62 tertje krijgt vanaf haar geboorte fluor op advies van de tandarts; ze is verleden week nog weer bij de tand arts geweest en deze zei, dat het gebit prachtig is. Ik neem dus aan, dat fluor voor het gebit wel reus achtig zal zijn, maar ik ben er bang voor, dat, wan neer die stof in het drinkwater komt, niet iedereen daartegen kan en dat men daar schadelijke gevolgen van kan ondervinden. Temeer al, omdat zulks ook voorkomt bij medicijnen die door de arts zijn voor geschreven. Ieder geval staat natuurlijk op zichzelf; er zijn meer mensen die daar uiterst gevoelig voor zijn. Om nu die toevoeging van fluor verplicht te stel len, daar ben ik, net als de heer Boomgaardt, toch wel een beetje huiverig voor. Ik wil U dan ook wel even verklappen, dat, wanneer de heer Spiekhout spreekt van de overgrote meerderheid van zijn fractie, ik dan de minderheid ben. Dat houdt nog niet in, dat ik aanstonds tegen de motie zal stemmen. Dat weet ik nog niet. Ik wilde eerst nog wel eens graag de ver dere besprekingen aanhoren, maar ik wil U toch wel zeggen, dat ik nu niet direct een hiep-hiep-hoera-voor- stander van dit middel ben. De heer Van der Veen: Ik meen, dat wij gisteren in de Leeuwarder Courant vergast zijn op een hoofdarti kel over allerlei soorten van bijgeloof, dat naar het schijnt, welig tiert bij onze oosterburen, maar ook el ders in de wereld. Ook in de beschaafde wereld gelooft men wel, dat bijv. het bloed uit het oor van een zwarte kat een zeer bijzonder geneesmiddel is, weet ik waar voor. Dat zijn van die meningen die door „tsjoensters" gehuldigd worden en ook elders nog opgeld doen, maar die wij niet moeten volgen, omdat die meningen bepaald bij de deskundigen niet gelden. Dus wanneer wij op het ogenblik te maken hebben met de vraag, of dit artikel kwaad kan of goed is, dan moeten we afgaan op de meningen van de deskundigen. Nu ben ik het met de heer De Jong eens, dat deskundigen altijd kans zien er anders over te denken dan andere deskundigen, maar als er ooit redelijkerwijs wetenschappelijk zeker heid verkregen kan worden, dan is die die indruk heb ik op dit punt wel verkregen. Ik kan het zelf niet beoordelen; ik moet dat aan deskundigen over laten (zoals we alle mogelijke dingen over moeten la ten). Er is geargumenteerd o.a. met een uitspraak van een Zweedse rechterlijke instantie. Ik dacht, dat de heer Boomgaardt, zij het dan in Friese vertaling, een Zweeds arrest zou citeren, vandaar, dat ik zo ver baasd was, toen ik hoorde, dat een wet overtreden zou zijn op principiële medische gronden. Dat is natuurlijk een onmogelijkheid. Als ik goed ben ingelicht, dan is dus alleen maar het systeem van fluoridering daar onwettig verklaard op juridische gronden. De wet liet dat n.l. niet toe. Vandaar dat men dus nu bezig is nogmaals, als ik goed ben ingelicht in Zweden de wet die dit verhinderde, te veranderen, zo dat die wettelijke belemmering er niet meer is. Dat heeft met principiële en medische gronden niets te maken en ik neem dus aan, dat het citaat van de heer Boomgaardt niet is een citaat uit het arrest, maar van iemand, die dat arrest naar eigen behoefte heeft ge ïnterpreteerd en blijkbaar niet goed heeft begrepen. De heer Boomgaardt vindt vrijheid een belangrijk goed. Ik vind vrijheid ook een belangrijk goed, maar ik denk op dit punt toch iets anders dan de heer Boom gaardt. De heer Boomgaardt heeft het over de prak tische onmogelijkheid om, zou men het leidingwater fluorideren, dat water ongefluorideerd te nuttigen. Ik weet het niet. De heer Boomgaardt kent waarschijnlijk het platteland ook nog wel van enige tientallen jaren geleden, toen niemand leidingwater had en men zich kon redden met het water, dat men elders vandaan kreeg. Ik zou zelfs kunnen wijzen op hele volksstam men, die menen, dat water een artikel is, dat liefst nooit gedronken moet worden, zodat ze zich met aan genamer dranken drenken. Die mogelijkheden zijn er inderdaad allemaal. Als de heer Boomgaardt de taak van de overheid beperkt ziet, dan wil ik hem daar ook in volgen; alleen ontgaat mij dan dit principiële ver schil: waarom zou men de overheid wèl verplicht ach ten om het element H..O thuis te bezorgen ook nog steeds met bijmengselen, ook niet zoals het in de na tuur gevonden wordt, doch bewerkt op alle mogelijke