64
65
De heer Van Balen Walter stelt: Fluor hebben wij
nodig; dat komt in elk menselijk lichaam voor. Voor
zover mij bekend is, kan dat in die mate niet worden
gesteld. En bovendien, als eenkeer in water, zoals het
gewonnen wordt, fluor voorkomt, is dat niet hetzelfde
als zeer opzettelijk, niet met de bedoeling om dat water
als drinkwater, als H20 te gebruiken, maar om dat
water als profylacticum te gebruiken, daaraan fluor
toe te voegen. Dat zijn principieel bepaald verschillende
zaken. Ik herhaal dus: Gegeven de twee uitgangspun
ten die ik noemde, kan men het aanvaardbaar achten,
dat er principiële bezwaren tegen deze fluoridering
worden opgeworpen. Want in feite betekent het, ge
geven de gedwongen aansluiting aan de waterleiding
en de praktische onmogelijkheid om op andere wijze
water te krijgen, dat degene die geen fluor nodig heeft,
en ook degene die dit niet wenst, gedwongen worden
om het toch te nuttigen. De Gezondheidsraad al
weer de Gezondheidsraad erkent de bestaanbaar
heid van principiële bezwaren dan ook uitdrukkelijk.
De heer Boomgaardt heeft er al iets van voorgelezen.
Die bezwaren kunnen zijn van godsdienstige aard, van
ethische aard en, die kunnen ook op andere gronden
bestaan (ik denk aan homoeopaten), die kunnen ook
bestaan in het enkele feit, dat men er toch bezwaar te
gen heeft, dat men tegen zijn zin deze gifstof moet inne
men, en er kan ook het enkele feitelijke bezwaar zijn,
dat men eenvoudig niet wenst stoffen te ontvangen,
die men voor zichzelf niet nodig acht. En dan geloof
ik niet, dat wij het gesprek moeten voeren in de trant
van het kwalificeren van deze principiële bezwaren als
conservatisme. Wij zouden de voorstanders van fluori
dering op dezelfde wijze, maar dan andersom misschien,
kunnen betitelen. Ik geloof, dat deze kwalificaties hier
niet toe doen, en bovendien, als men principiële be
zwaren erkent als bestaanbaar, ook dat is al opge
merkt dan is het een eis van democratie, zelfs,
breder gezien, een verworvenheid van onze westelijke
cultuur, dat men die bezwaren eerbiedigt, ook al deelt
men ze niet, ook al vindt men ze, op zijn zachtst ge
zegd, bijgeloof. Zoals wij bij de keus van school, dienst
weigering en dergelijke ook niet treden in waardering
van degene, die die bezwaren heeft, maar eenvoudig
constateren, dat die bezwaren er zijn, en daarvoor op
lossingen zoeken.
Wat nu de positie betreft van het waterleidingbe
drijf, dit bedrijf heeft de enkele plicht zo zuiver moge
lijk water te leveren, drinkwater, chemisch genoemd
dus HoO, ontdaan van liefst zoveel mogelijk andere be
standdelen, niet H20, vandaar dan ook de zuivering in
het pompstation, vandaar de beluchting, vandaar de
pogingen om alles, mangaan, zwavelwaterstof, ijzer
enz. er zoveel mogelijk uit te halen. Want er wordt
niets aan toegevoegd, althans in het waterbe
drijf als het Friese, omdat het niet nodig is er iets aan
toe te voegen, zoals dat in Rotterdam gebeurt, waarbij
chloor aan het water moet worden toegevoegd om ge
vaarlijke stoffen te neutraliseren. De plicht van het
waterbedrijf is dus enkel zo zuiver mogelijk water te
leveren en dat is ook zoals de Waterleidingwet het wil.
De wetgever van de Waterleidingwet heeft er bepaald
nooit aan gedacht, dat dit water zou moeten dienen
anders dan als zuiver drinkwater, maar ook niet om
de bevolking bepaalde profylactica toe te dienen.
