niet het geval. Bij ons weten worden die faciliteiten alleen voor industriële bedrijven gegeven en elke an dere mogelijkheid van faciliteiten zouden wij U niet kunnen noemen. Volgno. 60 wordt onveranderd vastgesteld. Hoofdstuk III. Politie. De heer Venema: Ik zou iets willen opmerken t.a.v. volgno. 78. Er staat in de mem.v.a.: „Ten aanzien van de algemene leiding en het beheer van de gemeente politie heeft de Raad geen bevoegdheden." Dat was bekend. En daar staat dan verder: „Wij hebben daar om aan de Burgemeester verzocht te overwegen, of hij omtrent de hier gestelde vragen in de raadsver gadering mededelingen zal doen." Ik wilde nu graag vragen, of U dat zou willen doen. (Gelach) De Voorzitter: Dit is dus een lichte vingerwijzing van het College geweest om de Raad te zeggen: Dit is eigenlijk niet des Raads. Ik wil van mijn kant heel in het kort daar wel iets van zeggen, hoewel bij post 78, over de jaarwedden zelf in de sectie geen vraag gesteld is. Wel sprak een lid zijn ongerustheid uit over de z.i. onvoldoende bezetting van het politiekorps. Dat is ook voor mij een voorwerp van zorg, zoals het dat ook elders in het land is. Op het ogenblik is bijna de volle sterkte aanwezig, maar daarvan moeten worden afgetrokken de adspiranten die op de politieschool in Lochum zijn. zodat de feitelijke sterkte, d.w.z. het aan tal van hen die feitelijk dienst doen, daar beneden ligt. Dat is inderdaad stellig een moeilijke zaak en ook al zouden andere overwegingen ontbreken, dan zou dat al een absolute hinderpaal zijn om de gedachte van het derde lid bij dit volgnummer, het aanstellen van wijkagenten, op te volgen, omdat de feitelijke sterkte een dergelijke maatregel eenvoudig niet toelaat. De tweede vraag betreft aanstelling van vrouwelijke krachten (meervoud) voor de kinder- en zedenpolitie. Bij herhaling is in de laatste jaren, na het vertrek van de vroegere inspectrice geprobeerd, deze vacature ver vuld te krijgen, maar telkens opnieuw is het niet mo gen gelukken daarin een geschikte kracht te benoemen. Dergelijke krachten waren er niet. Men kan dat is de Raad ook wel duidelijk niet onmiddellijk na een mislukking weer een poging doen, want die is dan toch bij voorbaat ook tot mislukking gedoemd. Zo periodiek, dat wil dus zeggen na telkens grote tussen pozen, wordt weer een poging gedaan, tot dusver zon der resultaat, helaas. De vraag bij volgno. 82 doelt op een toestand die vroeger mogelijk was, maar die bij de invoering van de nieuwe politie-uniformen niet meer mogelijk is, om dat de nieuwe beschikking zo meen ik, dat dit voor schrift van de Minister moet worden genoemd ten aanzien van de uniformen van de politie niet kent het dienstdoen op straat in overhemd, maar deze kent wel een zomeruniform. De vraag, of die zomeruniform di rect moet worden ingevoerd, is dan weer een vraag van financiën. Deze kleding komt voor rekening van de politie-ambtenaren zelf, al staat daar een kleding- toelage tegenover. Men moet evenwel politiemensen niet te zwaar met aanschaffingen voor kleding belas ten, omdat wat zij kopen tenslotte voor hen een schuld vormt, die via de kledingtoelage moet worden afbe taald. Die schuld moet niet te hoog oplopen. Onder tussen is het nu bij de leiding van de politie een punt van overweging, of de schuldpositie in het algemeen de invoering van de zomeruniform zal toelaten. Voor gebruik van bromfietsen wordt wegens tech nische redenen door de leiding van de politie niet ge voeld. Naar mij bekend is ik moet dat met een zekere voorzichtigheid zeggen wordt het inzicht dat een bromfiets voor een dienstdoende politieman niet het meest geschikte vervoermiddel is, ook elders gedeeld. Wat het telefoonnummer (volgno. 