18 19 mee op een bepaalde manier een vrijheid, die de heer Van der Veen toch graag voor zich en voor de hele Raad zou willen opeisen. En in die zin geloof ik dus, dat het het eerder moeilijker maakt, dan gemakkelij ker. Wanneer de Raad een ander voorstel zou aanne men de heer Van der Veen wil dat niet, maar hij heeft zoëven met die gedachte gespeeld dan betekent dat alleen maai', dat dit voorstel niet zo vlot zou wor den goedgekeurd als het voorstel van B. en W., dat er nu ligt. Dat zou dus betekenen, dat er uitstel plaats vindt in de uitbetaling van de salarissen voor de lagere en de middelbare ambtenaren, waarvoor hier met zo veel klem is gepleit, en ik geloof dus de Latijnse term die hij geciteerd heeft, nogmaals vertalend dat ook in dat opzicht uitstel gevaarlijk zou zijn. Wan neer men dat min of meer zeker kan weten, dan kan men met anders doen dan het voorstel te volgen, omdat men anders toch later gedwongen zou zijn om terug te vallen op het voorstel van ons, zoals dat hier op het ogenblik ligt, en toch tot uitvoering daarvan zou moe ten overgaan. Ik heb in andere kringen de zaak, zoals die nu wordt voorgelegd, wel eens een soort „koppel verkoop" genoemd. Men zit vast aan deze percentages voor de lagere, de middelbare en de hogere ambtenaren en men kan dus ook alleen voor de lagere en de mid delbare iets doen, wanneer men ook de percentages voor de hogere daarin betrekt. De dreiging van de ver nietiging is reëler dan de heer Van der Veen meent. Ik heb dus uit bepaalde informaties vernomen, dat dit inderdaad voor de deur zou staan, wanneer men het doet, maar het is daarnaast ook wel gebleken in het verleden bij andere voorstellen op het terrein van salarissen b.v. twee jaar geleden, toen het ging om die vijf procent verhoging voor het Gemeentepersoneel dat een aantal Gemeenteraden, o.m de Raad van Rotter dam, een afwijkend voorstel hebben aangenomen, en op dezelfde avond dat dit werd vernomen, heeft de Minister, die de heer Van der Veen beter kent dan ik, dit voor stel voor vernietiging voorgedragen. (De heer Van der Veen: Nog anders?) Misschien nog anders, maar misschien niet beter. Ik geloof wel, dat dit feit als zodanig er ligt, naast een aantal andere besluiten van andere Gemeenteraden en wanneer ik dat zie in het licht van de term „vrijheid", waarmee deze Minister toch wel bekend zal zijn, gezien zijn lid maatschap van een bepaalde politieke partij, dan kan ik dat eigenlijk niet begrijpen. Ik heb dankbaar nota genomen van Uw correctie t.a.v. het „kabaal"; dat is dus meer buiten-parlementair dan parlementair ge weest deze keer. Ik heb alleen de indruk gekregen, dat het op die protestvergaderingen van alle mogelijke vakorganisaties toch niet zó raar is toegegaan dat men van „kabaal" kan spreken. Het kan dus hoogstens zó zijn, dat, wanneer men het met de inhoud van die protesten niet eens is, men de neiging kan hebben om zoiets „kabaal" te noemen. (De heer Van der Veen: Als het de Wethouder genoegen doet, dan zou ik graag willen dat het woord „kabaal" geschrapt kon worden.) (Gelach) Dat genoegen zou niet bijster groot zijn, maar desondanks kan het wat mij betreft gebeuren. Verder heb ik geconstateerd, dat er deze avond een enorme eenstemmigheid en verwantschap in opvattin gen bestaat tussen de heer Van der Veen en de heer Ytsma, zo vanaf taxistandplaatsen t/m ambtenarensala rissen. Ik ben het met de slotopmerking van de heer Ytsma eens. Men moet dit eigenlijk zoveel mogelijk zien als een maatregel, ten gunste van alle ambtenaren en het feit, dat men graag goede ambtenaren wil hou den, beperkt zich uiteraard niet alleen tot de hogere, hoewel het daar dus bij bepaalde sleutelposities het sterkst kan klemmen, maar dat geldt dus ook voor de andere categorieën, en ik heb van de heer Van der Veen begrepen dat hij dit helemaal met de heer Ytsma en mij eens is. Ik heb nu dus duidelijk van de heer Klijnstra begre pen, dat hij tegen dit voorstel is. Hij heeft mij even verkeerd begrepen, toen het over die verantwoordelijk heid ging. Ik heb op dat moment dus even het voorstel geciteerd en nog even dit