De Waterleidingwet en de uitvoeringsmaatregel
scheppen alleen maar waarborgen, dat er water wordt
geleverd, dat zo zuiver mogelijk is, maar dan kan ook
een waterleidingbedrijf niet de verantwoording nemen
voor levering van iets anders, iets dat meer is dan
enkel water. Daar zou risico aan verbonden zijn, n.l.,
dat er nadelen zijn, omdat, aangenomen, dat misschien
een zeer verdunde oplossing onschadelijk zou zijn, toch
de hoeveelheid, die in oplossing wordt gebracht, te
groot genomen wordt, of omdat de gebruiker op een
bepaald ogenblik meer vatbaar is voor het gif e.d. Dit
is een verantwoording, die het waterbedrijf niet
op zich kan nemen. Daar komt bij, dat de hoeveelheid
water die nodig is om dit profylacticum aan de licha
men toe te voegen, niet meer bedraagt, zelfs minder,
dan 1% van de totale hoeveelheid water die dit water
bedrijf voor verschillende doeleinden aflevert. Er
zijn andere doeleinden; dit water moet bijv. ook ge
leverd worden aan de voedselverwerkende industrie,
een industrie, die water indampt en vaste stoffen over
houdt. En wanneer er fluor in het water zit, dan ver
schijnt dat fluor dus in veel sterkere concentrat: in
de overblijvende vaste stoffen. Het waterbedriji als
leverancier aan andere bedrijven heeft ook weer de
plicht om zuiver water te leveren en niet water met
iets anders, want dan voldoet dat waterbedrijf niet aan
zijn leveringsplicht. Het is dan ook technisch niet mo
gelijk en dan citeer ik alweer het rapport van de
Gezondheidsraad om enerzijds fluoridehoudenu en
anderzijds fluoride-vrij water te leveren. Dat kan een
waterbedrijf niet doen. De heer Spiekhout meent dat
dit allemaal oplosbaar is. Dat dit onoplosbaar is. wil
ik ook niet stellen, maar het is buitengewoon moeilyk
dan de levering in een waterbedrijf, zoals dat var. de
I.W.G.L., met op het platteland van Friesland aiet
minder dan vijf pompstations en op de vier Friese
Waddeneilanden nog eens vijf pompstations, op Ame
land zelfs twee, technisch naar eis te verzorgen. Daar
voor is nodig extra personeel, dat beschermende kle
ding moet dragen, dat regelmatig moet worden onder
zocht, dat enige malen per dag controle moet uitoefe
nen in deze tien pompstations en dat niet alleen van
maandag t.e.m. vrijdag, maar ook op zaterdag en zon
dag. Het feit ook dat is al even opgemerkt van
het zeer uitgebreide net, tot in alle uithoeken van
Friesland, houdt in, dat deze maatregel een niet al .een
zeer moeilijke, maar ook bepaald zeer kostbare zou
zijn.
Nu ga ik over tot een ander punt. De heer J. de
Jong heeft er enige verwondering over uitgespro ten,
dat de medicus die hier in ons midden gesproken heeft,
massale toediening wenst van dit profylacticum. Deze
wil het geen drankje genoemd hebben. Dat is, meen
ik, een kwestie van woorden; het gaat tenslotte om
toediening van een vergif, in lichte concentratie clan,
maar dan toch een vergif, aan het water. Ik geloof,
dat het bezwaar van de heer De Jong toch wel juist
is, dat hier de medicus alleen maar met een zeer al
gemeen en een massaal middel tegen een kwaal op
treedt, ongeacht of degenen die dit middel moeten ont
vangen, aan die kwaal lijden of zullen lijden of niet en
ongeacht de vatbaarheid van degenen, die dan wel aan
die kwaal lijden, voor dit vreemde element in het wa
ter, met andere woorden, dat hier de medicus niet van
individu tot individu onderzoekt, maar massaal, in liet
algemeen, zonder onderzoek, een maatregel wenst toe
te passen. Er is ook de aantasting van de vrijheid, nl.
van de vrijheid om zelf te weten, of men bepaalde
voedingsmiddelen, of bepaalde geneesmiddelen of be
paalde voorbehoedmiddelen wil ontvangen ja dan nee.
