De heer Beuving: Het antwoord van de Wethouder was mij vóór deze zitting al zo ongeveer bekend. Maar hoe komt het, dat de ondersteunden in andere gemeen ten, met name b.v. Enschede en Amsterdam, waar de instelling voor Maatschappelijk Hulpbetoon direct on der het Gemeentebestuur ressorteert en door de Raad ter zake beslissingen kunnen worden genomen, op het ogenblik met de strenge winter om iets te noemen een extra brandstoftoelage kregen? Hier maken wij het mee, dat voornamelijk de laatste dagen verschillende van deze mensen zitten te hunkeren naar het hun voor de eerste week van maart beloofde brandstofbonnetje. Tot dusver is echter nog geen begin gemaakt met betaling. Ik zie hierin, dat dit bestuur nog niet van de nood van deze mensen, die bij de kant langs moeten, die onder het minimum moeten leven en die in deze aanhoudende winter behoefte aan brandstof hebben, doordrongen is. Ik zou de Wethouder bij deze willen zeggen, dat ik, wanneer hetgeen ik naar voren heb gebracht niet door de Raad wordt begrepen of ondersteund, mij toch het recht voorbehoud t.z.t. met een voorstel terzake te komen. De heer Vellenga (weth.): Nog een enkel woord. Men kent dus in Nederland verschillende situaties. Soms opereert een instelling voor Maatschappelijk Hulpbetoon zelfstandig bij de uitvoering der Armen wet. Soms is deze zaak aan B. en W. getrokken en heeft men op die manier dus rechtstreeks vanuit het College de uitvoering van de Armenwet ter hand ge nomen. Het zou best kunnen zijn, dat de Raad t.z.t. over deze zaak een bepaalde uitspraak gaat doen n.a.v. het rapport over de doorlichting van de gehele dienst van Sociale Zaken, dat ter inzage heeft gelegen. Een discussie over deze zaak zou dus thans naar mijn me ning prematuur zijn. In de tweede plaats zou ik dit willen zeggen: Wan neer maar ergens een bepaalde nood zou worden onder kend in deze gemeente, natuurlijk rechtstreeks, in eer ste instantie, door de maatschappelijke werkers, b.v. ten aanzien van de kou of wat ook, zouden ogenblik kelijk maatregelen getroffen worden om hierin veran dering te brengen. Wanneer U, afgaande op een enkel geval, dat ik echter op dit moment niet kan beoordelen, hier een bepaalde stelling uitspreekt, dan heb ik echt geen zin om dat klakkeloos te accepteren. Ik wil U al leen het genoegen doen maar dan om de soort ge vallen, waar het om gaat na te gaan, of inderdaad juist is, wat U hebt gesteld. En tenslotte zou ik tot U willen zeggen, dat het tot de tactiek van bepaalde en aan politiek doende mensen en partijen behoort zo inci denteel een bepaalde gemeente te noemen en die als een schoon voorbeeld te stellen in de eigen gemeente en daarmee hun afkeuring en kritiek uit te spreken t.a.v. die eigen gemeente. Daar moet men ontzaglijk voorzichtig mee zijn. Wanneer met de nood van mede mensen op een bepaalde manier politiek wordt bedre ven, dan geloof ik, dat dat niet juist is en ook niet past. Ik ken in het algemeen de tactiek wel, die door U en Uw politieke vrienden juist op dit terrein ook in krantenartikelen en in spreekbeurten wordt gevolgd. Ik zal het U persoonlijk niet kwalijk nemen, omdat U doorgaans op dit punt behoorlijk optreedt; ik wil het alleen maar even in zijn algemeenheid signaleren. De begroting sub la wordt goedgekeurd. Punt lb en c. Deze begrotingen worden eveneens goedgekeurd. Punt 2. Algemene Beschouwingen. De heer Spiekhout: Tot mijn spijt is de heer Bootsma verhinderd deze vergadering bij te wonen. Op mij rust dus de taak om namens mijn fractie hier een enkel woord over deze begroting te zeggen. Voor de uitvoerige schriftelijke voorbereiding van deze begrotingsbehandeling, met name ook voor de uit voerige toelichting in de aanbiedingsbrief, zijn wij zeer erkentelijk. Aan allen die daaraan hebben meegewerkt, past dan ook wel, geloof ik, een woord van dank. Een groot aantal vragen is daarna nog weer in de sectie vergaderingen gesteld en het was zowaar geen gemak kelijke taak voor het College op al die vragen steeds een bevredigend antwoord te geven. Toch is men daar, meen ik, dikwijls in geslaagd en daardoor is ook weer een stuk informatie over allerhande zaken aan de Raad verstrekt. Wij zijn wel van mening, dat sommige antwoorden wel eens wat uitvoeriger hadden gekund