gootsysteem graag zo snel mogelijk ingevoerd, liefst binnen de twee jaar. De hear Santema: To'n earsten wienen wy net fan doel om oer dizze sack it wurd to fieren, hoewol wy yn us fraksje wol fan bitinken wienen, dat it, yn dit stadium fan de üntjowing fan de stêd Ljouwcrt, abslüt needsaeklik is, dat der by it stasjon regelmjittich tak- sys oanwêzich binne, dy't de passagiers forfiere kinne. Tomear ek, omdat wy net allinnich sjen moatte nei de spitsuren fan de treinen, mar omdat wy ek to meitsjen hawwe mei in kategoary reizgers, dy't gebrük meitsje fan de autobussen. En hwannear't men yn dizzen ris forgeliket mei lytsere stedden, hwer't regelmjittich taksys oanwêzich binne, dan kinne wy, nou't üs stêd op it eagenblik yn sa'n gunstige posysje komt ek hwat har bifolking oanbilanget, dy't aensens 85.000 yn- wenners telt de oanhaldende bisetting fan dizze stanplakken net misse. It üntkomt üs, ek nei al hwat hjir sein is, dat it bislist of to karren wêze soe en dat it to folle fan it goede is, as de hear Van Eijck oan dy forgunninghalders tafoege wurdt. It is us net düdlik wurden en de argumintaesje fan de kant fan B. en W. hat üs net oertsjüge. Ik bin it iens mei dy sprekkers dy't sein hawwe, dat dit sa njonkenlytsen in fortriet- like saek wurdt en dat wy ris in kear ta dieden komme moatte. De hear De Jong hat oanstien op it saneamde goatesysteem en dêr fiele wy üt de aerd fan'e saek ek folle foar. Wy sjogge in üntjowing yn de takomst, dat it autoforkear iderkear drokker wurdt en dat fan it Stasjonspiein ek iderkear mear easke wurde sil. Mei dat al binne wy lykwols fan bitinken, dat der dochs noch wol foar ien taksy-ündernimmer plak is, krekt omdat wit-hoe-faek dizze stanplakken net biset binne. Der bliuwt dus gonöch gclegenheit oer om it publyk syn tsjinsten oan to bieden. De heer Van der Veen: Ik geloof, dat ik het beste eerst nog even in kan gaan op het gesprokene door de heer Ytsma dat alle bonafide taxi-ondernemers een plaats moeten hebben. Ik heb me daar over verwon derd, maar ook verheugd. En iedere keer dat ik be merk, dat de heer Ytsma of één van zijn fractiegenoten niet consequent zijn 111 hun, in mijn ogen, onjuiste gedachtengang, dan verheug ik me daar uit de aard der zaak over. Alle bonafide ondernemers - - en wij spreken overigens uitsluitend over bonafide onderne mers, want de malafide kennen we niet, die willen we niet kennen en die horen achter de tralies, niet waar mijnheer Ytsma; daar zijn we het ook over eens, maar of het nu taxi-ondernemers zijn of andere ondernemers dat kan ons toch eigenlijk niet zo heel veel schelen; waarom een taxi-ondernemer wel en een ander niet moeten dezelfde kans heb oen. En dat vind ik nu juist een beetje verwonderlijk van een partij, die zo bijzon der progressief is. Ik dacht, dat dit gepaard ging met een zekere neiging naar het dirigisme en de markt ordening, zoals we die hier ook op het gebied van het taxivervoer kennen. Maar als ik me daarin vergis dan neem ik daar graag akte van. Ik begrijp het niet, maar ik ben er blij om. Ik zal me steeds weer verheugen over elke keer, dat ik merk dat ik me in dit opzicht vergis. Overigens geloof ik, dat het weinig zin heeft om zich hier te beroepen op de al of niet ontbrekende gunst der kiezers. De ene keer geniet deze er van, de andere keer de andere. Ik mag wel vaststellen dat de heer Ytsma ditmaal bijzonder gelukkig is, maar ik meen, dat hij als hij de door zijn partij verkregen cijfers ver gelijkt met die van tie vorige gemeenteraadsverkiezin gen, die aanleiding tot zijn verheugenis bijzonder ge ring moet zijn en hij dus bijzonder gauw tevreden is. Ik dacht, dat een partij, die op het ogenblik in de op positie is, echt wel op iets meer gerekend zou hebben. Ik wil het nog even hebben over die commissie en de samenstelling daarvan, mijnheer de Voorzitter. U vindt het, geloof ik, niet erg dat de heer Van Kampen er lid van is, hoewel hij dus belanghebbende is. U zou het dus eigenlijk, consequent geredeneerd, ook niet erg gevon den hebben, wanneer de heer Van Eijck zelf had moe ten adviseren over zijn verzoek. Wanneer de heer Van Kampen afwezig zou zijn geweest i.v.m. vakantie, ziek te of iets dergelijks, dan