uEL -W* 'V k i- - - _L rioolbelasting, waar hij stelt, dat we die nu toch eigen lijk maar moesten hebben. Ik weet niet, of dat verstan dig is, nu het overgrote deel van onze burgerij nog niet van de centrale riolering profiteert. Ik geloof wel, dat het nodig is een rioolbelasting in te voeren, maar we lopen het risico met het invoeren daarvan op dit moment, dat de opbrengst zo gemakkelijk in de Ge meentebegroting verwerkt wordt, zodat t.z.t, wanneer de lasten verzwaard worden en op ons toekomen, al deze baten alvast in een Gemeentebegroting verzonken zijn. Het tweede punt, waar de heer Spiekhout op gewe zen heeft en dat ik in dit verband ook even naar voren zou willen brengen, betreft het redelijk en rechtvaar dig voorzieningsniveau in ons land en vooral hier in Leeuwarden. Hij heeft daar de kabinetspolitiek even bijgehaald. Maar ik geloof, dat het verstandig is van dat voorzieningsniveau en van die kabinetspolitiek toch ook eens iets anders te laten zien. Juist het werkne mersaandeel in het nationale inkomen dat nationale inkomen dan als uitgangspunt gesteld is de laatste jaren gestegen (in 1959 was het 67,5, 1960: 68,3, 1961: 69,9 en 1962: 70,5). Daar zit dus, dunkt mij, wel een aan wijzing in, dat het toch zo beroerd nog niet is als de heer Spiekhout eigenlijk te kennen heeft gegeven. Ik wilde hier op wijzen, want ik kreeg even de in druk, dat er een beetje te veel met kabinetspolitiek ge schermd wordt en dan is hier het antwoord van onze kant mee gegeven. Het tweede punt, waarvoor ik Uw aandacht zou wil len vragen, is het woningbouwbeleid. Wat ons betreft, kan het College dit punt wel beantwoorden bij het be treffende hoofdstuk, maar omdat het naar onze mening een dusdanig belangrijk punt van algemeen beleid be treft, willen we hieromtrent gaarne enige algemene opmerkingen maken, het algemeen beleid rakende. We hebben de indruk, dat de gemeente Leeuwarden over het jaar 1961 het haar toegewezen volume voor wo ningwetwoningen net op het laatste nippertje voor de sluitingsdatum 1 oktober 1961 kon realiseren. Het premievolume was tijdig opgebruikt, maar van de on gesubsidieerde woningbouw is in verhouding tot het totale landelijke volume in onze gemeente in 1961 wei nig terecht gekomen. Het zal U niet verwonderen, dat we na hetgeen we hieromtrent bij de vorige begro ting gesteld hebben moeten opmerken, dat we hier in bijzonder teleurgesteld zijn. We hebben met betrek king tot de vrije sectorbouw 1961, later ongesubsidieer de woningbouw, naar onze mening de boot gemist. Wanneer in vroegere jaren meer bewust op deze vrije sector als mogelijkheid van woningbouw was gewerkt, dan hadden we hier nu op zijn zachtst gesproken enkele honderden woningen meer kunnen hebben. De behoefte was er wel getuige de vrije sectorbouw in plaatsen als Franeker en Hardegarijp maar het kli maat hiervoor was hier niet voldoende gunstig en we hebben de indruk, dat het, na hetgeen hieromtrent bij de vorige begroting gesteld is, nog te langzaam in voorwaartse richting gaat. Het volume, dat Friesland kreeg toegewezen aan ongesubsidieerde woningen over 1962, zou naar onze mening hoger geweest kunnen zijn, wanneer in Friesland en met name in Leeuwarden een groot aantal plannen in vèrgevorderde staat van voorbereiding zou zijn geweest. Naast deze kritische noot menen we tegelijkertijd te mogen opmerken, dat we een kentering menen te mo gen bespeuren. We hebben de indruk, dat Leeuwarden, zowel met de woningwetbouw als met de