toen hij zei: We zitten eigenlijk wat met die voor
stellen, moet plaats hebben.
De heer Bootsma: Ik wil trachten het heel kort te
maken en dan voornamelijk even inhaken op een ge
zegde van de Wethouder van Financiën, die het eigen
lijk min of meer zo stelde, dat ik niet voldoende aan
dacht zou hebben geschonken of waarde zou hebben
gehecht aan de bewuste passage op bladzijde 7 van de
raadsbrief. In tegendeel, ik heb mij juist beperkt tot
dat ene punt van de Diaconie en ik meen ook, dat ik
het gemotiveerd heb, omdat ik van oordeel ben, dat
deze kans beslist niet voorbij mag gaan en dat wij
toch als Raad van de gemeente Leeuwarden moeten
trachten om deze proef die men hier wil nemen, ook
te doen slagen. Maar juist uit overweging van de on
mogelijkheid om hier direct dekking voor aan te wijzen,
heb ik toch ook gezegd, dat ik mij, wat betreft de
nieuwe subsidies, die zich bewegen op het terrein van
het maatschappelijk werk, de jeugdzorg, enz. en waar
aan dus het College op blz. 7 een alinea wgdt, wil vast
klampen niet aan de bekende strohalm, maar aan de
werkelijk goed gemeende bedoeling van het College,
dat, wanneer er middelen beschikbaar kwamen, het
dan met nadere voorstellen zou komen. Ik meen in de
woorden van de heer Tiekstra min of meer beluisterd
te hebben, dat hij mij in de schoenen schoof dit over
het hoofd te hebben gezien, maar dit is juist voor mij
aanleiding geweest mij heel erg te beperken, n.l. alleen
tot de kwestie van de Diaconie. En de andere punten,
hoe sympathiek ze mij ook zijn, heb ik moedwillig,
doelbewust, niet naar voren gebracht en niet mee on
dersteund, juist uit die overwegingen. De Voorzitter
heeft opgemerkt, dat het uitgesloten is tenminste
daar kwam het vrijwel op neer dat van de zijde
van G.S. machtiging tot uitvoering of besteding van
deze post gegeven zou worden. Ik meen, dat wij als
Raad dat moeten afwachten. Wanneer wij er voor ons
zelf heilig van overtuigd zijn, dat dit werk hier in deze
gemeente moet doorgaan, dan wil ik graag afwachten,
wat G.S. beslissen. U heeft ervaring met, wat men zou
willen of niet zou willen, maar, me dunkt, die verant
woordelijkheid is dan voor G.S. zelve. Veel heb ik hier
op het ogenblik niet aan toe te voegen. Hiermee is m.i.
voldoende gemotiveerd, waarom ik die andere voor
stellen niet heb gesteund. En wanneer er beslist dek
king zal moeten komen, dan ben ik eventueel nog be
reid ook die post voor .Opgeruimd staat netjes" mee
te schrappen om dit jaar de zaak rond te krijgen. Per
soonlijk en dit sluit daar misschien bij aan vind
ik het echter niet netjes om op deze wijze en nu het
begrotingsjaal al ongeveer voor de helft is verstreken,
die zaak op te ruimen.
De heer K. J. de Jong: Ik heb eigenlijk ook wel be
hoefte om een enkele opmerking te maken. In de eerste
plaats is de Wethouder begonnen met mij toch eigenlijk
iets in de schoenen te schuiven, wat ik zo niet gesteld
heb. Ik ben begonnen met de begrotingen van de Ge
meente tegenover de rekeningen te stellen, zoals het
vroeger in tegenstelling met nu, was. Ik heb dus juist
gesteld: Vroeger hebben wij jaar in jaar uit wel grote
verschillen tussen begrotingen en rekeningen gehad,
maar nu hebben wij door de nieuwe Verhoudingswet in
dat opzicht veel minder ruimte. Het laatste zinsge
deelte heeft hij naar mijn mening bij de beantwoording
weggelaten en net gedaan, alsof ik alleen het eerste
gezegd zou hebben. En daaruit zou ten onrechte van
zijn kant misschien een zekere mate van gebrek aan
verantwoordelijkheid bij mij geconcludeerd zijn. Dat wil
ik eigenlijk even recht zetten, hoewel het verder niet
zo veel ter zake doet.
