48 College van plan is op dergelijke kaarten in de toe komst „Lokkich Nijjier" te zetten, ja of nee. Als dat wel het geval zou zijn, dan zou ik er voor voelen om tegen deze post te stemmen. De heer Hoekstra: Ik ben genoopt in deze met mijn fractievoorzitter van mening te verschillen en het gelijk te geven aan de heren Boomgaardt en Santema. Ik vind dit punt eigenlijk helemaal niet belangrijk. Ik zou het heel mooi gevonden hebben, wanneer de Russen hun wensen op de ansichten die ze mij hebben gestuurd met „Gelukkig Nieuwjaar" er op (ik geloof, dat dat er op staat), dit in een bruikbare taal hadden gedaan, maar nu ze dat in het Russisch deden, heb ik het ook wel begrepen. Het is m.i. juist een aardigheid, juist echt prettig voor het buitenland, als wij laten uitkomen, dat hier twee talen gesproken worden. Ik geloof, dat er geen enkel bezwaar tegen is, als U het volgend jaar het Nederlands en het Frans gebruikt, maar toch in ieder geval de Friese taal niet zou vergeten. Wij spre ken hier twee talen. Ik hoor met genoegen de heren hier telkens het Fries gebruiken. Ik durf het zelf niet al te best te spreken, omdat ik, als ik iets verkeerds zeg, dooi- deze merkwaardige Friezen wordt uitge jouwd (Gelach) en dat is een reactie, die ik tracht te ontwijken. Ik vind, dat wij hierover niet zoveel drukte moeten maken. Ik ben het geheel met de heer Bootsma eens, dat men de mensen moet feliciteren in een taal, die ze kunnen lezen. Dan kunnen we, wat mij betreft, wel ansichten in 50 verschillende talen ontwerpen, maar ik ben er toch wel voorstander van (helaas dan in tegen stelling met mijn fractievoorzitter), dat het Fries daar bij voorkomt. De Voorzitter: Dan rust op mij de taak om de op merkingen te beantwoorden en dan moet ik zeggen, dat het College deze zaak tot dusver bepaald niet zo zwaar heeft genomen als enkele heren hier het deden, die, zoals de heer Boomgaardt, spreken van bewuste diskwalificatie van het Fries e.d. Dat is bepaald ook niet de bedoeling van het College geweest, het College heeft zuiver praktisch geredeneerd: Waar moeten deze nieuwjaarswensen naar toe? Deze moeten voor het overgrote deel naar buiten de grenzen van de provincie Friesland en voor een belangrijk deel zelfs buiten de grenzen van Nederland, laten wij dus vooral zorgen, dat, als wij iemand iets sturen, hij ook begrijpt wat hem gestuurd wordt. Vandaar de keuze van deze twee talen, zoals wij, als wij naar buiten, in een gebied, waar het Fries niet gelezen wordt, ook op ander drukwerk geen Fries, maar Nederlands of een andere taal ge bruiken, waarbij dus bepaald niet de bedoeling bestaat om enige diskwalificatie te plegen ten aanzien van het Fries. Dan geldt eenvoudig de praktische over weging: Kan men begrijpen wat wij willen zeggen of schrijven Maar hoe dit ook mag zijn, het College is bereid hier nog eens over te denken. Nu dus een be paalde toezegging te doen, dat het in het vervolg anders zal zijn dan tot dusver, lijkt mij wat moeilijk. Daar zal onderling even over gesproken moeten worden en het resultaat daarvan zal te zijner tijd wel aan de Raads leden duidelijk worden. Ik zou dus met deze opmerkingen willen volstaan ten aanzien van deze post. De heer Boomgaardt vraagt het woord. De Voorzitter: Dan moet U wel aan de thee den ken, mijnheer Boomgaardt, die koud staat te worden. De hear Boomgaardt: Ik kin koart wêze, hwant ik wol wol forklearje, dat ik my op dit momint tofreden stelle sil mei it antwurd, dat de Boargemaster jown hat. Ik wol in lytse opmerking derby meitsje. Ik moat my seis miskien rcktifisearje, dat it fan de kant fan it Kolleezje net in biwuste diskwalifikaesje is, mar lit ik dan sizze, dat it yn feite al sa'n yndruk makket. Ik haw biswier tsjin de ütlitting fan Mr. van der Veen, dy't seit: As it Kolleezje it Frysk brüke soe op de nijjierskaerten, dan sil ik tsjin dizze bigreatingspost stimme. Sa fier binne wy net iens gien. En ik leau, dat wy mear reden hawwe soenen om nei sa folie jier, dat wy dit biswier field hawwe, stimming oer dizze post to freegjen as