeden en gebruiken bekend is, zich al licht afvragen: Gaat dat maar zo? Dat is zo ongeveer in de terminologie van de heer Santema, geloof ik, Nee, dat behoeft niet. De Kamer heeft een middel om haar zin te krijgen; ze kan tegen de begroting stemmen, Dat is niet gebeurd; de begroting van Binnenlandse Zaken is aangenomen met 85 tegen 43 stemmen. We hebben dus op het ogenblik de situatie, dat het maand loon van de ambtenaren verhoogd wordt met 8 tot 40°;,. Hoe hoger de ambtenaar, hoe meer verhoging. Ik ge loof te mogen zeggen, dat de organisaties en ook wij dit liever andersom hadden gezien. Het is deze gang van zaken nu, die ons ernstig verontrust. Wie de ont wikkeling van lonen en salarissen in de na-oorlogse jaren nagaat, zal ontdekken, dat er in de eerste jaren sprake was van een nivellering, maar in de laatste jaren wordt steeds meer op denivellering aangedrongen. De rechtvaardige lijn die na de oorlog baan bral:, is bezig in snel tempo te verdwijnen. Vrij vertaald kan men op het ogenblik zeggen: de kleinen en de zwakken niet meer dan waarmee ze het leven kunnen houden, de sterken zo sterk mogelijk. Ik herhaal: deze gang van zaken verontrust mij wel zeer ernstig. En ik kan hier aan toevoegen, dat het antwoord, dat de kiezers hierop zullen geven, mij belangrijk minder verontrust. Mijn vraag aan de betreffende Wethouder is: Welke mogelijkheden liggen er nu voor de beloning van ons gemeentepersoneel en wel speciaal voor de laagst be zoldigden? Moeten we er bij de Gemeente op rekenen, dat de beslissingen van de rijksoverheid zullen moeten worden gevolgd Ik veronderstel, dat hieromtrent nog nader overleg zal moeten worden gepleegd tussen de overheid en het Centraal Orgaan voor gemeenschap pelijke behandeling van gemeentelijke personeelsaan gelegenheden. Maar misschien kan de Wethouder mij daar iets van zeggen. Ik heb er toch nog wel behoefte aan mijn voldoening uit te spreken over het loon- en salarisbeleid, dat wij hier in deze Gemeente voeren, ik bedoel dan zeer na drukkelijk dat beleid, waarvoor we nog armslag heb ben. Veel mogelijkheden hebben we niet, maar ik ge loof, dat, waar deze aanwezig zijn, ze op een behoor lijke manier benut worden. Ik meen wel te mogen vaststellen, dat dit geldt zowel voor de primaire als voor de secundaire arbeidsvoorwaarden hier in deze gemeente. Het plaatselijk Georganiseerd Overleg func tioneert naar mijn mening op een behoorlijke manier. Tenslotte wil ik nog iets opmerken over de communi catie tussen Gemeente en bevolking, waar U giste; en eigenlijk al antwoord op heeft gegeven. Ik ben blij nu te hebben vernomen, dat hier en daar maatregelen zijn genomen tot verbetering. Ik wil op het ogenblik niet in details treden, omdat dat blijkbaar niet meer nodig is. ïk ben van mening, dat daar wel eens iets aan heeft gehaperd en ik geloof wel te mogen vaststellen, dat het ook van groot belang is, dat de schriftelijke com municatie vlot verloopt. De heer Vellenga (weth.): De heer IJtsma heeft een aantal punten genoemd en daar naderhand een paar vragen aan vastgeknoopt. Hij heeft een schilde ring gegeven van de discussies over het salarisbeleid, zoals die in de Tweede Kamer hebben plaats gevonden. Hij heeft die van zijn kant en vanuit zijn visie over deze zaak belicht. Ik zou me kunnen voorstellen, dat er een andere belichting mogelijk is, maar ik geloof, dat ik kan volstaan met te zeggen, dat ik wel met enige instemming naar zijn woorden hierover heb geluisterd. En wie dat niet heeft kunnen doen, zou dat ook kun nen zeggen. Aan het einde van het eerste deel van wat hij heeft gezegd stelt de heer IJtsma de concrete vraag: Welke mogelijkheden liggen hier nu t.a.v. de toekom stige salariëring van het gemeentepersoneel, met name t.a.v. de laagst bezoldigden? Dat is een vraag waar op dit moment in concreto weinig over gezegd kan worden van de kant van het College van B. en W. Wanneer ik denk aan de gang van zaken sinds 1946, dan werden 47 ooigaans, wanneer bepaalde maatregelen werden ge- jti'üifën voor het rijkspersoneel, deze naderhand