De Wethouder zei, dat we nog niet zo lang geleden
een raadsbesluit hebben gehad, waarbij een subjectieve
verhoging van f 125.000,is aangevraagd, die dan
eigenlijk meteen bedoeld was om deze subsidies te
dekken. Ik ben dat wel met hem eens en het was mij
ook wel bekend, dat enige tijd geleden dit besluit is
genomen, maar misschien kan voor de juiste gang van
zaken dan desnoods nog een verhoging van deze sub
jectieve verhoging aangevraagd worden. D.w.z.: we
hebben naast deze f 125.000,nog eens f 25.000,no
dig om een aanvullend subsidie te verlenen. (De heer
Spiekhout (weth.): Dat zit er in.) We hebben dus niet
een specificatie gehad van die f 125.000,tenminste ik
heb dat zo niet begrepen. Het kan ook aan mij liggen
en dat zal dan wel het geval zijn maar wan
neer U het dus wel aangevraagd heeft, dan zou het zo
kunnen zijn, dat nog afgewacht moet worden, of het
verkregen wordt. En dan zou het ook zo gesteld kun
nen worden, dat we dit afhankelijk stellen van het
besluit van de toezegging, dus van het afkomen van
de subjectieve verhoging. Komt die af, dan zijn dus de
dekkingsmiddelen wel aanwezig en in dat geval zal ik
er geen bezwaar tegen hebben, dat U de uitvoering op
schort, totdat U de dekking verkregen heeft, omdat
het intussen aangevraagd is. Of begrijp ik dat nu nog
verkeerd? Dan herstelt U het zo meteen maar; daar
heb ik in het geheel geen bezwaar tegen. Ik ben van
mening, dat hier dus verder naar een oplossing, in
welke vorm dan ook, gezocht moet worden, hoewel ik
er van overtuigd ben, dat de consequentie van dit stand
punt is, dat we ons daarmee ook voor het volgend jaar
in de vingers snijden, doordat we dan juist op die
limietuitkering gekort worden. Daarom, zo heb ik ge
zegd, moeten we ons bij de nieuwe aanvragen tot-en-
met beperken. Maar daarmee bedoelen we niet, dat er
dan niets meer mag gebeuren. Ik ben van mening,
dat we, gezien het feit, dat de dekking op dit mo
ment misschien nog niet aanwezig is, maar wel ver
kregen zou kunnen worden, zij het dan, dat we
daa r volgend jaar rekening mee moeten houden bij
het samenstellen van de begroting en misschien op
andere posten moeten bezuinigen, die verantwoor
delijkheid moeten nemen. Dan moeten B. en W.
ook voor de begroting 1963 zeggenDe Raad heeft
het besluit nu genomen, de aanvraag is in zee, de uit
voering wordt opgeschort totdat de dekkingsmiddi len
aanwezig zijn, en voor 1963 moeten we dit dus in
passen in het gehele begrotingsbeleid door de beno
digde ruimte ervoor te maken. Ik geloof, dat we die
consequentie zullen moeten aanvaarden in deze gang
van zaken en ik ben me ook wel van de gevolgen be
wust geweest, maar ik meen, dat we ons op een ge
geven moment van die verantwoordelijkheid ook zo
danig bewust moeten zijn, dat we zeggen: Nu beginnen
we met prioriteiten te werken; dat is dan het meest
noodzakelijk. Betekent dat, dat de Prins Hendrikbrug
dan nog iets moet wachten, omdat er andere dingen
zijn, die voorgaan? Ik geloof haast niet, dat we het zo
kunnen stellen, want de Prins Hendrikbrug kost 1 2
miljoen, dus de lasten daarvan zullen toch waarschi -
lijk veel en veel hoger zijn dan het bedrag dat hier
gevraagd wordt. We zullen ons in zeker opzicht dus
beperkingen opleggen, ook in 1963, wanneer we in dit
opzicht iets meer ruimte maken. Maar dat doen we
immers toch zo dikwijls. Hoe vaak komt het niet voor.