genoemd, dat in het plaat selijk overleg één van de vakorganisaties gezegd heeft: Wij kunnen voor deze voorstellen geen verantwoorde lijkheid nemen. In dat citaat is dat woord dus even ge noemd, het is als zodanig dus niet een opvatting van mij. Of men kan spreken over zwarte handel in hogere ambtenaren, dat moet ik toch wel heel erg betwijfe len; dat lijkt mij een erg sterk gekleurde term toe. Ik weet niet of er zwarte handel in hoge ambtenaren plaats vindt; ik dacht dat dit zelfs niet voorkwam bij de stieren van de heer Van der Veen. Tenslotte heeft de heer De Jong van zijn kant nog verklaard, dat ook in zijn fractie geen hoera-stemming leeft. Maar hij heeft daar nog een aantal opmerkingen aan toegevoegd, waarmee ik de beantwoording van mijn kant zou willen besluiten. Hij heeft nl. nog even over de motie gesproken en nu wordt er dus in die motie aangedrongen op het heropenen van de onder handelingen. Wat dat betreft ligt deze motie van een lager orgaan in de lijn van een motie, die ditzelfde be oogde en die in de Tweede Kamer is aangenomen, waar die door een bepaalde Minister naast zich is neergelegd. Dat was een motie waaraan o.m. de heer Beernink zijn naam en zijn steun had verbonden. Ik meen dus ook dat de heer Santema in zekere zin consequent is, wanneer hij dus die lijn van de heer Beernink door trekt. Maar diezelfde motie had ook de steun van de heer Smallenbroek en in die zin zou men dus ook in het a.r. kamp consequent kunnen zijn door ook die lijn van de heer Smallenbroek door te trekken. Ik meen dus dat het zo kan zijn: de motie ligt daar, en is door de grote meerderheid van de Kamer aangenomen. De heer De Jong wil zelf graag dat deze zaak opnieuw in de onderhandelingen wordt betrokken vanuit een stuk sociale bewogenheid, waaraan ik dus geen enkele twij fel heb, maar dat weet U ook wel. Zou het dan ook zin kunnen hebben, dat dus ook van onderen af enige aan- I drang wordt uitgeoefend om deze onderhandelingen I opnieuw te openen. De heer De Jong merkte zeer I terecht op, dat deze zaak op landelijk niveau moet I spelen. Tegen die achtergrond moet U, dacht ik, deze I motie zien, en dit wil als zodanig dus alleen maar zijn I een versterking van het standpunt dat door een aantal I politieke partijen ik heb er een paar genoemd in I de Tweede Kamer is ingenomen. De Voorzitter: Deze zaak is nu in twee instanties be- I sproken en ik stel daarom voor om de beraadslagingen I te sluiten. De Raad gaat hiermee akkoord. De Voorzitter: Dan ligt hier ter tafel de motie, waar- j over in de Raad gesproken is, en ik neem aan dat de voorstellers van de motie dat zijn de heren Bootsma en Ytsma die wensen te handhaven en daarover stemming verlangen. Nu zou ik van mijn kant toch wel graag over deze motie een redactionele opmerking wil len maken. Er staat nl. in de voorlaatste alinea: „be sluit het voorstel te aanvaarden en nodigt B. en W. uit zich tot de Minister van Binnenlandse Zaken te wen den met het dringend verzoek het overleg met ambte naars-organisaties te heropenen" enz. Ik zou de heren willen vragen om de woorden „en nodigt B. en W. uit' te schrappen, want het is tenslotte de Raad, die meent dat deze stap nodig is en ik geloof niet dat het juist is dat de Raad nu B. en W. gaat uitnodigen om die stap te doen, waarbij B. en W. ook tot het inzicht zouden kunnen komen om deze uitnodiging naast zich neer te leggen. Er is hier geen sprake van, dat B. en W. ver plicht zijn een besluit van de Raad tot uitvoering te brengen, hier wordt eenvoudig een uitnodiging tot B en W. gericht en ik geloof dat het in deze verhoudin gen niet juist is en dat het in de gedachtengang van de voorstellers van de motie juist is dat de Raad be sluit om zich tot de Minister te wenden. En ik zou willen herhalen de voorstellers van de motie te ver zoeken om de woorden „nodigt B. en W. uit" te schrap pen en dus de motie zo te lezen: „besluit het voorstel te aanvaarden en zich tot de Minister van Binnenlandse Zaken te wenden" enz. (De heer Bootsma: Moet dit niet door B. en W. worden uitgevoerd?) Nee, er wordt eenvoudig dan een brief