Dat hier inderdaad van een principieel bezwaar ge
sproken moet worden, meen ik toch kortelings te heb
ben aangetoond. Het gaat hier niet over een stof als
jodium, die wij als bestanddeel voor de opbouw van ns
lichaam nodig hebben, het is hier bepaald bedoeld als
een voorbehoedmiddel tegen het ontstaan van een ge
brek. Het is dan ook niet te verwonderen, dat ge
vraagd moet worden: waar blijven wij, als wij ons op
dit pad begeven? De heer Hoekstra heeft daar al een
voorproefje van gegeven. Als een middel tegen kan!.er
zou worden gevonden, dan, zo heb ik het tenminste
van hem begrepen, moet dat ook door middel van het
water aan het mensdom worden toegevoegd. Wij kun
nen zo doorgaan. Als een middel tegen reumatiek
wordt gevonden, waarom dat niet in het water ge
daan? Ook reumatiek is een volksziekte van zeer ern
stige aard. En wat ernstig is of niet ernstig is, dat
wordt dan tenslotte een kwestie van waardering. Ik
wil de zaak ernstig houden, maar ik zou dan ook kun
nen denken aan wintertenen en zomersproeten en
haaruitval. (Gelach.) Het valt dan ook niet te verwon
deren, dat die medische eenstemmigheid, die door de
heer Hoekstra met zo'n grote nadruk is gesteld, niet
in ons land bestaat. Er zijn inderdaad wel medici
en zeer vooraanstaande medici, dat zal in den lande
binnenkort in het openbaar wel blijken die ook zeer
principieel, op medische gronden, bezwaren tegen deze
zaak hebben. En ook in het buitenland ligt de zaak
toch lang niet zo eenvoudig als hier blijkbaar wordt
voorgesteld. In Amerika, dat bij herhaling is genoen-1,
drinkt ondanks een zeer krachtige propaganda, sinds
jaren en jaren gevoerd, nog maar 20 pet. van de
gehele bevolking gefluorideerd drinkwater. En de
grote gemeente New York City met een voorzic-
pinj. gebied van rond 10.000.000 inwoners, heeft enige
niaii'n fluoridering, o.a. op grond van medische
bezwaren, afgewezen. In Canada en Australië is
ei nog minder ingang van deze maatregel. In
het westen vau Europa is, buiten Nederland al
leen met enige uitvoerigheid in Ierland (in de
Scandinavische landen bestaat bijzonder grote weer
stand) op een enkele plaats een aantal jaren lang de
bevolking van gefluorideerd water voorzien, waarop
dan de uitspraak van dat administratieve hof slaat,
dat door de heer Boomgaardt is aangeduid. Maar
ook daar is nu deze fluoridering tot een einde ge
komen. In West-Duitsland is maar een enkele stad
ei toe over gegaan, in Finland eveneens één en
kel gemeente, in België twee kleine gemeenten, in
Engeland drie kleine gemeenten en in Zwitserland één
gen ente. In Duitsland is een bijzonder sterk verzet
tegen de fluoridering en in Frankrijk is ook dit vraag
stuk door de Conseil Supérieur de la République voor-
lopD van de agenda afgevoerd. En dit allemaal op
grond van een complex van overwegingen, ook van me-
di- :he overwegingen en ook van principiële bezwaren.
Deze zaak ligt dus bepaald niet zo eenvoudig als hier
een enkele keer is voorgesteld.