dat de Raad voor meer-kosten gelden moet voteren, du-,
zij het dan, dat er op dat moment wel budgettaire dek
kingsmiddelen voor aanwezig zgn, toch ook verhogir,^
van het tekort betekenen. Het komt op dit moment wat
ongelukkig uit, maar we behandelen dit geval ook op
een ongelukkig moment, n.l. terwijl de begroting al
vastgesteld is. En dat is toch eigenlijk iets, waarover
we allemaal ontevreden zijn. Ik ben dus van mening,
dat we meer naar die gedachte die ook al bij de heer
Wethouder Vellenga leeft, toe moeten. Dit is toch iet
waarvoor we allen wel voelen. Is het nu niet mogelijk
dat B. en W. en Raad op de een of andere wijze toch
tot elkaar komen in die zin, dat de Raad voelt: Wij
moeten ons beperken en er zijn toch enkele dingen die
ons na aan het hart liggen, die wel moeten gebeureu
Kunnen we ons toch nog even hierop oriënteren door
te zeggen: We moesten toch zien, wat we met elkaai
kunnen bereiken. Als de Wethouder van Sociale Zaker.
daar behoefte aan heeft, dan stel ik dat bijzonder op
prijs en dan zou ik graag willen, dat hij dat alsnog ook
in het College in deze zin verdedigt. En dan maak ik
mij sterk, dat hier toch eigenlijk wel een mogelijkheid
voor aanwezig moet zijn.
Wat de post voor „Opgeruimd staat netjes" betreft,
ben ik het wel met de Wethouder van Financiën eens,
dat het misschien niet zo heel leuk is, die nu nog te
schrappen, maar uiteindelijk zitten wij in een bepaalde
situatie, waarin wij de verantwoordelijkheid voor het
aanwijzen van de dekkingsmiddelen juist zeer sterk
voelen. En dan zegt men: Wat moeten we nu doen?
Een eenmaal toegekend subsidie niet weer verlengen?
Dat hangt naar mijn mening de subsidiabelen altijd
boven het hoofd en dat hebben we de vorige keer ook
duidelijk gesteld. Laten we het maar eens proberen.
Wij hebben, toen het subsidie is verleend nog maar
kort geleden het althans van onze kant niet zo ge
voeld, dat dit nu van jaar tot jaar een blijvende post
zou zijn. Ik zou er in dit geval bepaald niet zo veel
bezwaar tegen hebben om de continuïteit die U in deze
post legt, direct maar af te breken. Wij moeten toch
van jaar tot jaar de begroting bepalen en dat is ook
niet een kwestie van automatisme, maar een zaak die
elke keer weer onze volle verantwoordelijkheid vraagt.
Als de Wethouder zegt: De diaconale taak van de
kerk ligt eigenlijk in precies hetzelfde vlak als het
godsdienstonderwijs, dan stelt hij m.i. een criterium,
dat ik toch wel even zou willen bestrijden. Ik zou het
'juist zo willen stellen: De overheid moet niet sub-
j sidiëren, omdat zij de basis, de grondslag van een zich
voor subsidie aanmeldende instelling zo mooi en zo
I go d vindt, maar op grond van de overweging, dat
u ze, naar het oordeel van de overheid, actief is in
het publiek belang. En als de overheid dan ziet, dat
zo n instelling die activiteit niet kan betalen, dan dient
zij subsidie te verlenen. Het publiek belang is het cri-
terium. Dat is een typisch politieke maatstaf. Dan han-
to.en wc publiekrechtelijke beginselen, o.a. de verde
lende gerechtigheid. Wanneer instellingen of vereni-
I gingen alleen maar, zoals bijv. de kerk, ten doel hebben
Ue verbreiding van een bepaald geloof, dan moet de over
heid daar buiten blijven, dan niet subsidiëren. Als de
kerk echter actief is in het maatschappelijk leven en
gericht is op zakelijke doeleinden, die vanuit het pu
bliek belangstelling verdienen, zoals jeugdwerk, maat-
.-ihappelijk werk etc., dan wèl subsidiëren. Wanneer we
het zo stellen, dan kunnen we inderdaad een onder
scheid tussen het een en het ander maken en zeggen:
Het één wel en het ander niet.
