voor nodig hebben. Het recreatiegebied De Kleine Wie len valt hieronder (het zwembad kan gelukkig in de andere serie genoemd worden), het recreatiegebied met sportvelden en het zwembad in 't Nijlan; het verpleeg huis staat nog op ons programma, gymnastieklokalen, enz. enz. Ook dat alles weten wij hier in de Raad wel. De industrialisatie een belangrijk positief punt is in onze gemeente de laatste jaren aangeslagen. Dat kan, meen ik, zonder voorbehoud gesteld worden. De industrie-vestiging, maar vooral de vestiging van en kele grote, krachtige, conjunctuurbestendige industrie- en lijkt mij op dit punt reden te kunnen geven tot enig optimisme voor de verdere ontwikkeling. De aanwijzing als kerngemeente heeft de uitwerking van tal van bovengenoemde projecten versneld, omdat daardoor uit speciale fondsen geld beschikbaar kwam. En de financiering, vooral van vele onrendabele plan nen, die nu juist voor het woonklimaat van een stad van zo groot belang zijn, is toch altijd nog het grote probleem. Wij hopen, dat de Rijksoverheid ons voldoen de en snel genoeg de nodige middelen zal willen ver strekken om in Leeuwarden te komen tot een redelijk, rechtvaardig en noodzakelijk voorzieningsniveau en daardoor tot grotere welvaart. Ik wil niet verhelen, dat wij op dit punt niet al te optimistisch zijn, omdat wij nu eenmaal bij het huidige kabinet de neiging consta teren, een kleiner deel van het nationale inkomen te besteden aan de publieke, de gemeenschappelijke, voor zieningen, terwijl naar onze mening in het huidige maatschappelijk bestel een groter percentage eerder nodig zou zijn. De verwerping in de Tweede Kamer van de motie-Franssen, welke motie beoogde meer geld aan de gemeenten te doen toekomen, is, geloof ik, symptomatisch voor het hier door mij gestelde, want juist op het gebied van deze collectieve voorzieningen ligt vooral de gemeentelijke taak. We kunnen mèt Uw College verheugd zijn over de in het afgelopen jaar vastgestelde bevolkingstoename van 1150 mensen. Met des te meer klem zullen wij moe ten aandringen op een zo groot mogelijk woningbouw volume, opdat niet alleen aan de nieuw-inkomenden pas sende behuizing kan worden aangeboden, maar ook de sanering van de oude stadsgedeelten met kracht kan worden voortgezet. De daarin nog voorkomende woon omstandigheden zijn op dit ogenblik beslist niet meer aanvaardbaar. En hiermee zitten we dan in één van de meest brandende problemen zowel landelijk, als ge meentelijk. Hoe krijgen we snel genoeg en voldoende aantallen woningen, aangepast aan de behoefte? Wij weten, dat het College voor de op dit gebied heersende nood een open oog heeft en doet wat het kan, binnen het kader van de bestaande mogelijkheden dan altijd. Wij zijn daar erkentelijk voor. Waar mogelijk heeft men het contingent woningen vergroot en getracht stagna ties in de toewijzingen op te vangen. Juist ook met het oog op deze twee aspecten ben ik er persoonlijk nog steeds van overtuigd, dat het een goede beslissing van de Raad is geweest het plan Heechterp in uitvoering te nemen. Belangrijk is dus, dat er voldoende goede en voor ieder betaalbare woningen in onze gemeente ko men. Tot de groep van de laagstbetaalden moeten we, meen ik, toch ongeveer wel 70 tot 80% van onze be volking rekenen en voor deze groep is woningwetbouw eigenlijk de enig mogelijke en aanvaardbare vorm. Voor het College en de woningbouwverenigingen wor den de mogelijkheden op dit terrein echter de laatste jaren steeds geringer als gevolg van de landelijke wo- ningbouwpolitiek. Beperking van de woningwetbouw is het parool en daarbij een uitloop van de dure, vrije bouw tot zelfs 42.000 in 1961, terwijl de bedoeling 15.000 was. Het resultaat van dit ongelooflijke uit de hand lopen van de bouwactiviteit in deze sector is bovendien een overspannen bouwmarkt, hogere aanbestedingssommen en ook voor onze gemeente steeds duurdere woning bouw met meer moeilijkheden om de curveprijs te ha len. Dit verontrust ons zeer, evenals, naar ik aanneem, deze Raad en trouwens, zoals we gezien hebben, ook de grote meerderheid van de Tweede Kamer. Wij kun nen hier de landspolitiek niet rechtstreeks beïnvloeden en wij zijn hier ook niet in de Tweede Kamer. Mijn respect voor de democratische gezindheid van mijn me deraadsleden doet