Tenslotte en hiermee zou ik willen besluiten
dit: één Uwer zegt: Dan moeten degenen die deze
principiële bezwaren hebben, zich maar redden. Als wij
uitgaan van het standpunt, dat principiële bezwaren
ontzien behoren te worden, dan rust op degenen die
de Iluoridering wensen en kans zien deze door te voe
ren, de plicht te zorgen, dat die minderheid water
krijgt zonder fluor en dan zou ik aan diegenen die nu
met deze motie komen, toch willen vragen - en ik
meen, dat het op hun weg ligt om dat aan te tonen
op welke wijze het in dit Friese voorzieningsgebied
en ook in de gemeente, waar wij dan over spreken,
naar hun mening praktisch mogelijk is aan degenen
die ongefluorideerd water wensen, dat water te ver-
schaffen. Naar mijn mening is dit niet mogelijk, maar
gesteld, dat het mogelijk zou zijn, dan zou ook dat een
enorm bedrag aan kosten vergen. En als wij nu na
gaan bestuurders moeten tenslotte toch ook altijd
pruoeren praktisch te blijven wat het moet kosten
om fluor in veilige hoeveelheid aan het net toe te voe
gen en te zorgen, dat die hoeveelheid veilig blijft, dag
in. dag uit, en als we ons dan afvragen, wat de kosten
zijn van de verstrekking van ongefluorideerd water,
dan komen we al bij dit enkele voorzieningsgebied tot
een zo enorm bedrag aan kosten, dat dit veel beter op
een andere wijze kan worden besteed: aan opvoeding
van de bevolking om slechte voedingsgewoonten af te
leren, aan research van de gebieden die nog lang niet
tot voldoende klaarheid gebracht zijn en tenslotte aan
ccii onderzoek van de wijze waarop op andere manier
in labletvorm enz. fluor kan worden toegediend aan
diegenen die het nodig hebben, en waarbij dus diege
nen die het niet nodig hebben, buiten schot blijven.
En dan ben ik er van overtuigd, dat al deze maatre
gelen maar een fractie zullen vragen van de fluoride
ring op de wijze, zoals die door de voorstellers van de
motie wordt verlangd. Dit vraagstuk is zo complex en
nog zo weinig, ook op zijn technische mérites, uitge
zocht, dat het bepaald naar mijn overtuiging veel te
v eg is om nu al uitspraken over deze zaak te doen,
uitspraken dan in de zin, zoals deze motie verlangt.
En daarom heeft ook naar mijn mening terecht de
raad van aandeelhouders van de Intercommunale Wa
terleiding Gebied Leeuwarden het vorige jaar besloten
om vooralsnog niet tot fluoridering over te gaan. Ik
ben van mening, dat dit standpunt voorlopig juist is
en in elk geval, zolang dit vraagstuk niet verder ge
bracht is, de eerste jaren juist zal blijven.
Het is nu al kwart over negen. Ik meen, dat we nu
eerst maar moeten gaan pauzeren.
De Voorzitter: Ik heropen de vergadering.
De heer Hoekstra: Ik zal trachten zo kort mogelijk,
in het kader van verdediging van de motie Spiekhout-
Hoekstra, de vorige sprekers te beantwoorden en ik
hoop, dat ik daarin slaag, ofschoon het een uitgebreid
onderwerp is.
De heer Boomgaardt sprak het eerst en was beducht
voor de vrijheid. Wij zijn daar misschien soms nog meer
beducht voor, ik althans, maar in dezen is juist de
vrijheid gediend. Topfiguren op allerlei gebied, artsen,
tandartsen, leken, voedingsdeskundigen e.a. hebben ge
zamenlijk het Gezondheidsraadadvies opgesteld, Dr. de
Hartog voor wat de Voedingsraad betreft en deze
mensen hebben met elkaar de gevoelens van (naar hun
mening) een kleine minderheid, die er prijs op zou
stellen liever met cariës rond te lopen, gespaard. Zij
hebben het wisselend fluorgehalte van het Nederlandse
drinkwater niet veranderd. Zij meenden daartoe niet
het recht te hebben, ofschoon zij naar mijn mening
wel het recht zouden hebben, ook waarschijnlijk vol
gens de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie, die
de volksgezondheidsvoorziening krachtig meent te
moeten bevorderen. (Stem: Het is maar water.) Deze
Minister heeft niet van bovenaf een maatregel i.z.