en misschien wel eens meer op de bedoeling van de vraag hadden kunnen ingaan, maar aan de andere kant zon er, wanneer alles nu tot vólle tevredenheid van êille raadsleden zou zijn behandeld, ook niet veel meer zijn overgebleven voor deze begrotingsbehandeling. En dat zou ons toch nog meer spijten, want ik geloof, dat het hoofdaccent toch altijd moet blijven liggen op de open bare vergadering. Enkele jaren geleden is tussen de fracties afgespro ken de algemene beschouwingen kort te houden en dan bij de verschillende hoofdstukken andere fractieleden nog de gelegenheid te geven korte algemene beschou wingen over dat punt te houden. Ik zal ook ditma;.l trachten mij aan dit systeem te houden en op detail punten wil ik dan ook zo weinig mogelijk ingaan. Dit is de laatste keer, dat de Raad in deze samen stelling een begroting heeft te behandelen. Men kan dus zeggen, dat een ambtsperiode het woord is mis schien niet helemaal juist van 4 jaar hier ongeveer mee wordt afgesloten. En dat zou iemand in de verlei ding kunnen brengen in een soort ouderjaarsavond- stemming te komen. Dat bedoel ik dan in die zin, dat je je onwillekeurig afvraagt: Hoe is het nu gegaan in de afgelopen periode En met name hierHoe is het mèt en in de gemeente Leeuwarden gegaan? Een enkel woord wil ik daar toch graag aan wijden. Als ik dan mag begonnen met iets te zeggen over de samenwerking tussen Raad en College, dan heb ik in elk geval al een positief punt te pakken. Het samenspel is naar onze mening goed. Het College tracht steeds rekening te houden met datgene wat de meerderheid van de Raad juist en gewenst vindt en dat achten wij eigenlijk ook niet meer dan normaal. We zouden het uit democratisch oogpunt heel bedenkelijk vinden, als het niet zo zou zijn en het College uitspraken van de Raad zonder meer naast zich neer zou leggen. En he laas komt zo iets voor op ander niveau. Anderzijds heeft de Raad genoeg vertrouwen in het College om het voldoende vrijheid bij zijn werkzaamheden te geven. Wat onze fractie betreft, zeggen wij ook voor dit be grotingsjaar graag dat vertrouwen toe. Over de verhouding van Gemeentebestuur en bur gerij wil ik toch ook graag een enkele opmerking ma ken, omdat ik dat ook een belangrijke zaak vind, even eens uit democratisch oogpunt. In de kleine gemeen schappen, geloof ik, moet de democratie groeien en moet ze het meest tot haar recht komen. Alleen op die manier is het mogelijk om te komen tot de opbouw van grotere eenheden. U hebt zo pas in Uw openingswoord iets gezegd over het feit, dat vandaag de Europadag gevierd wordt en ik meen, dat we toch altijd naar die grotere eenheden moeten streven, maar dat dat alleen kan, wanneer wij dat trapsgewijze doen, dus door vanaf de kleine gemeenschappen democratische opbouw te be werkstelligen. Voor vele dingen, ook zeker voor het slagen van een industrialisatiebeleid in een bepaalde gemeente, is de sfeer naar onze mening van groot be lang. Net zoals in het bedrijfsleven de produktiviteit afhangt van goede sfeer, van de home relations, zo hangt ook in een gemeente het slagen van een bepaalde politiek daarvan af. Nu is het een feit, dat wij ons in Leeuwarden bepaald niet hebben te beklagen ge lukkig niet over gebrek aan belangstelling van de burgerij. Op vele terreinen is er een vruchtbare en prettige samenwerking tussen groepen uit die burgerij en de Gemeente en dat is in het belang van het geheel. Ook op andere wijze blijkt dat medeleven, n.l. uit de kritische begeleiding van datgene wat er in de ge meente omgaat. Naar mijn mening is ook dat goed en gezond. Ik wil van mijn hart echter geen moordkuil maken en uitspreken, dat er toch ook ergens in de ver houding burgerij-gemeente nog wel eens wat onbegrip is hier en daar, zich uitende in een niet opbouwende, maar in een ietwat zure kritiek zo nu en dan. Uit veel wat de Gemeente betreft merkt men dat, en wij betreu ren dat in hoge mate. Als oorzaak daarvan zie ik in ste instantie twee dingen. En laat ik dan maar be ginnen met de hand in eigen boezem te steken en aan kant van de Gemeente te zoeken. Ik vraag mij af, jf bij het vele wat hier in deze gemeente wordt gedaan jl tot stand komt en wat naar mijn overtuiging de ver- [gèlijking met andere gemeenten glansrijk kan