premiebouw, vroegtijdig het volume 1962 gaat benutten. Wanneer deze indruk juist is, menen we dit punt uitdrukkelijk als een keerpunt te mogen memoreren. De ongesubsi dieerde sector zal in de toekomst kansen krijgen in het plan 't Ielan. Ook deze ontplooiing achten we van be lang. Alleen rijst weer de vraag: Bestaat er voor de toekomst bij het College nu al een vaste en zeer ge richte lijn in de planning voor de komende jaren, zodat nu al vast staat: 1. dat het volume ongesubsidieerde woningen voor 1962 vroegtijdig volledig kan worden benut? 2. dat in de jaren 1963 en 1964 ongehinderd en vlot ge bouwd kan worden aan het beschikbaar te stellen vo lume? 3. dat de stratenplannen hiervoor tijdig klaar zijn en dat voordien de gedetailleerde uitbreidingsplannen tij dig bij de Raad komen, zodat de Raad niet in tijdnood met een bezwaard gemoed bepaalde beslissingen moet nemen Wij moeten met ons tijdschema op de situatie vooruit zijn en we kunnen ons de luxe niet permitteren achter de feiten aan te lopen. Wij hebben de indruk, dat we met deze dingen de goede weg opgaan. Misschien kan het College deze indruk bevestigen. Een punt, dat ons hierbij bijzonder bevredigt, is, dat er na een jarenlang uitgerangeerd zijn van de woning bouwverenigingen nu ook sprake is van een kentering. Er zijn weer woningbouwverenigingen die zelf gaan bouwen, zowel in de woningwet- als in de premiesector. Deze ontwikkeling stemt ons tot bijzondere voldoening. Evenzo hebben we met voldoening geconstateerd, dat in de uitbreidingsplannen voor het Ielan een belangrijk aantal eengezinswoningen is gepland. Dit is een winst punt, juist omdat een belangrijk deel van de toekom stige bewoners afkomstig zijn van het platteland en verre de voorkeur geeft aan eengezinsbouw boven flat- bouw. Bovendien wordt door het bouwen van eenge zinswoningen de mogelijkheid van gezinsvorming niet meer zo kunstmatig beperkt als in de flatbouw nu nog dikwijls het geval is. Tenslotte nog een vraag inzake het woningbouwbeleid, n.l. betreffende de bouw van woningen voor bejaarden. Met erkenning van het feit, dat we in ..Nijlanstate" en „Greunshiem" straks een tweetal prachtige bejaarden centra beschikbaar zullen hebben, menen we toch, dat er voor de groep bejaarden die praktisch als enige bron van inkomsten het toegekend A.O.W.-pensiocn ge niet, nog geen oplossing is gevonden. Er zal voortdu rend naar gestreefd dienen te worden deze maatschap pelijk zwakkere groep niet te vergeten. Er wordt aan deze groep gedacht in de etagebouw door het bouwen van bejaardenwoningen op de benedenverdieping, maar het is zeer de vraag, of daarmee voor de toekomst vol doende voorzieningen zijn getroffen. In antwoord op een opmerking van de heer Spiekhout meen ik toch, dat wij t.a.v. het landelijk woningbeleid kunnen stellen, dat er nog nooit zoveel gebouwd is als in de laatste tijd en dat zowel in de premie- als in de ongesubsidieerde sector, ook buitengewoon veel goed kope woningen gebouwd zijn. In de eerste drie kwarta len van 1960 zit 45% van de ongesubsidieerde bouw beneden een bouwsom van f 17.000,- -. Dat zegt tocli wel iets. En wat er boven komt, dat zit dan toch heel dicht in de buurt van dat bedrag. Ik geloof, dat in zijn totaliteit gerust gesteld kan worden, dat nog nooit zo veel goedkope woningen gebouwd zijn als juist in deze tijd. Het derde punt dat ik hiervoor noemde, raakt de eco nomische ontwikkeling die onze gemeente doormaakt. Tot 1960 van zij een van de vele