mij veronderstellen, dat, als dat wèl het geval ware, een behandeling van dit onderwerp hier dan ook minder beschamend zou zijn verlopen dan het daar is gebeurd vorige week. Maar de gemeenten zitten wel met de brokken. Hier moeten de woningen worden gebouwd, lüer moet de woonruimte ook recht vaardig en billijk worden verdeeld. Mijn fractie over weegt dan ook, of het niet goed zou zijn, dat de Raad zijn verontrusting uitspreekt over de gang van zaken, wat het woningbouwbeleid betreft. Concreet verande ren wij aan de mogelijkheden voor de Gemeente daar door hier en nu niet veel, maar ik heb wel zoveel ver trouwen in de democratie, dat ik meen, dat, als maar krachtig en dikwijls genoeg vanuit de bevolking me ningen op dit punt kenbaar worden gemaakt, dit op den duur ook bij deze regering het beleid zal beïnvloe den. Misschien zelfs wel meer dan dit geschiedt dooi de mening van de meerderheid der Staten-Generaal. Wat de eigenlijke sanering van de binnenstad be treft, zijn wij Uw College erkentelijk voor het verstrek ken van een plankaart. Afgaande op mijn herinnering van de indertijd vertrouwelijk verstrekte inlichtingen over het voorlopige plan en de daarop gevolgde discus sie, meen ik te kunnen vaststellen, dat bij het huidige plan op bepaalde punten is tegemoetgekomen aan op merkingen uit de Raad. Daar ik aanneem, dat dit plan binnenkort afzonderlijk aan de orde zal worden gesteld, meen ik hierop thans niet verder te moeten ingaan, maar ik zou wel gaarne zien, dat de hiervoor te hou den vergadering vroegtijdig werd aangekondigd. Het toegezegde nieuwe structuurplan zien wij met grote belangstelling tegemoet. Daarbij dienen o.i. de prognosecijfers voor de toekomstige grootte van de be volking niet te laag te worden gesteld, daar in de dy namische ontwikkeling, welke wij doormaken, de groei in werkelijkheid nog steeds groter is dan de verwach ting was. Zulks geldt zeker en in sterke mate voor de verkeersontwikkeling en ook op dit punt loopt men heel gemakkelijk achter de feiten aan. Verkeersopstop pingen in de stad zijn aan de orde van de dag, terwijl het parkeerprobleem steeds sterker gaat spreken, niet alleen in het stadscentrum en op de rijwegen, maar ook in niet geringe mate in de z.g. woonstraten. Vooral ook bij hoogbouw bestaat grote behoefte aan voldoende parkeerruimte. Men ziet niet alleen luxe wagens, maar ook kampeerwagens en vrachtwagens regelmatig en vrij permanent in de woonstraten geparkeerd. Hierte gen zullen m.i. maatregelen moeten worden beraamd. Bij het gestadig voortwerken aan en het tot uitvoe ring brengen van de uitbreidingsplannen wordt het probleem van voorziening van vervangende tuinbouw gebieden steeds urgenter. Het preadvies op de hierover binnengekomen brief van het veilingbestuur en van de tuinders zien we dan ook met belangstelling tegemoet. Naast het regelmatig voortwerken aan uitbreidings-, industrialisatie- en saneringsplannen zou grote aan dacht moeten worden geschonken aan de totstandko ming van de verpleeg- en verzorgingsinrichting. De plannen hiervoor zijn al jaren in bewerking, maar wan neer hier niet meer schot in komt, zijn ze al weer ver ouderd, voordat we ze tot uitvoering kunnen brengen. Er kan een periode aanbreken, waarin men meer ge baat is met een niet geheel ideaal plan dan met hele maal niets, doordat men het te ideaal heeft willen maken. Daar ik zelf vorig jaar reeds, toen tevergeefs, er op had aangedrongen, zult U begrijpen, dat het onderzoek naar de mogelijkheid van een persleiding voor riooi- waterverwijdering mijn volle instemming heeft. Er is echter met diverse studies nu al veel tijd verloren ge gaan en het probleem vraagt steeds dringender om een oplossing. Ik zou U dan ook willen vragen de grootst mogelijke spoed bij het huidige onderzoek te willen be trachten. Uw mededeling in de mem.v.a., dat de woningstichting „Leeuwarden-Leeuwarderadeel" in beginsel heeft be sloten een complex duplexwoningen te ontsplitsen, stemt tot voldoening. Een begin is er dan tenminste. Naar ik meen te weten, betreft het hier een complex, waarbij de duplex-bezwaren ook het sterkst worden on dervonden. Hopelijk zullen de nevenbezwaren van deze ontsplitsing, n.l. verminderde woonruimte en huurver hoging, bezwaren die zich voor enkelen voordoen, niet te