door staan, wij de zaken als Gemeentebestuur wel voldoende „verkopen" aan onze burgerij, het altijd wel voldoende duidelijk maken. Brengen wij, zo vraag ik mij af, als Raad en College wel altijd de nodige openheid, de no dige soepelheid op in het contact met de burgerij en trachten wij wel steeds daardoor ook zoveel mogelijk mensen in het werk te betrekken? Het hangt vaak af van allerlei moeilijk aan te geven kleinigheden, maar met elkaar vormt het toch, geloof ik, een realiteit, waarmee wij rekening moeten houden. Een poging om op dit terrein iets te doen en die ik ook waardeer, wordt gedaan in het blad de Leeuwarder Gemeenschap. De popularisering van de begroting b.v. lijkt mij nuttig en op deze weg doorgaan is ook goed. Maar is dat vol doende? Bereiken wij hiermee voldoende mensen en bereiken wij hiermee de mensen voldoende? Hoe groot is bijv. het aantal abonné's van dit blad? En ik kan met vragen doorgaan wat doen wij meer? Zijn er b.v. ook maandelijkse contacten tussen de pers en het Gemeentebestuur? Al met al gaat het in dezen zeker om het belang van onze gemeente en het blijve dan ook voortdurend ons aller aandacht vragen. Maar de belangrijkste oorzaak voor een zeker, laat ik het noemen „ongeduldig onbegrip", dat wij wel eens tegen komen, ligt naar mijn mening in onvoldoende inzicht in de werkelijke mogelijkheden (en ook „onmogelijk heden" moet daar dan bij gezegd worden van een Ge meentebestuur, gezien vooral ook de verhouding Rijk- igemeenten. Ook bij degenen die het verstandelijk theo retisch wel weten, wordt het, meen ik, gevoelsmatig en in de praktijk niet voldoende in de beoordeling verdis conteerd. Niet voor niets wordt vastgesteld, dat het [verminderen van de zelfstandigheid van de gemeente uit democratisch oogpunt ergens ook gevaar inhoudt. Voor bijna alles in de gemeentelijke huishouding is be moeienis of toestemming van Den Haag nodig en het „frappez toujours" is voor een College vaak de enige weg om iets tot uitvoering te krijgen. Nu moeten wij ons natuurlijk niet verliezen in romantische beschou wingen over en terug verlangen naar de vroegere auto nomie van de gemeente b.v. in het begin dezer eeuw. Dat is niet reëel. In alle groeperingen van ons volk is zo langzamerhand wel aanvaard, dat de centrale over heid een taak heeft ook op economisch gebied en aan conjunctuurpolitiek moet doen. Maar dit houdt meteen in, dat er dan ook zeggenschap nodig is en aanvaard moet worden op allerlei terreinen, waarop de lagere overheden vroeger vrijer waren. Ik denk aan investe- ringsomvang, belastingen, leningspolitiek, rentepoli- tiek e.d. Maar als we dit als onvermijdelijk en, in groter verband bezien, als nuttig aanvaarden, dan betekent dit toch niet, dat de vorm van de bemoeienis ons nu altijd aanstaat. Misschien komt het ook wel, omdat we, wat dit betreft, in zekere zin nog in een overgangs toestand leven en dat de Rijksoverheid het ook wat moet leren. Naar onze mening heeft er nog veel te veel een ingrijpen in details plaats, terwijl met een globalere opzet, het stellen van plafonds bijv., de na te streven economische doeleinden ook te bereiken zou den zijn. Het is toch te gek, dat bijv. woningbouwplan nen drie tot vier keer beoordeeld en op details bekeken moeten worden; dat aan school bouwplannen weet hoe lang geslepen moet worden om ze in overeenstemming te brengen met de deels ook nog toevallige inzichten op de betrokken ministeries. Ook over de lange weg, nodig om ooit een ziekenhuis of een verpleeghuis tot stand te brengen, behoef ik hier in deze Raad niets te zeggen. Naar mijn mening is het mogelijk een veel gro tere verantwoordelijkheid te leggen bij de gemeentelijke overheid, binnen noodzakelijk te stellen grenzen. Toen drie jaar geleden het huidige kabinet optrad, hadden we daar, eerlijk gezegd, bepaald geen grote verwachtingen van, maar op één punt, n.l. de als een belangrijke zaak van politiek gestelde, bevordering van de decentralisatie, hadden wij wel enige verwachtingen. Het spijt ons voor Leeuwarden, voor Friesland, dat er ook op dit punt niets is uitgekomen tot nu toe. De detailbemoeienis is nog even sterk en ook met het oog op de verhouding tot de burgerij, op de sfeer in de ge meente dus, en uiteindelijk op de democratie, is