manieren maar niet het element fluor, dat ook geen geneesmiddel is, maar precies even hard nodig als al die andere elementen die U nu eenmaal nodig hebt om in alle opzichten een behoorlijk gezond lichaam te hebben. We hebben alle mogelijke stoffen nodig en één van die stoffen is fluor. We kunnen ons ook voor stellen, dat er jodiumgebrek is, zodat we jodium moe ten toevoegen. Alle mogelijke stoffen voegen we. net als vitaminen, op alle mogelijke andere plaatsen toe, stoffen die we nodig hebben, zoals we water nodig hebben en zetmeel. Het zou iets anders zijn, wanneer op het punt van fluoridering wetenschappelijk inder daad gegronde twijfel bestond, zodat wij moesten zeg gen: Wij kunnen ons geen oordeel hierover vormen. Gezien het materiaal, dat voorhanden is, kunner. wij niet anders doen dan tot de slotsom komen, dat hier uit wetenschappelijk oogpunt geen bezwaar tegen be staat. Ik meen ook, dat de bezwaren van de heer Boomgaardt niet van wetenschappelijke aard zijn - ik blijf daar even buiten maar van principiële aard. Waar is dan het verschil tussen het ene element dat we nodig hebben voor onze gezondheid, en het andere? Dit ontgaat mij. Ik wijs er nog op, dat wij in deze maatschappij, waarin wij nu eenmaal met een heleboel mensen moeten leven, toch al de moeilijkheid hebben, dat we het niet allemaal precies zo kunnen krijgen, als we het zelf zouden willen hebben. Er zijn mensen die bezwaren hebben tegen het graan dat gegroeid is op akkers, waar kunstmest op gestrooid is. Het kost de grootst mogelijke moeite om ander graan te krijgen, maar die mogelijkheid bestaat. Die mogelijkheid be staat in dit geval ook, als men het water zo filtert, dat men dit element er uit haalt. Ik kan deze princi piële bezwaren niet volgen. Ik weet ook, dat in de kringen van mijn geestverwanten deze principiële be zwaren wel gevoeld worden, maar ik kan het niet an ders beschouwen ik heb het al gezegd dan als een soort conservatisme, als angst voor het inslaan van een nieuwe weg op het moment, dat wij, wetenschap pelijk gezien, die weg zouden moeten inslaan. Andere principiële bezwaren zie ik niet. Ik had toch wel de behoefte dit nog even te zeggen. De heer Van Balen Walter: Ik wil ook wel een enkel woord erover zeggen. Ik kan de heer Boomgaardt een heel eind volgen in zijn principiële bezwaren t.a.v. de bedreiging van de inperking van de vrijheid, zoals hij het stelt, maar ik geloof toch, dat men in dit bijzon dere geval een beetje reëler moet zijn en wat minder theoretisch-principieel moet oordelen. En wel hierom: het water dat wij hier drinken, bevat een zekere hoe veelheid fluor, want dat zit er van nature in. En nu zou het, theoretisch althans, heel goed mogelijk zijn, dat de intercommunale waterleiding een winningspl its vindt, die water levert, dat veel meer fluor bevat dan wij er op het ogenblik in vinden. Die mogelijkheid ont trekt zich aan onze beoordeling, want die is slechts aanwezig in de bedrijfspolitiek van de waterleiding en ik geloof, dat juist dit voorbeeld eigenlijk toch aan toont, dat wij op dit punt, daar wij nu eenmaal ge dwongen water drinken, toch wel erg voorzichtig moe ten zyn met dit principiële bezwaar. Ik ga er hierbij dus van uit, dat fluor medisch beschouwd wordt als bijzonder nuttig voor het gebit en dat de hoeveelheid waarover men discussieert, onder alle omstandigheden onschadelijk is. Ik meen ook, dat de publikaties dit toch wel met vrij grote zekerheid waarschijnlijk maken. En dan is er dus eigenlijk maar een proportioneel ver schil tussen iets meer of iets minder fluor in het wa ter, want fluor zit er in. En dan geloof ik, dat wij hier eigenlijk moeilijk al te sterk ons principe kunnen laten gelden t.a.v. een maatregel, die toch aan de andere kant voor het volkswelzijn buitengewoon grote voor delen heeft. De heer Klynstra: Even een kwestie van orde. Ik apprecieer ten zeerste Uw lankmoedigheid t.o.v. de Raad betreffende deze ellenlange verhalen over de fluoridering, maar ik weet niet, of we dan wel om 12 uur thuis komen. Maar dat is eigenlijk ook niet een zaak die mij, maar die U, die deze vergadering leidt, meer aangaat. Wij zouden echter wel graag om 12 uur naar huis willen. Mijn bezwaar tegen de fluoridering is niet van prin cipiële aard. Ik heb in een reeks van artikelen, naar