grote moeilijkheden opleveren. Hoewel wij overtuigd zijn van de vele moeite, welke Uw College zich getroost om zoveel mogelijk scholen tot stand te brengen, willen wij toch nog even wijzen op 1de noodzaak van het tot stand brengen van speciale [onderwijsinrichtingen voor vakopleiding. Dat de alge- Knene detailhandelsvakschool dit jaar september met het onderwijs kan beginnen, verheugt ons in dit ver mand zeer. I De door Uw College aangekondigde subsidienota zien ■wij met belangstelling tegemoet, vertrouwende, dat de ■aanbieding daarvan niet te lang op zich zal laten wach- ■tcn. Vele instellingen zouden daardoor nog in onzeker- ■heid blijven leven en dit zou hun werk niet stimuleren, «lijkt mij toe. I De recreatie is voor Leeuwarden een belangrijke zaak; één van de nu eenmaal natuurlijke gegevens voor onze gemeente is de schaarste aan en éénzijdigheid van de recreatiemogelijkheden. Voor echte watersport liefhebbers is er geen klagen, maar met bos e.d. is de omgeving wel spaarzaam bedeeld. Dit stelt dan ook weer bijzondere eisen aan het Gemeentebestuur, naar ik meen, op twee fronten: In de eerste plaats zou in en om de stad zoveel mogelijk gedaan moeten worden aan parkaanleg, groenvoorziening e.d. Het lijkt mij on vermijdelijk, dat het deel van het budget, dat wij hier aan moeten besteden, groter zal zijn dan in vele andere gemeenten. Of dit inderdaad wel zo is, kan ik zo niet beoordelen. In de tweede plaats lijkt het mij ook een taak van het College, nog meer dan van de Raad, om in zekere zin te waken voor en te streven naar uitbrei ding van recreatiemogelijkheden in de omgeving, in de buurtgemeenten dus. In de kwestie Grote Wielen heb ben we gemerkt, dat het College deze zienswijze ook wel deelt. Ook de deelname aan het plan Kleine Wielen en de bemoeienissen met Stania State vallen hier wel onder. In dit verband wil ik toch ook nog even noemen de kwestie van de dam naar Ameland. In de secties is daar ook iets over gevraagd. Het is zowel in recreatief alsook in economisch opzicht zeker voor Leeuwarden een zaak van belang. Het antwoord van B. en W. op mijn vraag hierover is mij dan ook bepaald wat te af wachtend. Natuurlijk moeten de technische en de an dere aspecten door de commissie worden bestudeerd, maar gezien het wel volkomen onverwachte standpunt in dezen van de voorzitter van de door ons gesubsi dieerde provinciale V.V.V. en de motivering daarvan, had ik ter zake toch graag een iets duidelijker stel- lingname van het College gezien. Met het uitspreken van de hoop, dat in nauwe samen werking tussen College, Raad, ambtenaren en burgerij veel van de nog sluimerende plannen tot werkelijkheid zullen worden gebracht en dat er een zodanige ver snelling in de groei van de stad moge optreden, dat over enkele tientallen jaren de stelling die we wel eens horen: „Groningen metropool van het noorden", alleen nog maar belachelijk zal klinken, wil ik mijn algemene beschouwingen besluiten. De heer K. J. de Jong: Elk jaar dient weer nauw keurig te worden nagegaan, welke punten van gemeen tebeleid het beste bij de algemene beschouwingen, ter gelegenheid van de jaarlgkse begrotingsbehandeling, naar voren dienen te worden gebracht. Enerzijds moe ten deze punten afgestemd zijn op de situatie van het moment van de behandeling van de begroting, ander zijds zal ook steeds de blik naar vroeger gemaakte op merkingen geiicht dienen te zijn. Niet om daarbij in herhalingen te vallen van wat reeds eerder werd ge steld, maar wèl om na te gaan in hoeverre aan eerder gestelde opmerkingen gevolg werd gegeven. Uitgaande van deze stelling, zouden we aandacht willen vragen voor een viertal punten, t.w.: 1. de inmiddels in werking getreden financiële ver houdingswet 1960; 2. het woningbouwbeleid van onze gemeente; 3. de economische ontwikkeling, die onze gemeente doormaakt, en 4. de verhouding van het College van B. en W. tot de Gemeenteraad. Wat dat betreft stem ik dus over een met een van de punten van de heer Spiekhout. De financiële verhoudingswet 1960, die sedert onze vorige begrotingszitting in werking is getreden, heeft het voordeel, dat de gemeenten nu eindelijk weten, waar ze aan toe zijn. Er komt nu een eind aan de lange periode van allerlei interimregelingen, waarbij de ob jectieve uitkeringen soms