Mr. van der Veen, dy't it dan dwaen soe as bydrage yn dizze diskusje. Ik leau. dat Mr. van der Veen der net goed oan docht oer dizze saek yn de diskusje, dy't fan üs kant hiel soepel fierd is, sa üt 'e hoeke to kommen. De heer Van der Veen: Als we beginnen met Kamer- politiek te behandelen in deze Raad die er natuurlijk niets mee te maken heeft, en als we doorgaan hier over deze kleinigheden eindeloze gesprekken te hou den, dan stel ik voor, dat wij voortaan bij elke begro tingsvergadering zeven dagen vergaderen, want die kunnen we gemakkelijk met elkaar vol kletsen. (Stem: Behalve de vrije zaterdag.) Wij staan voor niets. (Ge lach) Als wij representatie-uitgaven doen en wij doen dat om vreemdelingen gelegenheid te geven zich met ons vertrouwd te maken en eventueel zich hier in Leeu warden of in Friesland te vestigen, dan lijkt het mij een goed ding, dat we die vreemdelingen niet onmid dellijk betrekken in al de narigheden die wij hiei in I Friesland nu eenmaal intern beleven moeten, omdat de ene de zaak van het Fries zus en de ander die zaal; zo beziet. Ik ben er van overtuigd, dat datgene wal de laatste jaren gebeurd is, precies geschikt geween is om hier intern ik zou zeggen broedertwist te weeg te brengen en de situatie bijzonder onplezierig te maken. Ik moet zeggen, dat verhalen, zoals dat van de heer Santema, mij aan alle kanten tegen de haren instrijken en dat ik graag wil, dat we die Friese twisten onder elkaar houden, dat we die niet naar buiten uit dragen. Die dingen maken de mensen, die wij hier heen zouden willen zien komen, er opmerkzaam op, dat liet ongeveer zo gaat: Denk er om, jongens, als je hier komt, dan mag je mee doen in die strijd van diep-F.ies en kwaliteits-Fries en anti-Fries. Ik zou dat er absoluut buiten laten. Willen wij representatie-uitgaven doen die effect hebben, laten wij dan die twisten onder elkaar houden en de buitenwacht daar alsjeblieft geen kijk op geven. Daarom zou ik er bezwaar tegen hebben, degenen die we hier zouden willen laten komen, alvast maar een voorproefje te geven van wat hun te wach ten staat, als ze hier zijn. Volgno. 22 wordt onveranderd vastgesteld. De Voorzitter: Ik stel voor, nu eerst maar de ver gadering te schorsen. Dan zien we straks wel verder. De Voorzitter: Ik heropen deze vergadering. Volgno. 50. Bezoldiging van de ambtenaren van de burgerlijke stand f 2.220, De heer Klijnstra: Bij informatie bleek mij, dat er vier ambtenaren van de burgerlijke stand zijn, die sa men een bezoldiging hebben van ruim f 2.200,per jaar. Ik leg de nadruk op bezoldiging en ik kan niet zeggen: geef mij zo'n job. (Gelach) Het zal wel een erebaantje zijn, maar, in alle ernst, de bezoldiging lijkt me wel aan de zeer lage kant. Er wordt toch wel iets voor gepresteerd. Men zegt ook wel, dat het raads lidmaatschap een erebaan is, maar de raadsleden ver dienen er toch wel iets meer aan. Ik heb gehoord, dat de ambtenaren van de burgerlijke stand een rijksdaalder per trouwerij krijgen en bij enige gelijktijdige huwe lijksvoltrekkingen zou het een gulden per geval zijn. Ik zou zeggen: Ik doe het liever voor niets dan voor deze bedragen, maai- ik weet niet, hoe anderen er over denken. Ik zou gaarne zien, dat deze bedragen met 100werden verhoogd. De Voorzitter: Ik vind in het sectieverslag geen opmerking over deze post; het is dus wel moeilijk om hier een uitgebreid antwoord op te geven. Ik zou, ge geven dat niet-voorkomen van een opmerking in het sectieverslag, er alleen van willen zeggen, dat ons tot dusver de behoefte niet gebleken is om deze post te verhogen. Die bezoldiging moet niet gezien worden als een beloning in een normale dienstbetrekking; ze is meer te vergelijken met een soort presentiegeld en men moet ook niet vergeten, dat dit presentiegeld dan ont vangen wordt per voltrokken huwelijk. De ambtenaar van de Burgerlijke Stand die op een bepaalde dag ienst doet, pleegt gewoonlijk meer dan één huwelijk Ibp die dag te voltrekken, zodat de bezoldiging, wanneer int n het in uurlonen zou willen uitrekenen, naar onze