gestuurd namens de Raad aan de Minister. (De heer Bootsma: Als U het zo ziet, dan is het goed.) Ik zou de motie in stemming willen bren gen. Het gaat dus voor of tegen de motie van de heren Bootsma en Ytsma. (De heer Van der Schaaf (weth.): Wanneer men te gen de motie zou stemmen, dan betekent dat natuur lijk niet dat men tegen het voorstel van B. en W. stemt.) Nee, want in de motie staat uitdrukkelijk: be sluit het voorstel, dat is het voorstel van B. en W., te aanvaarden. (De heer Van der Schaaf (weth.): Ja, maar als iemand tegen stemt, dan kan die toch wel ge acht worden vóór het voorstel van B. en W. te willen stemmen.) Ik ben dus van plan om na de stemming over deze motie het voorstel van B. en W. in stemming te brengen. (De heer Van der Schaaf (weth.): Dan ga ik akkoord.) De motie van de heren Bootsma en Ytsma wordt aangenomen met 20 tegen 11 stemmen (tegen stem men de heren Balt, Heidinga, Van der Heijde, K. J. de Jong, Jongbloed, Kamstra, Klijnstra, Pols, Van der Schaaf, Taylor Parkins en Van der Veen). De Voorzitter: Verlangt iemand van U stemming over het voorstel van B. en W.(De heer Klijnstra: Ik wens geen stemming, maar aantekening dat ik te gen ben.) Die aantekening kan worden verleend, mijn heer Klijnstra. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 24 (bijl. no. 150). Z.h.st. wordt bésloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 25 (bijl. no. 154). De heer Klijnstra: Het is een beetje een moeilijke kwestie. Het gaat mij hier niet in de eerste plaats om de wijziging van de jaarwedde. Ik zou alleen graag de vraag willen stellen, of het wethoudersberoep een vol ledige dagtaak betreft; wij mogen, gezien deze hono rering, wel verwachten dat dit een volledige dagtaak is. Naar mijn idee (ik weet het niet zo precies) zit het er ook wel in, maar men kan natuurlijk ook dit beroep op verschillende manieren uitvoeren. Iemand, die bij het onderwijs is, kan de schriften op school nakijken, maar als hij een goed onderwijzer is, dan neemt hij dat werk mee naar huis en verricht daar die taak. Ik be doel hiermee geen enkele insinuatie aan het adres van de aanwezige wethouders, beslist niet, maar ik ben toch wel belangstellend hieromtrent nader te worden ingelicht. De Voorzitter: Dan zou ik de heer Klijnstra op zijn vraag dit willen antwoorden, dat tot dusver in de ge meente Leeuwarden het wethouderschap in het alge meen niet als een volledige dagtaak is beschouwd. Dat i.s een constatering van de praktische gang van zaken tot dusver. Ik geloof dat ik met dit antwoord wel kan volstaan. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 26 (bijl. no. 161). De heer Spiekhout: Het gaat over blz. 4, punt 5, de lichtinstallatie op het sportveld „Cambuur". Wij heb ben indertijd daar geld voor beschikbaar gesteld en wij hebben dus toen ook een begroting gekregen van de opbrengsten, die tegenover deze uitgaven stonden en dat klopte toen precies. U herinnert zich allicht, dat daar nog wel wat bedenkingen over waren bij enkele raadsleden, omdat de opbrengst afhankelijk was van het bezoek aan de evenementen, die zouden plaatsvin den als die verlichting er eenmaal was. Die verlichting is er nog niet. Men heeft daar dus nog geen ervaring mee, maar ik zie dat het College nu meent „wij ne men aan", staat er „dat deze investering rendabel zal zijn". Ik ben wel nieuwsgierig waarop dit aanne men van het College berust, omdat men dus nog geen ervaring heeft opgedaan. Waar haalt men dit nu plot seling vandaan? Een tweede vraag gaat over een investeringspost voor de gemeentereiniging. Het gaat over een betrek kelijk kleine post, de driewieler voor de veegdienst. Wij hebben nu bij de Gemeente één veegauto en ik heb al eens eerder bepleit om dat werk ook zoveel moge lijk te mechaniseren, omdat het me toelijkt dat het met handkracht bijzonder weinig efficiënt is. Nu vraag ik me af: Betekent dit, wanneer men dus dit soort voer tuigen weer aanschaft, dat men niet verder gaat dan deze ene auto? Zijn de ervaringen niet goed hiermee? Mag ik iets van die ervaringen vernemen Kortom, hoe gaat dat verder? Gaat men wel