Ik geloof, dat ik met betrekking tot dit punt toch
wel duidelijk geweest ben en meteen wel aangegeven
heb in welke volgorde van prioriteit ik deze zaak zie
en in welk opzicht ik de voorstellen wèl en in welk
opzicht ik ze niet kan volgen.
De hear Santema: Nei al dizze bisprekking sjocht
ek üs fraksje it sa, dat wy by de twa fornaemste pun
ten: it wyksintrum fan de diakony en it maetskiplik
wurk in gemeentebilang tsjinje. En dat gemeente-
bilang ferget üs der op om aensens mar in bislissing
to nimmen en it nettsjinsteande de wurden fan de Wet-
I halders en fan de Foarsitter mar ris to avontürjen. Jo
izze hiel wis, dat Deputearre Steaten hjirre aensens
I test gjin goedkarring oan jaen sille. Ik soe it avon-
1 türje wolle, dat wy dat dan mar ris in kear bisykje.
Salang as wy derfan oertsjüge binne en ik leau,
dat it greatste diel fan de Rie dat is dat dizze saek
n de groun moat, dan moatte wy ek mar foar de
folgen stean. En üt alles blykt hjir eigentlik wer, dat
wy yn in twangposysje brocht binne, dy't üs bilet yn
üs fierdere wurksumheden, yn üs fierdere aktiviteiten
dy't ek rjochtstreeks mei it gemeentebilang to dwaen
I hawwe. Wy hoopje dan ek, dat de Rie aensens, hwan-
near't dizze sack yn stimming brocht wurdt, dat wyk-
mtrum en dat maetskiplik wurk en, hwat my per-
manlik en ek heechstwierskynlik myn fraksjegenoat
bitreft, it godtsjinstünderwiis oan de iepenbiere skoal-
len sa bisjen sil, dat hy foar in subsydzje goed sizze
sil, hwant wy tsjinje mei alle trije in algemien bilang.
De heer Van der Veen: Ik heb respect voor de
energie, die verschillende sprekers op zo'n laat uur nog
ten toon spreiden, maar ik geloof, dat we goed doen
het uithoudingsvermogen en geduld van de Raad niet
te overschatten en inderdaad kort te zijn en aanstonds
tot stemming over te gaan. Dat kan dan misschien nog
j'iecies vóór 12 uur. Kortheidshalve zal ik zeggen, dat
ik het eens ben met het standpunt van de heer Bootsma.
Ik zie ook het schrappen van de post voor „Opgeruimd
staat netjes" meer als een voorbeeld van de wijze waar
op dekking gevonden zou kunnen worden, bepaald niet
I als een voorstel, dat ik zelf zou willen doen. Ik geloof,
dat het in het algemeen niet de taak van de Raad is om
ilekking aan te wijzen. Het College is daar meer voor
uitgerust en beschikt ook over een apparatuur om even
tueel de nodige dekking te vinden. Ik geloof, dat het
College dit voor een dergelijke post als de heer Bootsma
en ik op het oog hadden, wel zou lukken. En wat de
andere posten betreft, ben ik net als de heer Bootsma
van mening, dat we die bij een andere gelegenheid op
nieuw kunnen bezien.