met een ckcre drang en een zekere nadruk ook aanbevolen aan provinciale besturen en aan gemeentebesturen. Er vond w overleg plaats ook in het centraal overleg tussen N Centraal Orgaan voor gemeenschappelijke behan- d ig van gemeentelijke personeelsaangelegenheden en di 'kende vakorganisaties, maar het stond niet altijd jv; dat, wanneer men in dat overleg tot een resultaat zoo komen dat afweek van de inzichten van het Rijk, tók emeenten ook zou worden toegestaan om daarnaar te handelen. Dat is één van de dingen die wel vaker iin 'ze Gemeente en ook in deze raadzaal een rol heb- pen gespeeld. Nu meen ik te weten, dat Minister Toxo- fpeus hoewel daartoe formeel niet verplicht zijnde d» zaak toch ook nog de Eerste Kamer wil laten p; eren. Daarna zal dus deze materie terecht komen b;_ 'ie lagere organen. Het is mij ook bekend, dat het C'i 'raai Orgaan zeer binnenkort, in de eerstkomende w ;en, een begin zal maken met een bespreking van d< /.aak t.a.v. de toepassing van deze regelingen voor het gemeentepersoneel. Ik geloof, dat het onjuist zou zi daarop vooruit te lopen en daarom moet ik op dit ogenblik eigenlijk volstaan met te constateren, hoe het tot nog toe altijd moest zijn, maar het College kan op dit punt dus ook nog niets met zekerheid zeggen. Aan het slot van zijn betoog heeft de heer IJtsma van zijn kant voldoening uitgesproken over het hier gevoerde personeelsbeleid zowel wat de primaire als de .secundaire arbeidsvoorwaarden betreft. Het College ei a.n. de spreker van dit ogenblik nemen met dank kennis van deze uitlating van de heer IJtsma en ik ben m hem van mening, dat in het algemeen het plaatse lijk overleg tussen de vakorganisaties, de werknemers van de Gemeente vertegenwoordigende, en het Ge- m ntebestuur hier goed functioneert. En laat ik van mijn kant dan zeggen, dat op dat punt stellig ook een woord van dank toekomt aan diegenen die namens de werknemers dit overleg voeren, voor hun inzicht, de beperking die men zich ook wel in bepaalde omstan digheden wil opleggen en voor de prettige sfeer, waarin dit overleg plaats vindt. De heer IJtsma: Ik had ook niet verwacht, dat de W houder vanmiddag hier dingen zou zeggen, waarop voortgeborduurd kan worden. Ik ben er mij dan ook van bewust, dat dit eerst moet worden besproken in he Centraal Orgaan. Ik zou eigenlijk op het ogenblik ab ri maar de hoop willen uitspreken, dat dit leidt tot een bepaalde marge die wij toch hier in de Gemeente nog zouden kunnen toepassen. Ik zeg U bij voorbaat, de ik met veel nieuwsgierigheid dat resultaat tege moet zie en ik geloof, dat ik dan wel aanleiding heb or t.z.t. ik herhaal het voor de laagst bezoldig den hier in de Gemeente misschien op deze plaats nog eens een lans te breken. De heer Spiekhout: Ik moge er op wijzen, dat is blijven liggen mijn vraag in tweede instantie over het contact, ook eventueel van het College, met de pers. Ik denk, dat U daar nog op terug komt. -Misschien mag ik meteen zeggen, dan behoeft het straks niet dat bij hoofdstuk Hl nog het punt van de parkeercommissie is blijven liggen. Ik neem aan, dat dat ook aan de orde komt. De Voorzitter: Dat heeft allemaal mijn aandacht, mijnheer Spiekhout. Ik was van plan bij post 60, de voorlichting dat is eigenlijk de post daarvoor op die vragen, die ik nog te beantwoorden heb, antwoord te geven. Ik zou eigenlijk nog een eerdere post kunnen nemen, nl. post 12, waar de Wethouders genoemd wor den, omdat er ook gesproken is over de verdeling van de werkzaamheden in de boezem van het College. De vraag is gesteld, of bepaalde beslissingen niet gedele geerd konden worden aan de afzonderlijke leden van dit College. Ik geloof, dat de Raad goed doet die werk verdeling dat is trouwens gisteren ook al vanuit de Raad zelf opgemerkt maar aan het College over te laten, omdat toch het beste door dit gezel schap zelf kan worden uitgemaakt, hoe men met el kaar moet werken en hoe men moet beslissen. Maar ik kan er toch wel aan toevoegen, dat de werkwijze, die op het ogenblik en sinds geruime tijd wordt gevolgd, d.w.z. dat er elke week wordt vergaderd en dat er tussen de vergaderingen in ook nog allerlei stukken circuleren, die al circulerende tot een beslis sing leiden, wel van dien aard is, dat het niet wel denkbaar is, dat de besluitvaardigheid nog sneller zou kunnen zijn. Ik zou mij graag tot deze opmerking willen bepalen. Volgno. 