gemeenten die in be volkingsontwikkeling hoe langer hoe meer achterble ven bij de normale landelijke ontwikkeling. Dit achter blijven had vele consequenties, cok vcor de gemeente huishouding. Het financiële volume dat voor investe ringen in aanmerking kwam, was uitermate beperkt, in geld uitgedrukt zo ongeveer 2 miljoen per jaar. En dat in een tijd, waarin op vrijwel elk terrein tal van zaken om een oplossing vroegen. Onze gemeente zag zich voor een taak geplaatst, die zeer ondankbaar was en bij tal van medelevende bewoners de indruk wel haast moest wekken, dat het in Leeuwarden maar slecht verkeren en wonen was. Wie zich niet steeds van de positie, waarin onze gemeente toen verkeerde, be wust was, moest wel eenzijdig en daardoor niet geheel billijk in zijn kritiek zijn. Onze plaatselijke persorganen hebben in het algemeen naar onze mening niet steeds voldoende begrip getoond voor deze precaire situatie. De kritiek van de kant van de pers was daardoor soms bitter en zuur. Wij betreuren dit ten zeerste, want de verhouding gemeenteburgerij is hiermee niet ge diend geweest. De mentale instelling van het publiek is in vele gevallen tengevolge van deze beïnvloeding niet juist gericht geweest. In een situatie van steeds meer achterblijven is veel meer gewenst een bereidheid om mede de schouders onder het noodzakelijke werk te zetten, om mee te zoeken naar de mogelijkheden, waai de krachten het beste kunnen worden ingezet. Gelukkig is in de moeilijke situatie waarin de gemeente Leeu warden verkeerde, enige kentering te bespeuren. In dat opzicht zijn wij dankbaarder voor het industriali- tiebeleid dan de heer Spiekhout. Leeuwarden is kern gemeente geworden; de eerste tekenen hiervan zijn Ënerkbaar. Leeuwarden krijgt weer bevolkingsgroei. [Jaren achtereen konden we nog geen 100 inwoners per «aur aan bevolkingsvermeerdering boeken, totdat in p.960 ruim 500 en in 1961 ruim 1100 inwoners bij onze evolking geteld konden worden. Terwijl in 1950 het antal arbeidsplaatsen in de plaatselijke industrie on- g veer 3500 bedroeg, was dit aantal in het begin van [dit jaar ongeveer 7000. De jaarlijkse toename was de ide laatste jaren circa 500. Wie ziet wat er de laatste ".de jaren op het gebied van de industriebevordering an onze gemeente tot stand is gebracht, zal moeten toe- siemmen, dat op dit gebied iets gepresteerd wordt. Het investeringsvolume is, mee dank zij faciliteiten van rijkswege, van circa 2 miljoen opgelopen tot circa 10 miljoen per jaar. Deze vermeerdering is merkbaar. In betrekkelijk korte tijd krijgt Leeuwarden een rond wegencomplex, dat er zijn mag. De aanleg van een nieuwe veemarkt nadert zijn voltooiing. Aan de recrea- een zorgenkindje sedert jaren, wordt hard gewerkt |en de plannen komen uit de verf. Ook al is er op bepaalde punten van gemeentebeleid [kritiek, dit zal er nooit toe mogen leiden, dat we niet [met dankbaarheid deze wending in de structu rele ontwikkeling opmerken. Deze toon van dankbaar heid en waardering missen we nog zo dikwijls in som mige plaatselijke persorganen en dat maakt de kritiek van die kant soms wat moeilijk verteerbaar. Wat dit punt betreft, besluiten we met op te merken, dut de industriebevordering, zoals deze nu plaats vindt, jnaar onze mening geen specifiek groepsbelang is, waarmee deze groep zich maar moet bezig houden en moet redden. Industriebevordering is een plaatselijk belang van de eerste orde. Iedere geleding in onze be volking ervaart dit direct of indirect