De heer Engels: Ik kan me wel aansluiten bij de
woorden, die de heer Van der Veen gesproken heeft
over de capaciteiten van dit College om dekking te vin
den, maar als gesteld wordt, dat wij misschien voor
f 24.000,dus zowel voor het bedrag dat wij voor
liet algemeen maatschappelijk werk als voor dat wat
wij voor het project van de Ned. Hervormde Diaconie
hebben uitgetrokken geen goedkeuring van Gedepu
teerde Staten krijgen, dan ondersteun ik de stelling
van de heer Bootsma, dat het onze verantwoorde
lijkheid is en dat Gedeputeerde Staten hun verant
woordelijkheid hebben. Mocht deze zaak afgewezen
worden, dan geschiedt dat niet op onze naam, maar op
de naam van Gedeputeerde Staten van Friesland.
Wat betreft de opmerking van de heer Vellenga, dat
er toch wel degelijk samen gepraat wordt en dat er
wel van enige planning sprake is, ik heb niet het tegen
deel beweerd, net zo min als ik heb willen beweren,
dat men helemaal niet met de financiën rekening moet
houden. Ik ben er van overtuigd, dat de Gemeente hiel
en daar echt wel met planning bezig is; daarin werkt
ze ook met particuliere organisaties samen, maar de
Gemeente zou zich ook kunnen voorstellen, dat het
mede daarom wel eens droevig voor die organisaties
zou kunnen zijn, dat zij geen grotere bijdrage in dat
samenspel kunnen leveren, omdat hun het equipement
ontbreekt. Het is dus voor de Gemeente van groot be
lang voor de primaire zaken die noodzakelijk zijn, ook
mede de financiële middelen te verschaffen, zodat ik
onverkort beide voorstellen steun.
De heer Tiekstra (weth.): Ik heb zo de indruk ge
kregen, dat Raad en College toch wel wat naar elkaar
toe gepraat hebben en dat is op zich zelf al een ple
zierige omstandigheid. En ik heb tevens en mis
schien kunnen we het daar over eens zijn de indruk
gekregen, dat het meningsverschil dus niet gaat over
de subsidies als zodanig, maar veeleer over de proce
dure die te dien aanzien gevolgd moeten worden. Daar,
geloof ik, scheiden zich de meningen van Raad en
College min of meer. Dat zou op zichzelf genomen hele
maal geen ramp zijn, als wij op dit moment en nu
praat ik dus even vanuit het standpunt van de Raad
precies zouden kunnen weten, welke grondslag de dooi
de Raad het meest naar voren geschoven subsidiabele
moet hebben om althans de plannen verder voort te
zetten. En nu kom ik toch wel op wat U hebt gezegd,
n.l. de vraag: Hoe past dit straks in het te verwachten
goedkeuringsbeleidLaat ik het anders formuleren:
Wanneer kan dit in het machtigingsbeleid worden op
genomen? Ik geloof niet, dat Gedeputeerde Staten aan
deze post onmiddellijk goedkeuring zullen onthouden,
maar een heel andere vraag is, wanneer de machtiging
wordt verleend. Daar gaat het om. En te dien aanzien
meen ik, dat de Raad optimistischer is dan het College
durft te zijn. Als de begroting met de daarbij behoren
de wijzigingen geen goedkeuring krijgt en als de pro
cedure, zoals met verschillende begrotingen het geval
is, meer dan 1\2 of 2 jaar duurt, dan kan naar mijn
overtuiging de Diaconie van de Hervormde Kerk daar
op geen beleid baseren.
Ik krijg zo de indruk, dat zelfs met dit korte betoog
nog te veel gezegd is. Daar laat ik het dan maar bij.
Ik wil alleen nog even reageren op wat de heer
Bootsma gezegd heeft. Kennelijk is er tussen hem en
mij met betrekking tot de door hem gebezigde uit
drukking een misverstand gerezen en dat wil ik van
mijn kant graag wegnemen door zijn verklaring van
die woorden volledig te accepteren.
De heer K. J. de Jong heeft de opmerking gemaakt,
dat ik wel ben ingegaan op de opmerking van hem met
betrekking tot de begroting en de rekening, maar dat
ik zijn betoog met betrekking tot het nauwe keurslijf
van de nieuwe financiële verhouding niet heb beant
woord. Het leek mij niet nodig, omdat wij er tezamen
wel gelijk over denken.