rechtstreeks van ons hebben gekocht, dan weet hij, dat die weg helemaal niet is afgesloten. Dat moet ik toch wel even zeggen. Overigens heeft de heer De Jong niet gezegd, dat hij tegen het voorstel zou stemmen, zodat ik er maar niet te lang meer over zal praten, gezien ook het reeds gevorderde uur. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. l'unten 11 en 12 (bijlagen nos. 116 en 112). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 13 (bijlage no. 113). De heer Balt: Bij dit punt rijzen bij mij wel enkele vragen en ik meende, dat die indertijd in een soort gelijk geval bij de Dokkumertrekweg bij de tuin derijen ook zijn gerezen. Ik lees in de raadsbrief, dat na het verkrijgen van de Koninklijke goedkeuring nog maals getracht is de benodigde percelen en perceels gedeelten in minnelijk overleg in eigendom te verkrij gen, en verder: „Met de overige eigenaren is tot nu toe evenwel geen minnelijke overeenkomst kunnen wor den bereikt". Maar nu hoor ik van één van de betrok kenen, dat ongeveer twee jaar geleden een ambtenaar bij hem is geweest, die getracht heeft voor de Ge meente het perceel in eigendom te verkrijgen. Deze betrokkene weet heel goed, dat het pand in een te sa neren gebied ligt. Hij heeft daar meerdere percelen, ook aan de overzijde van de straat. Hij heeft toen verklaard, heel wel te willen meewerken, maar hij heeft gevraagd, of hij dan die drie of vier percelen in één keer aan de Gemeente kon verkopen. Daar is toen verder niet over gepraat. Volgens de uitdrukkelijke verklaring van die man en ik heb vooralsnog geen reden om daaraan te twijfelen is er na die tijd met die man niet weer één woord gewisseld. Ik meen voorts ook wel te weten, dat er door de betrokkene een brief aan B. en W. is gericht over het feit, dat hij nu ineens een bericht krijgt, dat het betreffende terrein zal wor den onteigend. En dit, terwijl hij dus helemaal niet ongenegen is om aan verkoop mee te werken. Dan krijgt men toch wel de indruk, dat de pogingen die worden gedaan om dergelijke percelen in eigendom te krijgen, zacht gezegd, niet zo heel serieus worden ge daan. Daarover zou ik wel graag eens enkele inlichtingen willen hebben. De heer Van der Schaaf (weth.)Ik geloof toch wel, dat ik de juistheid van wat in de raadsbrief staat, kan handhaven. De heer Balt heeft een bepaald geval op het oog. Hij noemt geen naam, maar ik meen wel te weten welk geval hij bedoelt. Het is dit geval: Iemand heeft vier percelen in die omgeving, waarvan één gelegen is in het onteigeningsplan. Dit perceel wordt boven bewoond en beneden niet meer; dit gedeelte wordt als bergruimte gebruikt en in de brief die deze betrokkene aan het College of het Grondbedrijf daar wil ik af zijn heeft geschreven, staat wel degelijk, dat hij bezoek heeft gehad van een ambtenaar van het Grondbedrijf en in diezelfde brief staat tevens de prijs, die deze betrokkene voor die vier objecten ge zamenlijk heeft gevraagd, maar die prijs, haast een on uitsprekelijk bedrag voor die vier pandjes, durf ik hier bijna niet te noemen. Als ik daartoe gedwongen wordt, dan doe ik het wel, maar het was werkelijk een prijs die verder onderhandelen ten enenmale uitsloot. Nader hand is er nog weer correspondentie over geweest, dus niet een poging om deze man in een gloedvol monde ling betoog te overreden. Maar in de correspondentie volgens de jurisprudentie valt correspondentie ook onder het begrip overleg is er nog wel sprake van deze woning, alleen in het onteigeningsplan gelegen, te kopen. Zo is er in andere gevallen ook wel over gecorrespondeerd. Wanneer men de lijst van gevallen, waarin nu een dagvaarding wordt voorgesteld, raad pleegt en stelt tegenover de lijst die in het Koninklijk besluit wordt genoemd, dan is het duidelijk, dat toch nog een behoorlijke voortgang is gemaakt. Zijn hier wel, zo vraag de heer Balt, serieuze onderhandelingen gevoerd? Nu, als U voor een ding dat een tientje waard is, laat ik zeggen f 50,vraagt, dan is dat