op die weg voort of meent men dat dit niet moet? De heer Heidinga: Bij hetzelfde punt, waar ook de heer Spiekhout over heeft gesproken, wil ik mij aan sluiten. Als ik goed ben ingelicht, dan is er destijds op gerekend, dat er een bepaald aantal lichtwedstrijden op „Cambuur" zouden worden gespeeld en dat die een groot gedeelte van het geld dat nodig is, zouden moeten opbrengen. Nu is het misschien zo, dat sinds de voet balvereniging „Leeuwarden" gedegradeerd is, er mis schien meer lichtwedstrijden komen, dat kan ik niet zo goed beoordelen. Maar ik zou daar ook graag over wor den ingelicht. Het valt me eigenlijk een beetje tegen, dat wij dit voorstel zo in de Raad krijgen. Er staat hier: „Voorts is vastgesteld, dat de toestand waarin de mas ten verkeren, het zeer wenselijk maakt, om een aantal aangetaste verbindingen te versterken". Die constate ring had eerder moeten gebeuren. Die had moeten ge beuren, toen het voorstel hier in de Raad was om die masten over te nemen. Er was ook heel goed te be rekenen hoe groot het gewicht van deze masten is. Ook dat acht ik niet in orde. Het is een nalatigheid dat er niet is berekend, hoeveel gewicht er op dat fundament kwam. Dat had eerder kunnen geschieden. Dan hadden we hier deze verhoging niet behoeven te hebben. Dit bevredigt mij beslist niet. De heer Tiekstra (weth.): Allereerst dus het punt van de heer Spiekhout, waarbij hij de vraag stelt op welke gronden B. en W. aannemen dat deze instal latie rendabel zou kunnen worden geëxploiteerd. Die gronden zijn nog dezelfde, als bij het eerste voorstel met dien verstande, dat op dit moment over een te spe len programma wordt onderhandeld, waarna, zodra dat bekend is, het rendement volledig wordt bekeken. Ik wil er overigens nog aan toevoegen, dat de exploitatie lasten uit twee bronnen zouden worden gedekt, in casu uit een verhoogde opbrengst van de reclame, en de eventueel te spelen wedstrijden. Ik kan de Raad wel mededelen, dat dus toen is verondersteld, dat de op brengst van de reclame f 4.500,zou bedragen. De werkelijke netto-opbrengst zal hoger zijn, zoveel hoger dat in ieder geval uit de verhoogde post deze verhoog de investering gedekt kan worden. De heer Heidinga heeft nog enkele opmerkingen ge maakt over de toestand, waarin de masten verkeerden; hij heeft daarbij ook betrokken de fundering van de masten. Ik kan de heer Heidinga allereerst verzekeren, dat wat dus het onderste deel betreft, de fundering en het daarop uit te oefenen gewicht door de masten zorgvuldig berekend is en dat dit dus niet verandert. Iets anders is de vraag of de drukbelasting aan de top van de mast mogelijk kwalijke gevolgen zou kunnen hebben voor de verbindingen, die men pas goed heeft kunnen controleren, toen de masten horizontaal op het veld waren gelegd. En toen men dus die controle had uitgeoefenden de heer Heidinga kan terecht zeggen: Dat had men eerder moeten doen, maar het is zo, dat, als iets plat op de grond ligt, men het dan nauwkeuri ger beziet heeft men geconstateerd dat het zo niet ging. Toen heeft men zekerheidshalve gezegd: Nu lig gen deze dingen horizontaal, nu kunnen wij er van alle kanten gemakkelijk bij, we kunnen alles goed be kijken, nu moeten we ook maar meteen elk risico, dat mogelijk aanwezig zou zijn, vermijden en dan is het beter nü iets aan te wenden, dan wanneer we straks, mogelijk op deze tegenvaller zouden stuiten, als de masten in hun volle 40 meter lengte al omhoog staan. Dit zal de heer Heidinga moeten toegeven. Of deze gang van zaken beter had gekund is in zekere zin na praten. Het zou inderdaad prettiger zijn geweest, wan neer dit destijds al geconstateerd was, dan hadden we vermoedelijk voor deze zaak nu niet gestaan. De heer Pols (weth.)Ik wou graag iets zeggen naar aanleiding van de vraag van de heer Spiekhout. Het gaat hier om één driewieler en we hebben dertig in dienst op het ogenblik, waarvan zesentwintig zijn afge schreven, wat dus inhoudt dat ze niet nieuw meer zijn. Ik wil U wel zeggen, dat er op het ogenblik plannen

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1962 | | pagina 10