en daarom is het |zo belangrijk deze ontwikkeling bij voortduring met positief gerichte belangstelling te volgen. Wij zouden al vast willen vragen: Wanneer de ontwikkeling zich voortzet, zo we deze nu in het westen van onze stad mogen constateren, hoe denkt het College de industrie vestiging dan voor de volgende jaren te realiseren? Wanneer er, naar we hopen, voor de beschikbare ter reinen gegadigden zijn of komen, is er dan in 1964 of 1965 nog voldoende terrein beschikbaar? Zo niet, dan zou nu al vast uitgezien moeten worden naar nieuwe terreinen. Als deze beschikbaar zijn, waar zijn ze dan Wordt hieromtrent vroegtijdig de mening van de Raad gevraagd, zodat deze niet plotseling voor een voldongen feit wordt geplaatst? Het medespelen in de beleids- sfeer in een vroegtijdig stadium in zulke belangrijke vraagstukken is naar onze mening noodzakelijk. We raken hiermee direct reeds ons vierde punt, n.l. de verhouding van het College van B. en W. tot de Raad. Allereerst merken we hierbij op, dat het er soms wel op lijkt, alsof het College van B. en W. een soort Regering in het klein is en de Raad een soort parle ment in het klein. De Regering bepaalt het beleid en het parlement kan volksinvloed doen gelden, een zekere dualiteit in regeringsstelsel. Zo is het bij de Raad niet. Aan het hoofd van de gemeente staat de Raad. De Raad is bestuurscollege en zal zich van deze verantwoordelijkheid steeds bewust hebben te zijn. De Raad zal het beleid moeten aangeven en bepalen. Het College van B. en W. zal zich hiervan ook steeds be wust moeten zijn. We hebben de indruk, dat dit alles zowel bij de Raad als bij het College niet steeds even duidelijk blijkt. Ook in de afgelopen maanden waren er zo af en toe momenten, waarop men even de vraag bij zichzelf stelt: Wie staat nu eigenlijk aan het hoofd van de Gemeente? De Gemeenteraad, het College van B. en W. of de Burgemeester? Het kan zijn nut hebben deze dingen eens concreet te stellen, opdat elk van deze partijen zich van haar plaats voldoende bewust is. De Raad legt een grote mate van bevoegdheid in handen van het College van B. en W. Het uitvoeren van be sluiten, van wensen of verlangens kan soms erg traag tot stand komen, of het nu in de sfeer van verordenin gen ligt (bouwverordening, politieverordeningen, etc.of in de sfeer van het voeren van onderhandelingen, (zo als stroomleveringscontracten) of in de sfeer van het maken van plannen op lange termijn (bijv. centrale riolering, stadssanering, ziekenhuisbouw, gedetailleerde uitbreidingsplannen etc.). Het zit, naar het schijnt, zo vast. Wij hebben de indruk, dat niet voldoende efficiënt gewerkt wordt binnen de kring van het College. Ver liest het College zich misschien ook te veel in details, zodat de werkelijk grote stukken niet in een vlot tem po kunnen afkomen? Is het ook mogelijk de Wethou ders grotere bevoegdheid in kleinere beleidszaken te geven, zodat de handen meer vrij komen voor de wer kelijk belangrijke vraagstukken We zijn ons ervan bewust, dat de leden van het College van B. en W. mensen zijn, die evenals de raadsleden fouten en ge breken hebben. We stellen deze opmerking bepaaldelijk niet uit behoefte aan vitzucht, maar enkel in het be lang, dat de Gemeente hierbij heeft. De Raad heeft er mee te maken, want aan het hoofd van de Gemeente staat de Raad. En het is de Raad niet onverschillig, hoe er door B. en W. gewerkt wordt. Ook al zouden de leden van het College niet allen overtuigd zijn, dat in