22. Representatiekosten f 7.500, De hear Boomgaardt: Ik haw yn it seksjerapport de fraech steld oer de nijjierskaert, dy't in Nederlanske en in ïngelske tekst draecht. Nou is myn opfetting, dat it Ljouwert in eare wêze moat, dat it de haedstêd fan Fryslan is. En dat wy ek sizze meije, dat yn Fryslan ien fan de aldste folken fan Europa wennet, dat syn tael noch yn libben gebrük hat. Jo hawwe üs juster, mynhear de Foarsitter, yn 't sin brocht, dat de earste woansdei fan maert „Dei fan Europa" is en de hear Spiekhout hat hjir ek noch op ynheakke. Ik leau, dat, as wy nei greater forban ta geane, der in korreksje wêze moat yn dy sin, dat wy op'en nij in biwust each hawwe moatte foar de lytse forbannen en foar de wearde dêrfan. En dan binne dat mar lytse dingen, ik erken dat folslein, dat men seit: dy nijjierskaert en geane yn sé en dêr sette wy in ïngelske en in Hol- lanske tekst op. Mar ik leau, dat de lytse dingen ek bilangryk binne en dan sjoch ik net yn, hwerom men Ingelsk brüke moat. Ik stean seis op it st&npunt, dat dy kaertsjes allinnich yn it Frysk ek moai genöch wêze soenen. (De hear Van der Schaaf (weth.): Foei, foei.) Nou't men dan twa talen brüke wol, komt men hjirmei ta in biwuste diskwalifikaesje fan it Frysk. Hwant hjir binne yn Fryslan en yn Ljouwert al twa talen yn libben gebrük en nou wurdt hjir ien fan dy libbene talen biwust en opsetlik, ütskeakele. Dan siz ik: Dit is mis, dêr haw ik great biswier tsjin. De heer Bootsma: Ik zou hier de vraag aan willen vastkoppelen: Waar gaan deze kaarten naar toe? Wan neer je ze in het Fries stuurt naar mensen, die dat toch niet verstaan, dan vraag ik me toch af, wat dit voor zin heeft. De hear Santema: N.o.f. hwat de beide foarige sprekkers sein hawwe soe ik ek noch wol in pear op merkingen meitsje wolle. It is net foar de earste kear, dat hjir oer dizze saek it wurd fierd wurdt. By in ear- dere bigreatingssitting is der ek al oer praten en hawwe wy ek in ünbifredigjend antwurd krigen. Dei- is doe fan de kant fan ien fan de riedsleden sprutsen oer in diskriminaesje. It docht der net ta, hwer't wy dizze kaerten hinne stjüre. Sa lang as Nederlan noch in twatalich lan is en sa lang Ljouwert noch de haed stêd fan Fryslan is, is der net oan to üntkommen, dat men dêr ek de beide talen brükt, ek by in répresin- taesje yn dizze ienfaldige foarm. En as it Gemeente- bistjür fan Ljouwert dat net docht, dan diskriminearret it it folk, yn hwaens formidden it him bifynt en yn hwaens formidden it ek tsjinnet. Dat is in saek, dêr kinne wy net oan üntkomme. Sa as it Frysk ünder- wiis like goed in Frysk bilang as in Nederlansk bilang is, sa is de Fryske tael yn Ljouwert like goed in Frysk bilang as in Nederlansk bilang en lit üs nou gjin strüs- fügelpolityk der op nei halde troch to sizzen: dizze beide dingen bisteane net. It is in wier heit, dêr't wy net oan üntkdmme kinne. En ik fiel it eigentlik ek as in bilediging, dat wy as Gemeentebistjür der oan mei- wurkje, dat dizze gedachte, ek troch üs tadwaen, bi- stindige wurdt. Hoe kinne wy dat nou yn fredes- namme dochs dwaen yn in tiid, dat de foarderingen op it gebiet fan de Fryske kultuer han oer han tanimme. It bistiet dochs net. Dêrom stypje ik fan herten it bi- tooch, dat de hear Boomgaardt hjir halden hat en ik distansiearje my fan de miening fan de hear Bootsma, hwaens kriterium is, hwer't dizze dingen hinne geane. Lit üs foar it oantlit fan de wrald yn alle gefallen ek ütkomme litte, dat wy in eigen tael hawwe en der wiis mei binne. De heer Van der Veen: Nu er over dit punt ge sproken wordt, zou ik wel graag van diegene van het College die de vraag beantwoordt, willen weten, of het

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1962 | | pagina 24