sik meen, wel tien, van Amerikaanse medici gelezen (ik kan er hier niet veel van zeggen, omdat ik op dit mo rn -.it deze artikelen niet kan overleggen) in het blad /au de Bellamybeweging (Welvaart voor allen). Al idc/'.: schrijvers hebben verklaard, hoeveel nadelen de pluoridering in de Verenigde Staten of in de omgeving hi opgeleverd. Ik kan daar dus niet verder over uil /eiden, want dan zou ik dingen moeten vertellen, ;die ik niet zeker weet. Vooral op grond van die arti kelen ben ik in eerste instantie niet zo erg enthousiast [yoor fluoridering. De heer Engels: Mijn standpunt komt met dat van de heer De Jong in zoverre overeen, dat ik niet spreek over een zaak waarover ik voor mezelf volkomen klaar heid heb. Maai- van de andere kant ben ik geneigd om d. bezwaren die geopperd zijn tegen de fluoridering, toch een tikkeltje te zwaar gesteld te achten en ik geloof, dat hetzelfde in mijn fractie leeft. Wij krijgen de indruk uit de publikaties en m.n. uit het oordeel jvan de Gezondheidsraad, dat, medisch gezien, tegen fluoridering geen bezwaar bestaat. Blijft de vraag van de vrijheidsinkorting. Nu geloof ik, dat van een vol komen, een absolute vrijheid nauwelijks sprake is en dat wij dus ook degenen die principieel tegen de fluoridering zijn ook erkennen, dat het de opdracht van de overheid kan zijn de vrijheid in het belang van het individu en van de gemeenschap in te perken. Ik heb de heer Boomgaardt de woorden horen zeggen: „De overheid moet o zo voorzichtig zijn". Daar duidt hij dus mee aan, dat hij vindt, dat de overheid overigens wel maatregelen kan treffen. De absolute vrijheid be staai naar mijn mening niet, ook feitelijk niet, want diezelfde overheid heeft ons toch maar verplicht lei dingwater te nemen. Dat is de eerste ingreep al, dunkt mij, op onze absolute vrijheid. Nu vinden wij het, ge loof ik, heel normaal, dat dan de overheid, als ze ons die dwang oplegt, aan dat water al die dingen ontneemt, die wellicht schadelijk zouden kunnen zijn en ik vraag mij dus af, of wij diezelfde overheid niet mogen vragen, dat zij anderzijds bevordert, dat dat water zodanige samenstelling heeft, dat het niet alleen onschadelijk, maar zelfs positief geschikt en gunstig is voor onze gezindheid. En ik vraag mij dus verder af, of we op principiële gronden hiertegen kunnen zijn; of dit wel een principe-zaak is. Ik ben geneigd dit te betwijfelen en ik wacht dus met interesse ook het oordeel van U, mijnheer de Voorzitter, af. Ik weet, dat U ook een uitgesproken oordeel over deze zaak heeft. Het zal van het verloop van de verdere discussie afhangen, welk standpunt wij innemen. Ik moet zeggen, dat ook de woorden die Mr. van der Veen gesproken heeft over de principiële kant, mij erg aanspreken. Ik ben in zijn stiaatje, als hij vraagt: Is hier wel sprake van een prin cipe? Evenzeer spreekt mij aan wat door de heer Van Balen Walter is gezegd op dit punt. Ik wilde het in eerste instantie bij deze opmerkingen laten. De heer Bosgraaf: Aan al wat hierover gezegd is, behoef ik niet veel meer toe te voegen. Ik ga deze zaak, wat de medische kant betreft, niet bestrijden. Ik kan dit niet beoordelen. Er zijn al diverse meningen naar voren gebracht van deskundige zijde uit verschil lende rapporten. Ik behoef daar ook, dunkt mij, niet nader op in te gaan. Waar ik het meest belang in stel, is het principiële aspect van de zaak. Ik geloof, dat, wanneer wij iets aan het water toevoegen wat er normaal niet in die mate in zit, we dan eigenlijk op de verkeerde weg zijn. Dit opent toch ook de weg naar andere mogelijkheden. Als we dit eenmaal aan vaarden, dan zullen we wel genoodzaakt zijn om ver dere dingen die geacht mogen worden in de toekomst aan het water te kunnen worden toegevoegd, te ac cepteren, maar wat we dan misschien helemaal niet zullen wensen. Ik geloof, dat aan het water, dat we dus verplicht zijn af te nemen, slechts, als het dan moet, die dingen toegevoegd zouden mogen worden, die samenhangen met de kwaliteit van het water als zodanig. Verder geloof ik, dat ik me volledig kan aansluiten bij hetgeen de heer Boomgaardt heeft gezegd. Ik kan hem dat niet verbeteren. Hierbij zou ik het willen laten. 