ppvatting ook werkelijk niet zo bijzonder laag is als de lieer Klijnstra meent. Bovendien zijn wij tot dusver yan mening, dat ze overeenkomt met hetgeen ook el- Iers in het algemeen in dit opzicht gebruikelijk is. De hear Boomgaardt: Ik heakje yn op de opmer king dy't Jo as Foarsitter pleatse. Ik wol feitlik dochs |wol it bitooch fan de hear Klijnstra ündersteune. Ik m n. dat dizze noarmen nou üngefear in jier of tsien hantearre wurde foar de amtners fan de Boargerlike Stan. Jo sizze wol, dat, as dy üren omrekkene wurde, it r dochs noch wol aerdich op bigjint to lykjen, mar ik au, dat dat wol üntkend wurde kin. Ik soe inkeld freegje wolle, oft it Kolleezje it noch ris neigean wol. Mi.-kien, dat it dan dochs wol ta de konklüzje komt, dat de hear Klijnstra gelyk hawn hat. De Voorzitter: Er bestaat uit de aard der zaak geen (bezwaar tegen dit nog eens te bekijken. I Volgno. 50 wordt onveranderd vastgesteld. {Volgno. 52. Bevolkingsregister en burgerlijke stand |f ïi 1.275,—. De hear Boomgaardt: Der is yn it seksjerapport op bi:-. .30 in fraech steld oer it feit, dat de gegevens fan Ljouwert oer it tal ynwenners oan 'e ein fan it jier al- tyd sa let biskikber binne, yn tsjinstelling mei frijwol alle oare gemeenten yn de provinsje Fryslan. Nou is Lj' uwert natuerlik ek fierwei de greatste gemeente yn Fryslan, mar ik kin my net foarstelle, dat it antwurd fan it Kolleezje op de fraech, oft dizze sifers net earder bi-kikber steld wurde kinne, is: ,,Dat is niet mogelijk". My tinkt, dat men ienfaldich staffelje kin mei plus en mui. Dat kin men, soe ik wol sizze, fan dei ta dei by- heb ie. Om my kin men ek op in bipaelde datum bi- gjinne; men kin, as it tsjin it ein fan it jier rint, dus ek bigjinne to staffeljen, om to soargjen, dat men op 31 desimber klear is. It liket my sa ienfaldich as it mar kin en ik leau, dat men dér binammen de kranten en lUctu, uai iïiv». V4~- eft. dy kranten it publyk it giet wer om de good- iwill foar Ljouwert in greate tsjinst mei docht, hwant nou binne de sifers fan it bifolkingsforrin fan Ljouwert, dy t de kranten elk jier wer op'n nij publisearje moatte, net op tiid biskikber. Ik fyn dat hwat biskamsum. De Voorzitter: De indruk die de heer Boomgaardt 'heeft, is toch niet juist. Ik zou hem eigenlijk willen adviseren eens een gesprek te gaan houden met het hoofd van de afdeling Bevolkingsregister Burgerlijke Stand enz., dan zal hem duidelijk worden, dat wat door het College is geantwoord volstrekt juist is. Nog in de eerste weken van januari plegen kaarten binnen te komen van de personen die zich in Leeuwarden heb ben gevestigd, en er moet, zal werkelijk in januari van n juiste vaststelling van het inwonertal per 31 de cember sprake zijn, ook veelal een nauwkeurig onder zoek worden gedaan naar het ogenblik van vestiging. Juist bij de wisseling van het jaar is het nodig en dat in verband met het belang dat een gemeente heeft bij een bepaald inwonertal een strikte controle uit te oefenen op deze mutaties en speciaal dus op de vraag, of iemand die van buiten binnenkomt, zich voor, op of na 1 januari in Leeuwarden heeft gevestigd. Als andere gemeenten dit eerder kunnen doen, dan is dat in de eerste plaats te verklaren uit het feit, dat al deze gemeenten een veel kleinere mutatie hebben in de be volkingsregisters dan de grootste gemeente Leeuwar den heeft. Bovendien moet vaak aan het begin van het jaar nog worden verondersteld, dat aanvankelijke opga ven later correctie nodig hebben. Hier bestaat de wens een opgave zo juist mogelijk te doen zijn, opdat die later geen correctie meer behoeft. Maar ik herhaal, dat ik de heer Boomgaardt zou willen adviseren zijn licht over deze administratie en de mogelijkheden, maar dan ook vooral de onmogelijkheden, eens bij het hoofd van de afdeling op te steken. Dan zal hij zonder enige twij fel tot dezelfde conclusie moeten komen als het Col lege gekomen is. 49 De hear Boomgaardt: As Jo my freegje om ris mei it haed fan dy öfdieling to praten, dan wol ik uteraerd oan dat forsyk en oan dat advys graech