88) betreft, is bij de P.T.T. moeite gedaan het was bij de bestaande apparatuur in de centrale niet mogelijk op korte termijn een gemakkelijk nummer te krijgen. Er was wel een zodanig nummer in het bezit van een abonné, maar die was niet bereid dat nummer voor dit doel af te staan en dat moest natuurlijk aanvaard worden. Wat de vraag inzake het gebruik van de telefoon be treft en nu kom ik toch wel heel erg op het gebied van de interne bezigheden - zou ik willen volstaan met te zeggen, dat de wetenschap die dit lid meent te hebben, toch niet juist is. Ik geloof, dat ik hiermee de verschillende punten wel gehad heb. De heer Venema: Het personeelstekort kunnen wij per slot van rekening ook niet verhelpen, maar ik vertrouw er op, dat dit, zodra het mogelijk is, aan gevuld wordt. Wat de bromfietsen betreft, ik ben het volkomen met U eens, dat het nergens op lijkt. Als we wè.t willen, dan moeten de agenten op zijn minst een motoi iet' hebben! (Gelach) Maar ik heb de wens i.z. bromfiet sen geuit, omdat bij snellere verplaatsing van de agen ten vernieling voorkomen kan worden. Ik woon in de richting van „Cambuur" en iedereen weet van de ver nielingen aan de hekken daar; die liegen er niet om. want ze kosten jaarlijks duizenden, stel ik mij voor. Als men vaker een agent ziet, als men bij voorbaat weet, dat er weer zo'n knaap komt, dan zal dat daar ben ik van overtuigd, ik ben zelf ook jong ge weest preventief werken. De heer Jongbloed: Bij de begroting voor het jaar 1962 heb ik aangedrongen op het treffen van maatrege- len op loslopende honden in verband met het gevaar van verspreiding van de besmettelijke veeziekte abor tus-Bang onder het rundvee. U heeft in die verg ide- ring toegezegd aan deze aangelegenheid nog e iige aandacht te schenken. Afgelopen zomer hebben we hierop antwoord ontvangen. Aan de hand van de be staande voorschriften kon de politie volgens dat ant woord voldoende optreden tegen het euvel van los lopende honden. U was van oordeel, dat er geen aan leiding bestond voor het nemen van verdere maatrege len. Men meende, dat dit euvel zich sporadisch voor deed. Direct na dit schrijven viel het mij op, dat er in mijn omgeving nog enkele honden in het veld rond liepen. Ook in de organisaties van veehouders drongen enkele leden er op aan, een einde te maken aan het euvel van de loslopende honden. Ik zou gaarne op korte termijn een regeling zien opgenomen in de po litieverordening t.a.v. loslopende honden, die wel ter dege gevaar veroorzaken voor besmetting met abor tus-Bang. Vooral ook mede door het verzoek van Ged. Staten, dat aan alle Friese gemeenten ter zake is ge daan, hebben meerdere gemeenten al een desbetreffen de verordening in uitvoering. Ook de Gezondheids dienst ziet deze regeling liever nog vandaag dan mor gen getroffen. Toen wij naar aanleiding hiervan in onze fractie over de politieverordening spraken, rees bij ons weer de vraag, waarom wij in onze Gemeente toch altijd nog zitten met twee politieverordeningen, één voor Leeuwarden en één voor Leeuwarderadeel. Volgens de beantwoording van bovengenoemde vraag wordt aan de voorbereiding van het ontwerp voor een nieuwe politieverordening gewerkt. Is dit niet juist of, als dit wel juist is, wanneer kunnen wij die veror dening dan verwachten? De Voorzitter: Het antwoord, dat wij de vorige zo mer op de vragen van de heer Hartstra hebben gege ven, was dat begrijpt U wel - toen gegrond op de ambtelijke inlichtingen die wij hebben ingewonnen; die deden ons zeggen: de bestaande verordeningen geven ons wel een zekere bewegingsmogelijkheid, maar op het ogenblik is er geen noodzaak hier iets aan te doen. Wanneer U nu van Uw kant van mening is, dat die noodzakelijkheid of die wenselijkheid wel bestaat en daarvoor bepaalde gegevens heeft, dan zou ik U wil len uitnodigen ons deze te verstrekken, want dan kan de kwestie opnieuw met de politie worden opgenomen. En dan kunnen we dus zien, hoe deze hierop reageert. U vraagt: Hoe zit het nu met die twee politieveror deningen Dat wij zoveel jaren na de grenswijziging nog altijd met deze situatie zitten, is nu een van die zaken, die mij persoonlijk een bijzonder grote steen des aanstoots zijn. De reden daarvan is, dat telkens opnieuw elkaar opvolgende hoofdambtenaren, het is tenslotte maar voor zeer enkelen mogelijk deze zaak •oor te bereiden -dit werk terzijde moesten leggen, meer dringende en direct dringende zaken, die >'iaal ook door deze hoofdambtenaren