zou de heer Van Eijck dus zelf hebben moeten adviseren over zijn eigen aanvrage. Ik kan dat toch beslist geen gelukkige oplossing vin den. Ik ben van mening, dat, wanneer er een advies gegeven moet worden door deze commissie, dat de in die commissie zitting hebbende belanghebbende dat is degene over wie het advies wordt uitgebracht en degene wiens belangen daar rechtstreeks bij betrokken zijn hieraan niet behoort mee te werken. Ik ben het volkomen met de heer De Jong eens, hoewel ik het met U weer eens ben dat de heer De Jong zich op dit punt misschien formeel minder gelukkig heeft uitgedrukt. Ik hoop toch, dat, als het weer aan de orde komt, die commissie dan zonder ondernemer zal adviseren, of in plaats van deze ondernemer een ander zal aantrekken. Nu wat betreft de lasten van deze standplaats. Is er door Uw College naar geïnformeerd bij appellant of hij bereid zou zijn om ook enige lasten op zich te nemen Uit de aard der zaak is het iedereen om de lusten be gonnen. Ik vraag me aan de andere kant af, wanneer de Citax en de Zilvertax bereid zijn de lasten op zich te nemen en die lasten zouden bestaan uit het voortdu rend bezet houden van een standplaats aldaar, welk bezwaar zij dan nog zouden kunnen hebben tegen het verlenen van een vergunning aan de heer Van Eijck, aangenomen dat hij zich van die lasten zou onthouden, omdat deze, door het zich onthouden van die lasten, ook nooit aan de lusten toe zou komen, omdat hij altijd achter het net zou vissen. Dat zou praktisch neerko men op het gootsysteem. Ik ben over de mogelijkheid van het op betrekkelijk korte termijn tot stand bren gen van dat gootsysteem helemaal niet enthousiast. We hebben datzelfde geluid, dacht ik, hier al eerder gehoord. Toen zag het College het somber in. Als ik nu goed heb geluisterd, dan ziet het College het nog somber in en verwacht het eigenlijk zelf niet, dat de adviezen van de hoofden van dienst anders zullen uit vallen dan de reeds eerder uitgebrachte adviezen. Wan neer de heer K. J. de Jong daarmee tevreden is, ik ben het niet. Maar ik heb een andere reden om mij niet te verzetten tegen het advies van Uw College en dat is dit. Ik meen, dat wij aan de twee vorige gelegenheden al genoeg hebben. De Raad heeft nu tweemaal achter een gezegd, dat het van de aanvraag van de heer Van Eijck niets wil weten. Ik heb er dan ook geen behoefte aan, om me voor de zoveelste keer tegen de weigering te verzetten. De heer Vcneraa: Volgens mij praten we over iets, waarin iedereen het met iedereen eens is. Men is alle maal van mening, dat hier verandering in moet komen, èn van de kant van het College, èn van de kant van de Raad. Ik geloof ook wel dat er verandering zal komen; het is maar net hoe lang dit zal duren. Nu is er van de kant van het College toegezegd, dat dit zo vlug mo gelijk zal gebeuren en alleen nog maar wacht op de adviezen omtrent de mogelijkheden die nog moeten bin nenkomen. Ik zou persoonlijk willen zeggen dat ik daar toch wel een klein beetje vertrouwen in heb. Aan de andere kant zou ik dit nog willen zeggen. Hier wordt steeds gesproken over de leden van de commissie. Men heeft zeker niet door, dat dit een commissie is bestaande uit werkgevers en werknemers, die gekozen zijn door de werkgevers- en werknemersleden. En als dan een werkgever-lid in dit geval bezwaar heeft tegen een bepaald bestuurslid van die commissie, die hij zeli heeft gekozen, dan moet hij, zou ik zeggen, een andei kiezen. De gehele commissie bestaat dus uit werkge vers, werknemers en overheid. En als er dan één in zit die ons niet aanstaat of die zijn plicht verzaakt, op wat voor manier ook, dan gaat hij er de eerstvolgende keer uit. De Voorzitter: Ik zal zo kort mogelijk zijn. De zaak is dunkt mij heel eenvoudig. Er wordt hier bezwaar ge maakt tegen de gang van zaken, maar deze gang van zaken is gebaseerd op een verordening, die door de Raad zelf is vastgesteld. Dus die bezwaren richten zich dan toch eigenlijk tegen een daad, een voorschrift van de Raad zelf. En wanneer de Raad meent dat het niet bevredigend is, dan geloof ik, dat in dat opzicht dus geen verwijten gericht moeten worden aan het adres van het College of aan degenen, die lid zijn van deze commissie, maar dan moeten deze verwijten gericht worden tegen deze regeling, die dus van de Raad zeli is uitgegaan. 