foldwaen. Ik mien, dat der in wetlike termyn is, hwerbinnen men opjefte dwaen moat, hwannear't men forhuzet en dy is, mien ik, net sa lang. To'n earsten hingje ik der ta oer in fraechteken to setten. Ik hie wurklik tocht, dat de argumintaesje fan de kant fan it Kolleezje sterker wêze soe as dy nou üt 'e bus kommen is, hwant de fak- toren dy't Jo nou tapaslik forklearje op Ljouwert, jilde ek lit it forhaldingsgewiis hwat minder sterk wêze foar oare gemeenten en dy hawwe yn'e regel bin nen in wike de saek klear. De Voorzitter: De door de heer Boomgaardt bedoelde factoren gelden elders niet, wanneer men daar vol staat met een voorlopige opgave. Men wenst hier ter stond een zo juist mogelijke definitieve opgave te doen en ik herhaal dat is dus de tweede argumentatie dat dit standpunt, naast de veel grotere hoeveelheid gegevens, een verklaring van deze gang van zaken is. Maar wij kunnen hier wel van afstappen, dunkt mij. Volgno. 52 wordt onveranderd vastgesteld. Volgno. 60. Voorlichting en reclame f 54.100, De Voorzitter: Omtrent deze post ben ik nog een antwoord schuldig op vragen, die gisteren door de heer Spiekhout zijn gesteld. Deze heeft in de eerste plaats gevraagd, of er periodieke contacten bestaan tussen het College en de pers. Het antwoord op deze vraag is ontkennend. Ik kan daar aan toevoegen, dat een tijd lang zodanige contacten wel hebben bestaan. Ik zelf heb, bijgestaan door de Secretaris, een tijdlang per maand gesprekken met de pers gevoerd, waarbij de aanwezige journalisten de gelegenheid kregen alles wat zij maar met enige mogelijkheid wilden vragen, naar voren te brengen en wat met enige mogelijkheid van mijn kant beantwoord kon worden, te horen. Die ge sprekken zijn voortgezet door gesprekken tussen het volledige College en vertegenwoordigers van de pers, waarbij door het College in zijn geheel en door de leden afzonderlijk datzelfde standpunt is ingenomen. Men is zelfs van de kant van het College zover gegaan die gesprekken niet eens in het Stadhuis te houden. Het College heeft ze evenwel op een gegeven ogenblik laten varen, omdat er op die conferenties niet veel van de kant van de pers werd gevraagd. Men had blijkbaar, al dan niet in verband met concurrentieverhoudingen, geen behoefte aan een collectieve voorlichting, maar meer aan individuele en bovendien moesten wij de er varing opdoen, dat ondanks de gelegenheid voor de journalisten om zich volledig omtrent bepaalde onder werpen op de hoogte te stellen, er toch berichten ver schenen, waaruit bleek, dat de kans om zich zo volle dig mogelijk te informeren, was verwaarloosd. Met andere woorden: het doel dat het College zich had ge steld, werd op deze wijze z.i. niet in die mate bereikt, dat al zijn moeite daar tegen opwoog. Een volgende vraag is, of er ook contact is tussen de voorlichtingsambtenaren en de pers; of aan de voor lichtingsambtenaren vragen worden gesteld en met hen besprekingen worden gevoerd. Dat is inderdaad wel het geval. Er werden zeer geregeld door vertegen woordigers van persorganen aan de afdeling Voorlich ting allerlei vragen gesteld, vragen die ook uitmond den in gesprekken tussen de vragende persvertegen woordiger en de afdeling Voorlichting, zodat aan de kant van die afdeling de mening bestaat, dat in zo verre toch aan haar bedoeling wordt voldaan. Niet al leen trouwens worden van de kant van de pers vragen gesteld; als er bij de afdeling Voorlichting nieuws bin nenkomt over de gemeente Leeuwarden dat waard is naar de pers te worden doorgegeven, dan wordt dit ook door deze afdeling gedaan. Dan meent de heer Spiekhout, dat er aanleiding is door vraag- en antwoordspel tussen het College en de pers misverstanden uit de weg te ruimen. Ik heb zopas al gezegd, hoe een tijdlang de gang van zaken is ge weest en dat het College niet de ervaring heeft mogen opdoen, dat de openheid die van zijn kant heeft be staan, door alle persorganen ik moet met nadruk zeggen alle persorganen op dezelfde wijze werd be-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1962 | | pagina 25