fluoridering opgelegd, maar heeft tezamen met de ge
noemde leden van de Gezondheidsraad gezegd: De
autonomie van de gemeenten moet hierbij nu eens ty
pisch naar voren komen. Hier is nu eens iets, dat de
zelfstandigheid van de gemeenten aangaat. We moeten
de plaatselijke overheid, die zo dicht mogelijk bij de
bevolking staat, vinden, opdat ieders gevoelens ge
spaard blijven. En daarmee zijn we nu bezig. Op deze
wijze is dus principieel door de voorstanders reeds een
zeer grote principiële stap gedaan. Prof. Hornstra, een
van de eerste mensen op het gebied van de sociale ge
neeskunde en hygiëne, heeft gezegd: „Het zal nu wel
moeilijk gaan". Ik ben hier nu met deze moeilijke taak
bezig en ik mag mij feitelijk beschouwen als de spre
ker, die op verzoek van de Minister van Sociale Zaken
hier voor U laten we nu maar zeggen propaganda
maakt, want in dat stadium bevindt zich het probleem
dan nog hier in Friesland. Ik heb ik herhaal het
gezien de aard van de problemen en de instelling van
de Raad van Commissarissen van de Intercommunale
Waterleiding, niet de illusie, dat we hier tot een direct
sprekend resultaat zullen komen, maar wel, dat de
vertegenwoordigers van de stad Leeuwarden in die
Raad zullen zeggen, hoe men in de Gemeenteraad er
over denkt, waar de tegenstanders zitten en wie pro
beren deze tegenstanders te helpen aan een juist sa
mengesteld waterprodukt. Eén van de bedenkelijke zij
den van het betoog-Boomgaardt is, dat hij steeds maar
over een drankje praat. Ik heb mij inderdaad ingedacht
in die mogelijkheid, dat water een drankje, een medi
cijn zou zijn ook de heer De Jong meent, dat dit het
geval is maar ik wil niet teveel op definities in
gaan: Mijnheer de Voorzitter zelve heeft aan het eind
van zijn betoog verschillende definities gegeven, waar
mee ik het wel eens kan zijn. Hij heeft dan ook zorg
vuldig, tenminste in de aanvang van zijn rede, verme
den over medicijnverstrekking te spreken. Er wordt
hier geen medicijn toegediend. En het zou buitenge
woon wenselijk zijn, als de heer Boomgaardt liet mer
ken, dat hij zo diep in het probleem is ingewerkt, dat
hij althans het verschil tussen een medicijn en een
profylacticum weet. (Gelach.) De dosering zou volgens
hem in de periferie van het waterleidingnet een gevaar
opleveren, omdat daar de controle iets minder goed
zou zijn. Het is juist één van de vraagstukken, hoe
men in de periferie de concentratie op peil houdt; in
de periferie daalt deze en kan nooit stijgen. Daar is
geen gevaar, behalve voor het tandstelsel. De periferie
heeft dus alleen maar te maken met een te lage do
sering. De heer Boomgaardt wil een medisch bewijs
hebben van de waarde van de fluoridering. Hij kan
niet nog meer bewijzen krijgen dan hij voor zich heeft
liggen, in de vorm van adviezen, boekjes, studies van
feiten geleverd door 20% of meer van de Amerikaanse
bevolking of uit die gebieden die de heer Voorzitter
al genoemd heeft. Deze geachte opponent gaat uit
van een principe en daar tracht hij met alle mogelijke
moeite dingen bij te halen, die een schijn van exactheid
hebben. Van mijn kant wil ik wel zeggen, dat genees
kundige feiten nooit te bewijzen zijn. Men kan ze
statistisch trachten te bewijzen, maar men kan nooit
bewijzen, dat in de biologie een bepaald verschijnsel
zal aflopen, zoals het afloopt. Het leven zelve is een
te zeer variërend iets. Actie is reactie; men weet nooit,
of men actie of reactie zal te weeg brengen. Dergelijke
voorspellingen of bewijzen zijn dus niet te leveren. Dit
zijn dus theoretische bespiegelingen. In de wiskunde
kent men een bewijs, ofschoon er wiskundigen zijn, die