niet serieus onderhandelen. Dan ligt dat echter niet bij de Ge meente, maar bij degene, die het vraagt, zou ik denken. De heer Balt: Ik wilde nu toch wel even precies weten, of er na de onderhandelingen van twee jaar geleden ook met die man gesproken is over dat ene pand. Hij verklaart uitdrukkelijk van niet. Als het niet zo is, dan kan ik hem dat natuurlijk zeggen; dan heeft hij mij onwaarheden verteld. De heer Van der Schaaf (weth.): Ik heb het al in de beantwoording in eerste instantie aangeduid. Nader hand is er met die man niet nog eens mondeling onder handeld, maar schriftelijk is er wel een bieding gedaan. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voor el van B. en W. Punten 14 t.e.m. 22 (bijlagen nos. 118, 117, 131, 133, 132, 126, 130, 124 en 125). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 23 (bijlage no. 121). De Voorzitter: In dit voorstel is een typefout ge slopen; er staat 3%% en dat moet zijn 4%%. Ik zou het voorstel in die zin willen rectificeren. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het aldus ge wijzigde voorstel van B. en W. Punten 24 en 25 (bijlagen nos. 123 en 115). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 26 (bijlage no. 108). De heer Bootsma: ïk geloof niet, dat het, wanneer wij hier het woord over vragen, verwondering zal wek ken. Want juist het onderwerp subsidies is voor de Raad en ik ben er van overtuigd ook voor het College een vrij moeilijk onderwerp. Het is dan ook enkele jaren geleden geweest, dat de Raad er op heeft aangedrongen, dat de subsidies niet verspreid over de begroting bleven, maar dat aan de Raad een afzonder lijke subsidienota zou worden verstrekt, waarbij de bedoeling voorzat door middel van deze nota een beter inzicht te verkrijgen over de wijze, waarop het be schikbare bedrag voor subsidies werd verdeeld, niet alleen naar gelang men sympathiek t.o.v. de aanvra gende instantie stond, maar ook naargelang haar 1 - langen het beste strookten met het algemeen gemeen telijk belang. Het gevolg daarvan is geweest, dat wij nu sinds enkele jaren los van de begroting de z.g. Sub sidienota van Uw College hebben gekregen. En helaas heeft dat systeem niet geheel bevredigend gewerkt. Integendeel, door het exemplaar, dat nu weer voor ons ligt, is nog eens te meer geaccentueerd, dat dit een moeilijk onderwerp is en dat eigenlijk het gevolg van deze wijze van behandeling is, dat, nadat de begroting voor het betreffende jaar reeds is vastgesteld, verho ging van een bepaald subsidie of het toekennen van een nieuw subsidie ten koste van de sluitpost gaat. En bij een sluitende begroting, met een post Onvoorzien, i zou zo'n subsidie of subsidieverhoging eenvoudig ten laste van die post gebracht zijn. Daar wij echter toch altijd nog zitten met een niet-sluitende begroting, dus met een tekort, wordt zonder meer dit tekort opge voerd. Wij hebben inmiddels al wel begrepen, door verschillende andere debatten die hierover zijn gehou den, dat dit bij de nieuwe financiële verhoudingen tus sen Rijk en Gemeenten niet gemakkelijk ligt, dat het zelfs tot vrij grote moeilijkheden aanleiding kan geven, maar toch meen ik, dat wij als Raad toch niet altijd alleen door het argument „Er is geen geld voor be schikbaar" afwijzend moeten staan tegenover de ver zoeken om subsidie, die ons inmiddels bereiken. We worden in de loop van het jaar zeker nog wel eens meer met wijzigingen en voorstellen geconfronteerd waardoor ook het begrotingstekort wordt verhoogd en daar is in sommige gevallen wel dekking voor. Er zijn echter toch ook gevallen, waarin die er niet is. Wanneer ik dan deze Subsidienota, zoals Uw College deze vrij breedvoerig heeft opgezet, nochtans zonder dat ze voldoet aan de verwachtingen die indertijd de vragers daaromtrent hadden, bezie, dan valt het mij op, dat de gehele teneur van dit stuk praktisch neer komt op het aanpassen van de bestaande subsidies aan de toegenomen bevolking van onze Gemeente. Van een enkel geval