de door ons gestelde richting bepaalde reorganisa ties zouden moeten worden tot stand gebracht, dan toch zouden ze zich naar onze mening tot de reorgani saties bereid moeten verklaren, wanneer de Raad hier toe de wens kenbaar zou maken. In dit verband zou ik de andere fractievoorzitters bij deze willen vragen aan de door ons gestelde suggestie in tweede instantie aandacht te besteden. Tenslotte menen we, dat het verstandig is bij de uitvoering van de bestuurstaak zoveel mogelijk de pers in të lichten, zo weinig mogelijk achter gesloten deuren te vergaderen, met de pers op een goede voet van verstandhouding te leven en de gemeenschappe lijke taak van bestuursorgaan en pers steeds centraal te stellen. Er kan naar onze mening nog wel iets aan deze verhouding verbeterd worden en we willen heus niet beweren, dat de Gemeente in deze verhouding de schuldige is. Het gaat hier niet om de schuldvraag, het gaat om het zien van de gemeenschappelijke taak. En dat in het besef van beider verantwoordelijkheid die wederzijds begrip vraagt en bewijst. Hiermee kan onze gemeente ten zeerste gediend worden. We hebben de wind niet steeds mee gehad in Leeuwarden; daarom is gemeenschappelijke inspanning juist zo nodig. Nu het nieuwe begrotingsjaar weer voor ons ligt en de omstandigheden, waaronder gewerkt moet worden, hoopvoller zijn dan ze in jaren wel geweest zijn, bid den we het College en allen die het College terzijde staan in de uitvoering van de ambtelijke taak, Gods onmisbare zegen toe. Daarvan is tenslotte alles afhan kelijk. Wij kunnen nog zo hard werken en nog zo ons best doen, de zegen moet van God komen. In de er kenning van de afhankelijkheid van onze God en Heer, ook in de uitvoering van de bestuurstaak van de Ge meente, onder betuiging van onze dankbaarheid voor de ruimere perspectieven die onder beding van Zijn gunst ons deel werden, bidden we Hem ook in dit jaar om Zijn hulp en bijstand. Geve Hij, dat wij in afhanke lijkheid van Hem en verantwoordelijkheid jegens Hem ons werk mogen volvoeren tot eer van Zijn naam en tot heil van de Gemeente. De heer Van der Veen: Ik weet niet, waaraan wij de optimale belangstelling op de tribune te danken heb ben. Als dat verband mocht houden met het feit, dat binnenkort verkiezingen worden gehouden, dan geloof ik, dat v/ij ons kunnen verheugen over die oplevende politieke belangstelling. Ik meen de omstandigheid, dat de verkiezingen naderen, wel bespeurd te hebben in de woorden die tot nu toe gesproken zijn door de heren van de Partij van de Arbeid. Om te beginnen met de Wethouder van Sociale Zaken bij zijn beant woording van de vragen van de heer Beuving en ver volgens bij de wijze waarop de heer Spiekhout kans gezien heeft op het voetspoor van de Wethouder zou ik bijna zeggen politieke gebeurtenissen die hier in Leeuwarden nu eigenlijk niet zo erg veel ter zake doen, er bij te halen. Dit dwingt de andere fractievoorzitters bijna hem op dit onjuiste pad te volgen. Ik mag mij gelukkig prijzen, dat de heer K. J. de Jong al een groot deel daarvan heeft verzorgd. Ik meen, dat hij verschil lende dingen heeft gezegd, die de heer Spiekhout, wan neer hij straks het verkiezingspad opgaat, met vrucht zal kunnen gebruiken. Ik geloof, dat ik nog een enkele opmerking mag toevoegen aan dat wat de heer K. J. de Jong hierover gezegd heeft. Ik heb met bijzonder veel genoegen gehoord, dat de heer Spiekhout, hoe

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1962 | | pagina 4