9 Een ander punt is, en dat is zopas ook al opgemerkt, dat deze zaak nu, als ik me niet vergis, voor de derde keer in behandeling is bij de Raad. Nieuwe gezichts punten zijn er na de vorige keren, naar mijn mening, m het geheel niet geopend. De Raad heeft de vorige keer gelijke verzoeken afgewezen. De Raad doet nu ook geen voorstellen om anders te besluiten, dan het College adviseert. Dus in dat opzicht, geloof ik, dat ik van mijn kant ook erg kort kan zijn. ïk mag dus aan nemen, dat de Raad zich met dit derde advies van het College wel verenigt. De heer De Jong doet dat ook, zo als hij meedeelt, op mededelingen van mijn kant. Ik wil die mededelingen dan ook graag handhaven. Ik wil alleen dit er nog van zeggen, dat wij van onze kant er naar zullen streven om het gootsysteem, bij de be staande situatie van het Stationsplein, in te voeren, maar dat wij ons aan een termijn van enkele maanden, uit de aard der zaak, niet kunnen binden. En verder zou ik U tenslotte nog willen wijzen op het advies van de Huurautocommissie, dat ook bij de stukken heeft gelegen, en waarin toch wel erg duidelijk staat, dat, als de heer Van Eijck als derde man een plaats zou I krijgen, dit echter niet betekent, zoals in het uitvoerig advies reeds tot uiting werd gebracht, dat de betrok kene dan ook steeds een standplaats zal kunnen inne- men. Hij beschikt immers slechts over twee huurauto's en zal normale ritten laten prevaleren boven het sta- aons-taxivervoer. (De heer Van der Veen: Dat is een I mededeling van een concurrent.) Nee, dat is geen me dedeling van een concurrent, dat is een mededeling van de commissie, die na onderzoek van deze zaak tot de conclusie is gekomen, dat een oplossing, zoals die bij cle bestaande situatie is gedacht, kennelijk ook niet tot een optimale toestand zou kunnen leiden. Ik zou mij hiertoe willen beperken en zou U dus willen blijven aanraden het advies van het College te volgen. Ik stel nu voor de vergadering eerst te schorsen, dan gaan we na de schorsing verder met de behan deling. De Voorzitter: Ik heropen deze vergadering. De heer De Jong wilde een voorstel indienen? De heer K. J. de Jong: Ik doe het voorstel om in af wachting van de invoering van het zogenaamde goot systeem de volgende regeling in te voeren: Het ver enen van zes vergunningen voor vier standplaatsen, waarvan er drie gegeven worden aan de heer Wiersma die heeft hij nu ook aan de heer Van Kampen twee vergunningen dat blijft dus ook gelijk -en aan de heer Van Eijck één vergunning. Dan komt er dus één vergunning bij en het aantal standplaatsen blijft gelijk. De Voorzitter: U heeft het voorstel gehoord? Eigen lijk is er nu in twee instanties al het woord gevoerd en normaal zou zijn dat dan de beraadslagingen gesloten worden. Maar nu op het laatste ogenblik dit voorstel wordt gedaan, geloof ik dat het juist is, dat ik de Raad gelegenheid geef om zich over dat voorstel te uiten. De hear Santema: Sjoen de situaesje, hwer't wy yn forkeare en neidat wy yn üs frakje hjir efkes oer praet hawwe, binne wy fan bitinken, dat wy dit ütstel ik wit net hwa it ündertekene hat: de hear De Jong nei alle wierskyn en Mr. Van der Veen? (De Voorzitter: Nee, het is alleen door de heer K. J. de Jong onder tekend.) yn alle gefallen stypje moatte. De heer Spiekhouf: De commissie komt tot de con clusie, dat van een toestaan van dit verzoek geen ver betering in de situatie is te verwachten. Maar wat voor nadelen zou aanvaarding van dit voorstel met zich meebrengen met het oog op de service aan het publiek? Kunt U daar nog iets naders over zeggen? De Voorzitter: Ik veronderstel, mijnheer Spiekhout, dat dit voorstel in de praktijk tot grote moeilijkheden zal leiden omdat er, gegeven de ruimte die voor taxi's ter plaatse aanwezig is, en gegeven de afmetingen, van de wagens, eigenlijk niet meer plaats is dan voor vier taxi's tegelijk. Oorspronkelijk zijn hier vijf wagens gedacht, maar in de loop van de jaren zijn de wagens breder geworden en praktisch gesproken is er op het ogenblik niet meer ruimte dan voor vier taxi's aan