dat te betreuren. Hoewel de consequenties daarvan nog niet ten volle zijn te overzien, mag het ons allen toch tot verheuge nis stemmen, dat na een zeer langdurige parlementaire behandeling de nieuwe financiële verhoudingswet inmid dels is aanvaard en in werking getreden, waardoor allicht een iets hechtere basis wordt verkregen voor de gemeentelijke budgettering dan in voorgaande jaren het geval kon zijn. Hierbij mag tevens nog worden aange tekend, dat uit het verstrekte overzicht van de alge mene reserve blijkt, dat het resultaat van de afgeslo ten rekeningen nog vaak is meegevallen, waardoor het ook nog mogelijk is geweest een aantal werken uit deze reserve te financieren, zonder dat deze niet grote pot geheel werd uitgeput. In hoeverre de z.g. verfijningsregeling voor onze ge meente meer armslag zal geven, moet worden afge wacht. Uitbreiding van het eigen belastinggebied zal o.i. geen grote verruiming kunnen geven, daar het hier in de regel gaat om doelheffingen, waar bepaalde objec ten direct aan gebonden zijn, terwijl anderzijds som mige heffingen het woonklimaat nu niet bepaald gun stig beïnvloeden. Toch moeten wij ons wel steeds afvragen, of er hier nog mogelijkheden liggen en dan denk ik persoonlijk vooral aan de rioolbelasting. Wij stellen reeds lang en terecht dat het tonnenstelsel in onze gemeente moet verdwijnen, maar het harde feit ligt er, dat er geen geld voor is om dat geforceerd te doen. Daarnaast is natuurlijk ook medewerking van de eigenaars van de huizen van groot belang. Maar als we nü reeds die rioolbelasting zouden kunnen invoeren en daarmee geld verkrijgen voor dit doel, zouden we de ontwikkeling misschien kunnen versnellen. Dan is voor het woon klimaat naar mijn mening het voordeel van deze be lasting groter dan het nadeel. De realisering van vele werken, welke wij nog moe ten uitvoeren, zal haast niet anders mogelijk zijn dan door middel van extra bijdragen uit speciale fondsen van het Rijk. Op dit punt zal dan ook een nooit afla tende activiteit noodzakelijk zijn, want, wil Leeuwar den de taak blijven vervullen, welke hem, historisch en geografisch gezien, toekomt, dan kunnen wij niet alleen volstaan met het ontwerpen van nieuwe uit breidingsplannen, maar dan zal ook het oude stede lijke gebied zich in een vrij snel tempo moeten aan passen bij de nieuwe situatie. Niet alleen echter op het materiële, maar ook op het culturele vlak zijn tal van wensen, welke op vervulling wachten. De afgelopen periode overziende, willen wij zonder meer stellen, dat er reden tot een zekere voldoening kan zijn. Er is de laatste jaren een duidelijke versnel ling in de ontwikkeling te constateren. Geleidelijk aan, lijkt mij toe, kan de oogst worden binnengehaald van het gemeentelijk beleid over de laatste 10, 15 jaar. Het is verheugend voor onze gemeente, maar natuurlijk ook in het bijzonder voor het College en voor de Raad. Vele grote en kleine werken zijn de laatste jaren gereed ge komen of zijn bijna gereed. Een volledige gedetailleer de opsomming zou te ver voeren, maar ik mag toch wel noemen de voltooiing, voor een belangrijk deel, van het rondwegstelsel met de nodige kunstwerken die er in zitten; de Hermesbrug noem ik hierbij, het vee marktcomplex, waar ook gestaag aan voortgewerkt is; we hebben allen gezien, dat de Schaverneksbrug klaar gekomen, in elk geval reeds berijdbaar is, en dat ook de omgeving daar aanzienlijk is verbeterd, de Korfma- kerspijp is verbeterd, diverse walmuren hebben we de afgelopen jaren moeten en kunnen vernieuwen; verder noem ik scholenbouw; gestage voortgang bij de aanleg van de diepriolering (al ontveins ik me niet, dat we, het tempo daarvan wel wat sneller hadden gewenst), het bouwrijpmaken en de gedeeltelijke bebouwing van het Nijlan, het Heechterp, industrieterreinen, en zo zou ik nog door kunnen gaan. De Raad heeft aan deze dingen zijn medewerking reeds verleend, maar ik wilde toch bij deze gelegenheid zeggen, dat er, dit alles overziende, van een zekere voldoening gesproken mag worden. Er zijn natuurlijk ook nog diverse projecten, die, wat de Gemeente betreft, voor uitvoering klaar zijn, maar waar we dus nog toestemming of geld van anderen

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1962 | | pagina 2