moesten ge nen en die steeds zeer omvangrijk en overvloedig ren, klaar te krijgen. Nu is wel de betrokken amb- i.i ar ter Secretarie daar opnieuw geruime tijd mee Jzig en ook al een heel eind gevorderd, zo ongeveer foor drie vierde gedeelte, en wij hopen, dat het hem -iu toch inderdaad binnen afzienbare tijd mag geluk ken om het gehele concept klaar te krijgen, maar ook jop deze ambtenaar wordt bij voortduring beslag ge legd voor andere, zeer dringende taken, zodat een ze kerheid, dat onze hoop in vervulling zal gaan, helaas ip dit moment niet te geven is. Het spijt me, dat ik iet zo moet zeggen; U begrijpt wel, dat dit speciaal ro mij, die met deze zaken van het Gemeentebestuur meeste te maken heeft, inderdaad een hoogst on- icvredigende toestand is. 'jVoJgno. 98. Verkeer s voorzieningen f 26.945, I De heer Klynstra: Ik zou weer willen pleiten dat s zo langzamerhand bekend geworden voor het tot roorrangsweg verklaren van de invalswegen. Ik heb in het afgelopen jaar eens speciale aandacht gc honken aan het rijden van automobilisten langs de invalswegen. Ik heb dit jaar, hoewel ik er gelukkig Izeli niet bij betrokken was, twee aanrijdingen meege maakt, die beide het gevolg waren van onkunde t.a.v. de voorschriften. En nu kan het College zeggen: Dan moet men maar op de verkeersborden letten, in wezen jzijn deze invalswegen en dan denk ik speciaal, hoe- Iwt l ik meerdere zou kunnen noemen, aan de Verlengde hrans en de Groningerstraatweg toch eigenlijk fvoon angswegen. Ze hebben een ventweg aan beide zijden, ze zijn keurig geasfalteerd, het zijn mooie brede [wegen. Het zijn juist de vreemdelingen die hier bin nenkomen of van hier vertrekken, die niet in de gaten hebben, dat het geen voorrangswegen zijn. Men staat stomverbaasd te kijken, wanneer men er op attent ge- jmaakt wordt, dat men verkeerd is, dat men helemaal niet op een voorrangsweg rijdt. Nu kan men aan de andere kant zeggen: Dan moeten de mensen uit de zijstraten nog langer wachten. In Huizum ik mag dat zo wel even uitdrukken wonen nette mensen; (over Huizum kan ik het beste spreken, omdat ik daar zelf woon), maar als dat niet het geval was en we slechts de voorschriften in acht zouden nemen, dat rechts voorgaat en maar doorrijden, dan zouden er heel wat meer ongelukken gebeuren. In de tweede plaats zou ik graag van het College willen weten, of er in dezen al eerder eens een sug gestie is gedaan t.a.v. de rondwegen, nu een gedeelte van de rondweg zo goed als klaar is. Wanneer afwij zend op dit verlangen mocht worden beschikt, kunnen deze rondwegen dan in ieder geval tot voorrangsweg verklaard worden? Dan hebben we tenminste een begin. De Voorzitter: Men kan over de vraag, of de invals wegen en ook de traverses voorrang moeten hebben, alleen maar een juist antwoord geven aan de hand van de concrete situatie ter plaatse. Hoe het elders is, maakt op het College niet al te veel indruk, omdat de situatie van plaats tot plaats aanmerkelijk verschilt. We moeten ons dus alleen afvragen: Is het met het oog op het plaatselijk stratenstelsel wenselijk alsnog tot deze maatregel over te gaan? Ik geloof evenwel, dat wij op dit moment op deze vraag geen antwoord meer behoeven te geven, omdat wij en dat heeft betrekking op de laatste vraag van de heer Klynstra toch heel dicht staan bij de voltooiing van gedeelten van het rondwegenstelsel. Als dit rondwegenstelsel he lemaal klaar is, dan is het een zeer logische oplossing voor dit verkeersvraagstuk, dat de rondwegen met de invalswegen tot aan de ringweg voorrangsweg wor den en dan heeft men een logisch, en voor iedereen duidelijk geheel, ook voor de vreemdeling. Nu zijn wij van mening, dat het, waar wij zo dicht bij de vol tooiing van het ringwegenstelsel zijn, niet meer juist zou zijn èls wij het juist zouden vinden overigens nu nog een stelsel van voorrangswegen en van tra- 53 verses in te voeren, dat bij gereedkoming van de rond wegen zou moeten worden herroepen. Dat zou naar onze mening aanleiding geven tot tal van verkeers ongelukken, omdat nu eenkeer het van de wegen ge bruik makende