wezig. De firma Wiersma heeft vergunning voor drie plaatsen en de heer Van Kampen voor twee dat js dus samen vijf plaatsen waarbij ze dus de bezetting van die vier plaatsen volledig in hun hand hebben, zodat er voor die ene plaats meer, die dan ingeruimd zou moeten worden voor de heer Van Eijck, in feite geen ruimte is, wanneer de beide andere vergunning houders die plaats niet wensen te ruimen. En hier kunnen we dus grote moeilijkheden krijgen. Daar komt nog bij en dat is het punt, dat meermalen genoemd is en dat ik toch nog wel even met nadruk wil her halen dat de regeling zoals die nu is, is gebaseerd op blijvend voorzien in de aanwezigheid van taxi's, dus in blijvend voorzien in de mogelijkheid van het vervoer per taxi. Die mogelijkheid wordt door de beide vergunninghouders, de firma Wiersma en de heer Van Kampen, gegarandeerd door hun bereidheid om daar wagens voor beschikbaar te stellen. Die mogelijkheid is tot dusver niet door de heer Van Eijck gegarandeerd, die kan dit ook niet garanderen, omdat hij geen wagens genoeg heeft, zodat er, bij aanneming van dit voorstel, een afroming van het vervoeraanbod op de spitsuren, plaats zou hebben ten nadele van de twee ondernemers, die bereid zijn om dit vervoer blijvend te verzorgen, waarbij dus de bedrijfsvoering van deze ondernemingen wordt geschaad, om niet te zeggen in gevaar gebracht voorzover het de firma Wiersma betreft. Ik geloof dus dat dit voorstel praktisch niet tot een oplossing van de moeilijkheden zal kunnen leiden, integendeel, de moei lijkheden zullen vergroot worden en ik meen dus aan neming van dit voorstel aan de Raad te moeten ont raden. De heer Van der Veen: Ik weet eigenlijk niet hoe de gang van zaken is met betrekking tot het voorstel van de heer De Jong. Krijgen we de gelegenheid om hier één of twee maal over te spreken? Ben ik, nu U de heer Spiekhout al geantwoord hebt, bezig met de eer ste of wel de tweede ronde? Wat dit voorstel betreft, zit ik eigenlijk een beetje in een moeilijk parket. Ik vind de bezwaren, die U ge noemd heeft, niet indrukwekkend. De heer De Jong is natuurlijk bereid om zijn voorstel zo te wijzigen, dat van de vier plaatsen er twee komen aan de Citax, één aan de Zilvertax en één aan appellant. Dan is het systeem eigenlijk veel logischer, dan U aangeeft. U hebt nu het bezwaar, dat U vijf vergunningen hebt voor vier plaatsen. Dat klopt niet, en als er zes zijn klopt het ook niet. Ik bedoel, dat, als zes een bezwaar is, vijf toch ook een bezwaar moet zijn. Dan kunnen we het best op vier terugvallen en dan zou dus de ver deling kunnen zijn: 21—1. Ik vind het echter minder fraai, op dit moment iemand een vergunning, die nog niet afgelopen is, af te nemen. Een en ander kan dus het beste bezien worden, wanneer de periode, waar over die vergunningen zijn verleend, is verstreken. Daar er nu gezegd wordt, dat de anderen wèl de lasten op zich nemen en de heer Van Eijck niet, moet ik daar tegenover stellen, dat ik graag zou willen weten hoe de commissie tot die mededeling komt. Ik zou dat liever eerst van appellant zelf hebben willen horen. Een en ander is gemakkelijk bereikbaar, wanneer dit voorstel van de heer De Jong zo geamendeerd wordt, dat de vergunning verleend wordt aan de heer Van Eijck op voorwaarde dat hij dezelfde lasten op zich neemt, die de anderen ook op zich genomen hebben. Dan kan er niet gezegd worden, dat deze man alleen de lusten en niet de lasten heeft. Ik geloof, dat we daar meer baat bij zouden hebben, dat we, met de heer Ytsma, beter aan het publiek belang tegemoet komen, en dat we bovendien doen, wat de heer Ytsma ook zo graag wil met de zijnen, n.l. aan alle taxi-onderne mers, die bonafide zijn, waaronder de heer Van Eijck dezelfde kans geven. Laat het dan één kans zijn op de drie voor de firma Wiersma, het is toch altijd meer dan niets. We handelen dus op die manier in de geest zoals de heer Ytsma, en ik denk ook zijn fractie, wil. De heer K. J. de Jong: Ik wil U meedelen, dat ik mij gaarne bereid verklaar, om de amendering, door de heer Van der Veen naar voren gebracht, over te ne men en in het voorstel te verwerken.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1962 | | pagina 5