haast overschaduwd werden door allerlei subjectieve uitkeringen. Naast dit alge mene voordeel zijn er nog andere voordelen, waarvan we noemen: 1. de kosten van het nijverheidsonderwijs komen nu volledig ten laste van het Rijk; 2. de verrekeningen tussen z.g. „schoolgemeenten" en andere gemeenten, waaruit kinderen een school bezoe ken, behoeven niet meer plaats te vinden; 3. het percentage van de uitkeringen zal jaarlijks voor 1 juli worden medegedeeld; voorheen kwam dit per centage pas in de maand oktober af. Hopelijk kunnen we, mee daardoor, de begroting 1963 helemaal op tijd gaan behandelen; 4. bij bepaalde uitgaven, zoals bijv. de uitgave voor het b.l.o. wordt achteraf rekening gehouden met een eventuele stijging of verlaging en 5. de opschuiving van de normjaren bij het bepalen van een algemene uitkering van 80% van de kosten van sociale zorg en het brengen van de uitgaven van het maatschappelijk werk onder deze uitgaven. De gemeenten gaan met deze nieuwe wet een nieuwe periode in. Hopelijk zal zij onze gemeente de kans ge ven op een grotere zelfstandigheid. Een element, dat voor onze gemeente van belang is, betreft de mogelijkheid van de z.g. verfijningen, waar van ook de Aanbiedingsbrief van de Gemeentebegro ting sprak. De Gemeente zal op basis van de nieuwe wet moeten trachten de tering naar de nering te zetten. In hoe verre in de toekomst het verkrijgen van een eigen be lastinggebied voor de gemeenten hierbij dienstbaar kan zijn, zal voorshands dienen te worden afgewacht. De Regering zal zich over deze mogelijkheid ongetwijfeld eerst duidelijk hebben uit te spreken. In verband met de mogelijkheid van verfijning van onze gemeentefinanciën is van onze kant, bij de behan deling in de secties, de vraag gesteld: In hoeverre be schikt onze gemeente over cijfermateriaal, dat dienst kan doen bij het opstellen van begro tings vergelijkin gen? De bijzondere positie van Leeuwarden, in zijn functie van verzorgingscentrum voor een belangrijk deel von onze provincie, zou daardoor duidelijk tot uit drukking komen. Bij de begrotingsbehandeling van 1958 heb ik op deze mogelijkheid zeer concreet gewe zen. De indruk, die ik uit het antwoord in het sectie- verslag kreeg, is, dat er in het tijdvak 1958 tot 1962 nog niets aan is gedaan, doch dat dit onderzoek pas korte tijd geleden is aangevangen. Is deze indruk juist? Zo ja, waarom is dit niet direct na 1958 gebeurd? Lopen we de kans, dat we daardoor op bepaalde punten net achter de feiten aan lopen Zou het niet bijzonder prettig geweest zijn, wanneer we met een keur van feitenmateriaal de voorstap hadden kunnen nemen, en op de bijzondere positie van Leeuwarden in verhouding tot andere vergelijkbare gemeenten cijfermatig hadden kunnen wijzen? Wanneer iets noodzakelijk is in onze gemeente, dan is het de voortdurende en sterk gerichte toepassing van het spreekwoord: „Regeren is vooruit zien". Uit deze zelfde verantwoordelijkheid levende, zal de Gemeenteraad er goed aan doen van jaar tot jaar aan te geven voor welke punten, binnen het kader van de financiële mogelijkheden, bijzondere aandacht gevraagd moet worden. Wij lopen het risico, nu we met een kast vol besteksklare plannen zitten, dat het bij de uitvoe ring hoe langer hoe moeilijker voor de Raad wordt de urgentie van elk plan te bepalen. Het aanwezig zijn van de plannen achten we een voordeel; we hebben wel eens andere tijden gekend en we zijn dankbaar, dat er plannen zijn. Maar bij de uitvoering gaat het er ons wel om, van tijd tot tijd aan te geven, welk punt of welke punten naar onze mening een grote mate van voorrang moet (en) hebben. Eén van deze punten van voorrang achten wij een versnelde uitvoering van de plannen inzake centrale riolering. De trage gang van zaken bij de uitwerking van de plannen van voorbereiding zint ons niet. Wij zijn ons er van bewust, dat het aandringen op meer spoed met betrekking tot dit punt tegelijkertijd bete kent, dat andere, op zichzelf ook noodzakelijke zaken achtergesteld worden. Desniettemin menen we, dat het verleggen van het accent in de door ons gestelde rich ting noodzakelijk is. In dit verband wil ik meteen even ingaan op de sug gestie van de heer Spiekhout met betrekking tot de

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1962 | | pagina 3