publiek ook zijn gewoonten volgt en hier speelt dan het punt, dat ook door de heer Klijn- stra is aangeroerd: Als hier vreemdelingen verbaasd zijn, dat een invalsweg geen voorrangsweg is, dan hebben deze mensen hun ogen niet goed open gehad en ook niet voldoende op de verkeersborden gelet. We weten nu eenkeer, dat dit een kwaal is, die meer voor komt en dat, wanneer men eenmaal gewoon is een bepaalde weg te berijden als voorrangsweg, het dan voor verscheidene mensen heel moeilijk zal zijn die ge woonte af te leren. Dan krijgen we op dat moment het heel grote gevaar voor ongelukken. Wij moeten dus dergelijke ingrijpende maatregelen niet invoeren met de bedoeling die na zeer korte of betrekkelijk korte tijd weer te herroepen. Dat zou ik herhaal het grote gevaren voor ongelukken scheppen, die we moe ten voorkomen. Nu wij misschien in het najaar van dit jaar, of in het begin van het volgend jaar het viaduct over de spoorwegen met de opritten gereed krijgen, valt te overwegen, dat alvast dat gedeelte van de ringweg met de invalswegen tot daar aan toe voor rangswegen zullen worden. Voor diezelfde overweging zal plaats kunnen zijn bij de andere gedeelten die, naar wij hopen, toch successievelijk binnnen afzienbare tijd daarna klaar zullen komen. En dan geloof ik, dat dit gehele vraagstuk tot ieders voldoening en met zo wei nig mogelijk gevaren voor de burgerij zijn oplossing zal hebben gekregen. Hiermee zou ik t.a.v. dit punt willen volstaan. De heer Spiekhout kan ik zeggen, dat ik aan het antwoord, dat wij in de memorie van antwoord hebben gegeven, n.l. dat B. en W. aan de instelling van een parkeercommissie geen behoefte hebben, van mijn kant toch wel graag wil toevoegen, dat naar onze mening de adviseurs van het College dat zijn de directie van Openbare Werken met haar medewerkers en de Commissaris van Politie met zijn medewerkers en, zo nodig, aangevuld met deskundigen van de A.N.W.B. of van de K.N.A.C. die door ons toch worden gevraagd ons waardevoller adviezen kunnen geven dan leden van een commissie die, in het algemeen gesproken, naar alle waarschijnlijkheid niet die mate van deskundig heid bezitten als de adviseurs, die ik heb genoemd. Als ik dat mag aannemen, dan kleeft aan een com missie toch ook wel een bepaald nadeel, nl. dat men in zijn beoordeling en in zijn besluitvorming opnieuw geremd wordt door een instantie erbij, omdat we al zo veel instanties hebben. Het is in bepaalde omstan digheden bijzonder prettig om vanuit de burgerij me dewerking te krijgen, maar wanneer het gaat over zaken met een zeer speciale technische kant, dan ge looft het College, althans in dit geval, beter te doen zich te bepalen tot de vakdeskundigen. Dat is het, mijnheer Spiekhout, wat wij er van heb ben te zeggen. De heer Spiekhout: Met welke instantie we nu bezig zijn, weet ik niet meer, maar ik zou toch, als het mag, nog één opmerking willen maken over de parkeercom missie. Als het gaat om het inwinnen van adviezen, zoals U het hier nu stelt, dan ben ik het wel met U eens, maar in mijn vraag in de sectie legde ik meer de nadruk op het instellen van een studiecommissie. Dat is een tijdelijk iets, niet de blijvende commissie, waar men vroeger hier vaak over sprak. In die studie commissie zouden dezelfde mensen die U noemt, ook zitting moeten hebben, maar dan wordt er verlangd, dat men met een rapport komt, zodat men dus de noodzaak heeft om de samenhang te bekijken; men moet het geheel coördineren en men kan een bepaald aantal suggesties doen. Daar kan dan daarna gebruik van gemaakt worden bij het uitwerken van uitbrei- dings- of saneringsplannen of weet ik hoe. Zo'n com missie wordt altijd meer met de neus op de feiten of omstandigheden gedrukt. Dan krijgt men toch even een andere benadering van het probleem dan wanneer men het, zoals dat nu gebeurt, incidenteel bekijkt, nl. bij het vaststellen van een bepaald uitbreidingsplan. Dat geeft een ander aspect aan deze zaak, geloof ik, dan deze krijgt by Uw opvatting, want ik heb het ge-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1962 | | pagina 27