kan men zeggen, dat het misschien min ot meer nieuw is, maar juist van verzoeken om sub sidies voor belangrijke zaken zijn meerdere afgewezen die onze fractie en ook de andere fracties gaarne gehonoreerd zagen. Ik verklap geen geheim, wanneer ik U vertel, dat over de dingen die ik hier dus nu noem, ook een bepaald contact van de fracties onderling is geweest en dat het al of niet bevredigd zijn t.a.v. het resultaat van deze nota, ook wel hierin resulteert, dat w het op prijs zouden stellen, dat voortaan deze sub sidies wel in een afzonderlijke nota worden samenge vat, maar dat dat stuk gelijktijdig met of zo mogelijk rs vóór de begrotingsbehandeling aan de orde ge beld wordt. Daardoor kan dit ook in de schriftelijke behandeling van de begroting, dus via de sectieverga- I deringen, het sectieverslag en de memorie van ant woord beter uit de verf komen dan nu het geval is. Als ik voor bepaalde subsidies speciale aandacht vraag, dan wil ik niet zeggen, dat andere, die ik mis schien niet noem, minder belangrijk zouden zijn, maar er zijn toch ook enkele verzoeken, waarvan wij menen, dat, wanneer ze nu afgewezen worden en ik doel daarbij dan speciaal op het verzoek van de diaconie n de Hervormde Gemeente hier in Leeuwarden ter- zake van een subsidie in de exploitatiekosten van een wijkcentrum voor bejaarden wij toch eigenlijk ook ir onze centrumfunctie als verzorgende gemeente zou den tekort schieten, wanneer wij dit initiatief niet zou den steunen. Wij weten allemaal, dat het probleem van de bejaardenzorg niet eenvoudig is, dat wij ook hier mee in Leeuwarden tot op heden eigenlijk nog niet van d grond zijn kunnen geraken. Daarbij is ook heel vaak gezegd, dat het particulier initiatief zeker niet achter zou moeten blijven en liever zelfs voorop zou moeten gaan. We hadden nog gehoopt ook in de vergadering van vanavond nog een aanvulling op de agenda te krij gen terzake van de garantie van de geldlening van het bejaardencentrum aan de Potmarge. Dat komt hopelijk dan de volgende keer. Er is echter juist ook wel gebleken, dat het bijeenbrengen van de bejaarden in grotere centra nu ook niet zo erg bevredigend is. Vandaar, dat het initiatief is ontstaan tot het stichten \an dit verzorgingscentrum in een omgeving, waarin mede ten gevolge van de kwaliteit en de aard van de woningen ook al vrij veel bejaarden wonen. Dit is een initiatief, dat stellig ook wordt gesteund door het Mi nisterie van Maatschappelijk Werk en ik meen toch te moeten concluderen, dat, wanneer dit verzoek door de laad niet wordt gehonoreerd, deze kans verkeken is. Het kan zijn, dat het plan naar het oordeel van het College nog niet voldoende is voorbereid, maar we hebben wel eens vaker een voorstel aangenomen, waar van op dat moment de volledige consequenties nog niet waren te overzien. Wij vrezen dus, dat, wanneer er nu in elk geval niet een principiële toezegging kan wor den gedaan, dit initiatief niet tot ontplooiing kan ko men en deze proef niet in onze gemeente zal worden genomen, maar wellicht ergens anders. Ik meen ook positief te kunnen stellen, dat juist deze wijze van ver zorging van de bejaarden ook voor onze gemeente aan te bevelen is. Dan zal het misschien uit een andere pot moeten geschieden, maar, reëel gezien, kan deze ver- zorgingswijze een besparing geven in pensionprijzen en verplegingskosten, waarvoor de Gemeente anderszins toch ook vaak zou moeten bijspringen. Dat is dus een van de dingen, die ik meen uit deze nota te moeten halen, omdat het een urgente zaak is, waarbij ik niet tekort wil doen aan het verzoek van de verenigingen die in verband met het aanstellen van een maatschappelijk werker ook een beroep op onze gemeentekas menen te kunnen doen. Ik meen, dat dat ook ons allen zeker sympathiek zal zijn, maar wel licht kunnen we ons te dien opzichte min of meer vast klampen aan de passage in Uw brief, waarin U zegt: Zodra zich de gelegenheid voordoet, dat de middelen daarvoor beschikbaar zijn. zullen