63 De Voorzitter: Ik geloof toch, dat het wel wenselijk is de heer Engels heeft trouwens met zoveel woor den er naar gevraagd dat ik van mijn kant hier iets van zeg. Ik zal proberen dit zo beknopt mogelijk te doen. Of my dat zal gelukken, zal dan moeten blijken. Allereerst heeft de heer Hoekstra gemeend te kun nen constateren, dat ik niet op de hoogte was, omdat ik gisteren iets heb gezegd over theedrinken en thee bevat fluoride. Ik heb gezegd: Laten wij thee gaan drinken zonder gefluorideerd water. Ik geloof niet, dat daar een onbekendheid uit voortvloeit met het feit, dat fluoride ook in thee voorkomt. Maar dan zou ik kun nen vragen: Waar praten wij eigenlijk over? Laat de heer Hoekstra zich associëren met een importeur van thee; dan kunnen we nog meer thee gaan drinken en dan krijgen we de fluoride binnen; dan behoeven we het niet extra nog in het water te stoppen. Dit is na tuurlijk maar een grapje, maar ik zeg het alleen maar, omdat wij elkaar toch niet te veel op woorden moeten vangen. Wat ik meer ernstig zou willen zeggen, is het volgende: De oorzaak van de tandcariës waarover de heer Hoekstra met zo'n grote bezorgdheid en ik wil direct zeggen: terecht met bezorgdheid - heeft ge sproken, is niet gelegen in een gebrek aan fluoride in het menselijk lichaam. De tandcariës is een gevolg van slechte voedingsgewoonten. En wij kunnen dus stellen, dat de voorkoming van de tandcariës door fluoride of fluor in het water te doen, niet een nood zakelijke maatregel is. Want men zou eerder het kwaad bij de bron kunnen aantasten, nl. een poging kunnen doen om die slechte voedingsgewoonten te verbeteren. Bovendien is deze maatregel niet noodzakelijk, omdat er ook andere middelen zijn om aan het menselijk lichaam fluoride toe te dienen. De heer Hoekstra heeft terloops al genoemd de mogelijkheid om dat per tablet te doen. In het buitenland heeft men hier en daar ook inderdaad die wijze van fluoride-toediening gekozen en daar deelt men dus blijkbaar niet de bezwaren, die bij de Gezondheidsraad blijkens het rapport van de Ge zondheidsraad hebben bestaan tegen deze vorm van fluoride-toediening. Als men spreekt over het fluori deren van drinkwater dat is mijn eerste punt - dan spreekt men dus over een maatregel die op zich zelf wegens deze twee redenen niet noodzakelijk is. Men kan de tandcariës in de grond aantasten en als men dat niet wil of niet kan, dan kan men dat ook op andere wijze doen dan door het drinkwater te gaan fluorideren. Het tweede punt is, dat staat ook heel nadruk kelijk in datzelfde rapport van de Gezondheidsraad dat het werkingsmechanisme van fluor in het mense lijk lichaam niet in elk geval voldoende bekend is. En de onschadelijkheid van fluor in het menselijk lichaam, speciaal bij het gebruik ervan op oudere leef tijd, staat, voor zover mij bekend is, bepaald nog niet vast. En nu is er wel gezegd, dat wetenschappelijk gesproken de onschadelijkheid van dit fluorgebruik op deze wijze wel vast zou staan, ik geloof toch, dat men mag stellen, dat degenen die de toediening van fluor dat op zichzelf een vergif is, aan drinkwater propa geren, hebben aan te tonen, dat deze toevoeging in derdaad onschadelijk is. Zij mogen de bewijslast niet omdraaien en niet zeggen: Toon ons maar aan, dat die wèl schadelijk is. Zy, propagerende de toediening van een vergif, hebben de taak aan te tonen, dat dit be paald en in alle gevallen onschadelijk is. En dan kom ik eventjes bij de heer J. de Jong, die er op gewezen heeft, dat alle constituties bepaald niet gelijk zijn en dat het ene menselijke lichaam vatbaarder voor ver giften is dan het andere en dat het ook heel speciaal afhangt van de dosis, waarin dit vergif wordt ontvan gen. Als wij deze twee eerste punten in beschouwing mogen nemen, dan geloof ik te mogen stellen, dat het aanvaardbaar is, dat er principiële bezwaren tegen de fluoridering worden opgeworpen. Voordat ik dit ver der uitwerk, zou ik even aan het adres van de heer Van der Veen willen zeggen, dat al weer datzelfde rapport van de Gezondheidsraad een uitdrukkelijk on derscheid maakt tussen de fluoridering van drinkwa ter en het joderen van zout. De Gezondheidsraad zelf zegt: De fluoridering van drinkwater is bedoeld als profylacticum tegen een kwaal en de jodering van zout is bedoeld als te voorzien in een voedselgebrek.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1962 | | pagina 32