wij hierop nader te rugkomen. Daarmee is nog geen schip gezonken. Ik betreur, dat dit dan op financiële gronden misschien niet tot een besluit zal kunnen leiden. En wellicht, dat dit in de discussies toch nog wel eens even anders loopt. T.a.v. het initiatief van de diaconie van de Her vormde Gemeente evenwel menen wij toch wel met een positief voorstel te moeten komen, dat als volgt luidt: „Ondergetekenden stellen voor: 1. om aan de diaconie der Hervormde Gemeente te Leeuwarden ten behoeve van de exploitatie van het te stichten verzorgingscentrum voor bejaarden aan de Willem Sprengerstraat een jaarlijks subsidie toe te kennen, groot 40,van de exploitatiekosten, tot een maximum van f 16.000,onder de navolgende voorwaarden a. het subsidie wordt alleen uitgekeerd, wanneer- en zolang door het Ministerie van Maatschappe lijk Werk een gelijk subsidie wordt toegekend; b. vorenstaand subsidie wordt eerst uitgekeerd, na dat aan de Gemeente volledig inzage is ver strekt van de exploitatierekening; 2. voor het jaar 1962 voor dit doel een bedrag uit te trekken, groot f 4.000, Dit voorstel is mede-ondertekend door de heren De Jong, Engels, Klijnstra, Santema en Mr. B. P. van der Veen. Ik zou U dit dus hierbij willen overhandigen en hier mee voorlopig willen eindigen. De Voorzitter: Dit voorstel, dat de heer Bootsma zojuist heeft voorgelezen en dat ik nu heb ontvangen, kan dus mede deel van de beraadslagingen uitmaken. De heer Beuving: Hoewel ik het voorstel niet heb ondertekend, wil ik hier toch even naar voren brengen, dat ik het volledig ondersteun. De heer K. J. de Jong: Ik heb dus in aansluiting op wat de heer Bootsma gezegd heeft, ook nog een enkele opmerking. In de eerste plaats hebben we, wat deze subsidies betreft, inderdaad te maken met de financiële positie van de Gemeente en U zult begrijpen, dat mij dit wel een beetje hoog zit, hoewel we en dat moet ik er bij zeggen nu sinds enkele jaren steeds geleefd hebben in een situatie, waarin we niet-sluitende begro tingen gepresenteerd kregen. Het is meer dan eens gebeurd, dat het tekort op de begroting bedragen be liep tot ongeveer een miljoen of meer en dan bleek uit eindelijk, wanneer we de rekening gepresenteerd kre gen, dat het altijd weer bijzonder veel meeviel en soms van die miljoenen niet veel was overgebleven. In die situatie hebben wij jaren geleefd in verband met het stelsel van de financiële verhouding RijkGemeenten, waarbij vooral het subjectieve element vrij sterk sprak. Dat is nu minder sterk geworden, we hebben nu meer te maken met de financiële verhoudingswet, waarbij vooral de doeluitkeringen ons wel terdege een grotere binding opleggen. Dit moet dus ook ons standpunt be palen met betrekking tot deze subsidies, waarbij wij wel uitermate voorzichtig te werk hebben te gaan en maar niet moeten denken, dat we nu wel even Sinter klaas kunnen spelen. B. en W. hebben daarbij het standpunt ingenomen, dat men zich eigenlijk beperkt, in hoofdzaak tenminste, door een scheiding te maken tussen nieuwe subsidies en bestaande subsidies. Be staande subsidies worden gecorrigeerd in verband met de bevolkingsaanwas; nieuwe subsidies worden voor lopig even in de ijskast gelegd. Ik ben inderdaad mét de heer Bootsma van mening, dat wij dat niet zonder meer voor alle gevallen behoeven te aanvaarden en ik meen ook, dat het voorstel dat hij gedaan heeft namens de fractievoorzitters, wel steun verdient. Het is nog de vraag, of dit voorstel ons inderdaad geld gaat kos ten, omdat pas in 1963 de financiële consequenties op ons af komen en voor 1963 heeft de Gemeente in ver houding tot de begroting 1962 altijd enige meerdere ruimte in verband met het feit, dat onze limietuitke ringen een stijging zullen ondergaan. In verband met die meerdere ruimte in de begroting voor 1963 is het dus mogelijk dit voorstel hier te doen, zonder dat wij onze verantwoordelijkheid daarmee zouden onder-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1962 | | pagina 4